Europees Hof v Justitie


Hof van Justitie van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 128/11 Luxemburg, 29 november 2011

Arrest in zaak C-371/10 National Grid Indus BV / Inspecteur van de Belastingdienst Rijnmond/kantoor Rotterdam

Pers en Voorlichting

Het recht van de Unie verzet zich er in beginsel niet tegen dat een heffing wordt opgelegd over de latente meerwaarden in de activa van een vennootschap wanneer zij haar feitelijke bestuurszetel verplaatst naar een andere lidstaat De onmiddellijke invordering van de heffing op het moment waarop de vennootschap haar feitelijke bestuurszetel verplaatst, zonder dat de vennootschap de mogelijkheid wordt geboden om dit bedrag op een later tijdstip te betalen, is echter onverenigbaar met het recht van de Unie De vennootschap National Grid Indus BV, opgericht naar Nederlands recht, had haar feitelijke bestuurszetel in Nederland. Zij is sinds 1996 houder van een vordering in ponden sterling op National Grid Company plc, een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap. Na de stijging van de koers van de pond sterling ten opzichte van de Nederlandse gulden, is een nietgerealiseerde valutawinst op deze vordering ontstaan. Op 15 december 2000 heeft National Grid Indus haar feitelijke bestuurszetel naar het Verenigd Koninkrijk verplaatst. Krachtens een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting1 moest zij na de verplaatsing van haar feitelijke bestuurszetel als inwoner van het Verenigd Koninkrijk worden beschouwd. Bijgevolg heeft National Grid Indus opgehouden in Nederland belastbare winst te genieten, zodat de Nederlandse belastingdienst krachtens een Nederlandse regeling een eindafrekening heeft opgesteld over de ten tijde van haar zetelverplaatsing aanwezige latente meerwaarden, en de onmiddellijk betaling daarvan geëist. National Grid Indus betwist deze beslissing, waarbij zij stelt dat zij in strijd is met het beginsel van de vrijheid van vestiging. Het Gerechtshof Amsterdam, waar het geschil aanhangig is gemaakt, heeft besloten het Hof van Justitie deze vraag voor te leggen. In het arrest dat het vandaag heeft gewezen, bevestigt het Hof om te beginnen dat National Grid Indus in deze zaak de vrijheid van vestiging kan inroepen om de beslissing van de Nederlandse belastingdienst te bestrijden. Voorts stelt het Hof vast dat een vennootschap naar Nederlands recht die haar feitelijke bestuurszetel buiten het Nederlandse grondgebied wil verplaatsen, een liquiditeitsnadeel ondervindt in vergelijking met een vergelijkbare vennootschap die haar feitelijke bestuurszetel in Nederland behoudt. Krachtens de nationale regeling leidt de verplaatsing van de feitelijke bestuurszetel van een vennootschap naar Nederlands recht naar een andere lidstaat immers tot de onmiddellijke belasting van de latente meerwaarden in de verplaatste activa, terwijl dergelijke meerwaarden niet worden belast wanneer een dergelijke vennootschap haar zetel binnen het Nederlandse grondgebied verplaatst. Dit verschil in behandeling is dusdanig dat het een vennootschap naar Nederlands recht zal ontmoedigen om haar zetel naar een andere lidstaat te verplaatsen en is dus een in beginsel door de Verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging verboden beperking.
1

Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

www.curia.europa.eu



Het Hof herinnert er echter aan dat de handhaving van de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten een legitieme doelstelling is. Bovendien blijven de lidstaten bij gebreke van unificatie- of harmonisatiemaatregelen die door de Unie zijn aangenomen, bevoegd om door het sluiten van overeenkomsten of unilateraal de criteria voor de verdeling van hun heffingsbevoegdheid vast te stellen teneinde onder meer dubbele belasting af te schaffen. In die context kan de verplaatsing van de feitelijke bestuurszetel van een vennootschap van een lidstaat naar een andere lidstaat niet betekenen dat de lidstaat van oorsprong moet afzien van zijn recht om een meerwaarde te belasten die vóór genoemde verplaatsing in het kader van zijn fiscale bevoegdheid is ontstaan. Bijgevolg is de betrokken regeling geschikt om de handhaving van de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de betrokken lidstaten te waarborgen. Om de evenredigheid van een dergelijke regeling te beoordelen, moet evenwel een onderscheid worden gemaakt tussen de vaststelling van het bedrag van de heffing en de inning daarvan. ­ De definitieve vaststelling van het bedrag van de heffing op het moment waarop de vennootschap haar feitelijke bestuurszetel naar een andere lidstaat verplaatst Volgens het Hof handelt een lidstaat in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel wanneer hij, teneinde de uitoefening van zijn fiscale bevoegdheid veilig te stellen, het bedrag van de heffing die verschuldigd is over de latente meerwaarden die op zijn grondgebied zijn aangegroeid, definitief vaststelt ­ zonder eventuele later optredende waardeverminderingen of meerwaarden in aanmerking te nemen ­ op het moment waarop zijn bevoegdheid om van de betrokken vennootschap belasting te heffen, ophoudt te bestaan. De eventuele nietinaanmerkingneming van waardeverminderingen door de lidstaat van ontvangst, verplicht de lidstaat van oorsprong er geenszins toe om op het moment van de realisatie van de betrokken activa over te gaan tot een herbeoordeling van een belastingschuld die definitief is vastgesteld op het moment waarop de betrokken vennootschap, wegens de verplaatsing van haar feitelijke bestuurszetel, is opgehouden in die laatste lidstaat aan belasting onderworpen te zijn. Het Hof herinnert in dat verband aan dat het Verdrag een vennootschap niet de garantie biedt dat de verplaatsing van haar feitelijke bestuurszetel naar een andere lidstaat fiscaal neutraal is. Gelet op de verschillen tussen de regelingen van de lidstaten ter zake, kan een dergelijke verplaatsing naargelang van het geval voor een vennootschap op het vlak van de belastingen meer of minder voor- of nadelig uitvallen. ­ De onmiddellijke invordering van de heffing op het moment waarop de vennootschap haar feitelijke bestuurszetel naar een andere lidstaat verplaatst Het Hof erkent dat de vermogenssituatie van een vennootschap dermate complex kan zijn dat het grensoverschrijdend nauwkeurig zicht houden op het lot van al de tot het uitstaande en vlottende kapitaal behorende bestanddelen tot aan de realisatie van de latente meerwaarden in de bestanddelen van die vennootschap, vrijwel onmogelijk is en dat een dergelijke monitoring inspanningen vergt die voor de betrokken vennootschap aanzienlijke of zelfs buitensporige lasten met zich zou brengen. Het kan dus niet worden uitgesloten dat de administratieve last die de door de Commissie gesuggereerde jaarlijkse verklaring zou inhouden, die noodzakelijkerwijs betrekking zou hebben op elk vermogensbestanddeel waarvoor een latente meerwaarde is vastgesteld op het moment van de verplaatsing van de feitelijke bestuurszetel van de betrokken vennootschap, voor deze laatste als zodanig een beperking van de vrijheid van vestiging met zich zou brengen. Daarentegen zouden in andere situaties de aard en de omvang van het vermogen van de vennootschap dusdanig kunnen zijn dat eenvoudig zicht kan worden gehouden op de vermogensbestanddelen waarvoor een meerwaarde is vastgesteld op het moment waarop de betrokken vennootschap haar feitelijke bestuurszetel naar een andere lidstaat heeft verplaatst. In die omstandigheden zou een nationale regeling die de vennootschap die haar feitelijke bestuurszetel naar een andere lidstaat verplaatst, de keuze biedt tussen, enerzijds, de www.curia.europa.eu



onmiddellijke betaling van het bedrag van de heffing, hetgeen tot een liquiditeitsnadeel zou leiden maar haar zou vrijstellen van latere administratieve lasten, en, anderzijds, de uitgestelde betaling van het bedrag van genoemde heffing, in voorkomend geval inclusief rente overeenkomstig de toepasselijke nationale regeling, hetgeen voor de betrokken vennootschap noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een administratieve last in verband met de monitoring van de verplaatste activa, een maatregel vormen die minder zou ingrijpen in de vrijheid van vestiging dan de maatregel die in geding is. In het geval waarin een vennootschap meent dat de met de uitgestelde invordering verbonden lasten buitensporig zijn, zou zij immers voor onmiddellijke betaling van de heffing kunnen kiezen. Het Hof antwoordt dan ook dat een regeling die de onmiddellijke invordering voorschrijft van de heffing over de latente meerwaarden in de vermogensbestanddelen van een vennootschap die haar feitelijke bestuurszetel naar een andere lidstaat verplaatst, op het moment zelf van genoemde verplaatsing, onevenredig is.

NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem. Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA. Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170

www.curia.europa.eu