Inspectie voor de Gezondheidszorg
Invitational conference IGZ
Toespraak | 27-10-2011 | |
Toespraak van Inspecteur-generaal Gerrit van der Wal, tijdens de
invitational conference van de IGZ op 24 oktober 2011 in Den Haag.
Dames en heren,
Hartelijk welkom allemaal. Ik ben hier vandaag om te spreken over `de
staat van de gezondheidszorg'. Dat klinkt nogal gewichtig, maar ik kan
u geruststellen, ik zal u een troonrede besparen. Maar...... ik ga wel
iets belangrijks met u bespreken wat zeker uw aandacht verdient.
De inspectie brengt ieder jaar een voor de zorg belangrijk rapport uit
met de titel: de Staat van de Gezondheidzorg. Ik hoor u natúúrlijk
denken, ieder inspectierapport is toch belangrijk?! En dat is uiteraard
ook zo, ik zal de laatste zijn om dat te ontkennen.
Maar dit rapport is uniek in zijn soort. De Staat van... staat voor de
toestand, de stand van zaken....Ik ben er altijd erg trots op. In de
Staat van de Gezondheidszorg, voor ingewijden de SGZ, bespreken we
namelijk ieder jaar een belangrijk zorgbreed thema dat van grote
betekenis is voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg aan de
patiënt.
We doen dat op basis van eigen onderzoek en onderzoek door
kennisinstituten in onze opdracht. Misschien dat een aantal van u het
zich nog herinnert, maar vorig jaar ging het over publieke
gezondheidszorg. Het jaar ervoor was het rapport gewijd aan governance,
en daarvoor aan medische technologie.
Dit jaar heeft de inspectie gekeken naar informatie-uitwisseling in de
zorg. En dan met name naar de rol van ICT daarbij. Misschien zo op het
oog niet het meest sexy onderwerp, maar er is werkelijk geen instelling
of hulpverlener meer in dit land die niet een of andere vorm van ICT
toepast bij het verlenen van zorg. En u weet net zo goed als ik dat
correcte informatie over de patiënt en zijn behandeling en het op de
juiste wijze delen van deze informatie tussen zorgverleners van
cruciaal belang zijn voor veilige zorg. Dat blijkt met regelmaat als
wij de bij ons gemelde calamiteiten onderzoeken. Maar het blijkt ook
uit wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld uit de studie over
onbedoelde schade in ziekenhuizen door het EMGO/Nivel.
Ik ben er van overtuigd dat ICT een belangrijke bijdrage kan leveren
aan het verbeteren van de kwaliteit van de zorgverlening. Informatie
over de patiënt kan door ICT veel ruimer beschikbaar zijn. Het is
plaats en tijd onafhankelijk. Het levert efficiëntere zorg op, snellere
zorg ook die voor de patiënt minder belastend is.
Om die reden vind ik het ook een goede zaak dat huisartsen,
huisartsenposten en apothekers het initiatief hebben genomen om de
landelijke infrastructuur voort te zetten. Niet om een landelijk EPD op
te zetten, maar om een gestructureerde en gestandaardiseerde manier van
informatie-uitwisseling mogelijk te maken en daarmee daadwerkelijk bij
te dragen aan een vermindering van de kans op fouten in de zorg. Ik
hoef nog maar even te wijzen op wat wij vorige week naar buiten
brachten over de gebrekkige medicatie-overdracht en de gebrekkige
overeenkomst tussen de electronische medicatiedossiers van huisartsen
en apothekers over dezelfde patient..
De verbetering van de medicatie-overdracht en dus de patiëntveiligheid
zou geweldig geholpen zijn bij het voortzetten van de landelijke
infrastructuur.
ICT kan ook helpen bij het nemen van beslissingen over de zorg. Er zijn
bijvoorbeeld prachtige elektronische medicatiebewakingssystemen die
veel vooral routineus opletten uit handen nemen en het denken en doen
helpen structureren.
aar we weten ook allemaal dat wanneer ICT niet op orde is en er blind
wordt gevaren op elektronische systemen, het juist een gevaar voor de
patiënt kan opleveren.
Precies om die reden besteden we als inspectie al vele jaren aandacht
aan de veiligheid van informatie. We wijzen instellingen indringend en
bij herhaling op de noodzaak om de zogeheten NEN 7510, dé norm voor
informatiebeveiliging, toe te passen.
De NEN-norm gaat over het veilig toepassen van ICT zodat de gegevens
zélf veilig zijn. Ik bedoel daarmee dat de gegevens ook daadwerkelijk
zeggen wat ze móeten zeggen, dat ze ook beschikbaar zijn als ze dat
móeten zijn en dat ze bovendien vertrouwelijk worden toegepast. Dat
laatste is ook niet onbelangrijk. We hebben daar laatst met het hele
gebeuren rond Diginotar natuurlijk een slecht voorbeeld van gezien.
Allemaal belangrijke zaken dus, maar het rapport waarover ik nu met u
wil spreken gaat over een ander aspect van informatie. Het gaat over de
juiste uitwisseling van informatie. En over de rol van ICT daarbij.
Om ons een goed oordeel te kunnen vormen over `de staat van de
informatie-uitwisseling in de zorg' heeft de inspectie de afgelopen
twee jaar gekeken naar de informatie-uitwisseling over de behandeling
en begeleiding van drie soorten patiënten. We zijn ingezoomd op
patiënten met longkanker, met het manisch depressief syndroom en
patiënten met een CVA.
De processen zijn in beeld gebracht door de Integrale Kankercentra
Nederland en Price Waterhouse Coopers. Die laatste is medeorganisator
van dit seminar. Bij deze wil ik hen daarvoor bedanken.
Terug naar de informatie-uitwisseling. De onderzoekers hebben het hele
zorgproces van begin tot eind in beeld gebracht en gekeken wat er met
de informatie rond de patiënt gebeurt. Welke informatie hebben de
behandelaars en begeleiders tot hun beschikking? En was dat ook de
informatie die ze nodig hadden? Ontbrak er informatie die ze wel wilden
weten? Zorgden ze er voor dat anderen die bij die patiënt betrokken
waren ook over de informatie beschikten? Hoe deden ze dat dan? In het
bijzonder is daarbij gekeken naar de rol van ICT. En was die rol goed
of slecht, ik bedoel daarmee, werden ze geholpen door de aanwezige ICT
of zorgde ICT juist voor problemen?
Er zijn een aantal verontrustende uitkomsten. Zo blijkt dat
hulpverleners vaak niet over de informatie beschikken waarover ze
zouden moeten beschikken én zelf zeggen nodig te hebben om veilige zorg
te kunnen bieden. Dat vind ik een pittige constatering. Daar komt bij
dat we tijdens het onderzoek constateerden dat die informatie vaak op
een andere plek al wél aanwezig is. Maar dat deze dus niet wordt
overgedragen naar de volgende zorgverlener. Of, dat kwamen we ook
tegen, dat er verkeerde informatie wordt overgedragen.
Wat ik u net schetste heeft ook een oorzaak. Want wat blijkt: vaak is
van te voren helemaal niet afgesproken welke informatie zorgverleners
willen krijgen op het moment dat ze een patiënt overnemen. Het is niet
duidelijk welke informatie er nodig is om een bepaalde behandeling in
te stellen of een bepaald begeleidingtraject in te zetten. Het is
simpelweg niet vastgelegd, er is niet gezamenlijk over gesproken.
Gelukkig verloopt de behandeling of begeleiding toch vaak goed.
Zorgverleners zijn immers creatief. Ze vragen dingen na, laten het de
patiënt nog een keer vertellen, ze doen onderzoek over. PWC noemt dit
in hun rapport het creëren van zogeheten workarounds.
Maar die workarounds brengen uiteraard risico's met zich mee.
Informatie kan vergeten worden. Een onderzoek opnieuw doen kan
bovendien schade tot gevolg hebben vooreen patiënt. En in ieder geval
maakt het de zorg niet bepaald efficiënt of goedkoop.
De patiënt zelf wordt overigens in het hele proces van
informatie-uitwisseling maar matig betrokken. Uiteraard wordt er veel
informatie gebruikt die afkomstig is van de patiënt, maar bij de
uitwisseling van informatie tussen zorgverleners is hij nauwelijks in
beeld. Ineens gaat het dan niet meer met de patiënt maar over de
patiënt. Er moet in de toekomst nog veel veranderen aan de rol van de
patiënt in de informatie-uitwisseling.
Er zijn al een aantal voorbeelden van goede initiatieven waarbij de
patiënt wel degelijk een belangrijke rol speelt bij de uitwisseling en
het beheren van gegevens. Ik noem er twee. Mocht u ze niet kennen, dan
kan ik u aanraden ze te bekijken, het is de moeite waard! Parkinsonnet
is er zo een.
Opgezet door Bas Bloem, hoogleraar neurologie in Nijmegen. Hij heeft
zijn initiatief participerende geneeskunde genoemd omdat patiënten zelf
een actieve rol spelen bij het uitwisselen van informatie.
Medischegegevens.nl is ook zo'n initiatief.
Door betere patientenparticipatie valt dus nog veel winst te behalen.
Wat het onderzoek ook laat zien is dat ICT, hoe briljant bedacht ook,
het probleem van slechte informatie-uitwisseling natuurlijk niet op kan
lossen. Informatie die van zichzelf slecht is of die slecht wordt
uitgewisseld wordt niet beter als dat op een geautomatiseerde manier
gebeurt. Integendeel, foutieve informatie kan door ICT makkelijker
vermenigvuldigd en verspreid worden.
Er moet dus éérst en bovenal iets gebeuren aan de basis. De behoefte
van de verschillende zorgverleners aan informatie moet worden
vastgesteld en vervolgens met elkaar worden gedeeld. Standaardiseren
dus. Dat is stap één.
Stap twee is dat er standaarden moeten komen over de wijze waaróp de
informatie wordt uitgewisseld. Zorgverleners zijn daarbij aan zet. Zij
moeten een eenheid van taal opstellen en moeten het eens worden over
definities en beschrijvingen. Wij bij de inspectie vinden dat
informatie-uitwisseling een vast onderdeel moet worden van richtlijnen
over de zorgverlening.
We hebben daarom aan de Regieraad, die de voorwaarden bepaalt waaraan
een richtlijn moet voldoen, gevraagd om in hun richtlijn voor
richtlijnen, volgt u me nog? ;-), op te nemen dat in iedere richtlijn
informatie-uitwisseling een vast onderdeel moet zijn.
De professionals moeten dus informatie-uitwisseling specifiek benoemen.
En bestuurders moeten organiseren dat er op uniforme wijze informatie
wordt verzameld en uitgewisseld.
Dat betekent wat mij betreft ook dat het niet meer mag voorkomen in een
ziekenhuis dat de ene afdeling een systeem heeft dat op geavanceerde
wijze gegevens over patiënten verwerkt en opslaat, maar dat wanneer de
patiënt naar een andere afdeling in dat ziekenhuis wordt overgeplaatst,
die gegevens niet geautomatiseerd mee kunnen komen maar vervolgens met
de hand moeten worden overgenomen. Met alle risico's op fouten.
Er moet dus gestandaardiseerd worden. Tegelijkertijd zijn er inmiddels
wel standaarden in de zorg beschikbaar voor ICT. Vele standaarden
zelfs.. Het zijn er juist veel te veel. Er is sprake van een
`standaardisatie-paradox'. Er liggen namelijk geen afspraken over welke
standaarden door iedereen moeten worden gebruikt. En dat wil de
inspectie wel. Er moet vast liggen welke standaard in welke situatie
wordt gebruikt. Maar wie zegt nu welke standaard dé standaard is? Wij
kunnen het niet afdwingen. Nictiz kan dit niet afdwingen.
Beroepsgroepen hebben een rol en zorgverzekeraars hebben een rol. En de
overheid ook.
De koepels van zorgverleners zouden met het afgeven van een keurmerk de
minimumstandaard kunnen stellen voor zorg-informatiesystemen binnen hun
professie. Zorgverzekeraars zouden uitgedaagd moeten worden
vergoedingen voor ICT te koppelen aan het gebruik van systemen die van
zo'n keurmerk zijn voorzien.
Daarnaast vindt de inspectie, vind ik, dat er een vorm van
doorzettingsmacht nodig is. Die wel kan afdwingen en ervoor kan zorgen
dat het veld de juiste standaarden ontwikkelt en deze allemaal in
dezelfde situatie op dezelfde wijze gebruikt.
Vervolgens kan de inspectie daar dan ook toezicht op houden en op die
manier de implementatie versnellen en de naleving bevorderen.
Vanmiddag zal ik onze Staat voor de Gezondheidszorg aanbieden aan
minister Schippers. En haar die boodschap meegeven.
U ga u nu toevertrouwen aan Evelien Brandt, die u tijdens dit seminar
zal begeleiden. U ziet mij later vandaag weer samen met de minister. Ik
wens u een interessante middag!