Rijksoverheid


29 november 2011

Uw verzoek inzake Verdrag inzake status militair en civiel personeel van Nederland en Mali aanwezig op elkaars grondgebied

Geachte Voorzitter,

Graag bied ik u hierbij, mede namens de Minister van Defensie, de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 27 oktober 2011 met kenmerk 30952-58/2011D52341 inzake het Verdrag inzake de status van militair en civiel personeel van Nederland en Mali aanwezig op elkaars grondgebied.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. U. Rosenthal

Antwoorden van Dr. U. Rosenthal, Minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van de vaste commissie van Buitenlandse Zaken over het verdrag inzake de status van militair en civiel personeel van de Nederlandse en de Malinese Ministeries van Defensie, aanwezig op elkaars grondgebied voor activiteiten in het kader van militaire samenwerking Vraag 1 Hoeveel Malinese militairen worden opgeleid in Nederland als uitvloeisel van dit verdrag? Antwoord In Nederland werd dit jaar één Malinese militair opgeleid. 2 Vraag 2 Aan welke opleidingen nemen zij deel en in welke vaardigheden worden zij opgeleid? Antwoord In 2010 heeft geen en in 2011 heeft één Malinese militair deelgenomen aan de Netherlands Defence Orientation Course (NDOC) op het Instituut Defensie Leergangen. Deze opleiding heeft tot doel het overbrengen van kennis over en inzicht in de taakstelling en het optreden van de Nederlandse Krijgsmacht. 3 Vraag 3 Kent dit verlengde verdrag wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke verdrag? Indien ja, kunt u aangeven wat de verschillen zijn? Zijn bij de eventuele wijzigingen de ervaringen van de oefening Flintlock en/of andere oefeningen verwerkt? (zie ook Aanhangsel 2711, vergaderjaar 2010- 2011) Antwoord Het verdrag van 23 mei 2011 dient slechts ter verlenging van het verdrag van 16 juni 2010; het verdrag is niet gewijzigd. 4 Vraag 4 Heeft Nederland troepenstatusverdragen in alle Afrikaanse landen waar oefeningen plaatsvinden met Nederlandse deelname? Welke landen zijn dat? Antwoord Nederland sluit in beginsel altijd een statusverdrag met een land waar een militaire oefening wordt gehouden. Behalve met Mali zijn er met de volgende Afrikaanse landen dergelijke verdragen: Burundi, Gabon, Rwanda, Senegal en Zuid-Afrika.

5 Vraag 5 Kunt u aangeven met welke Afrikaanse landen u soortgelijke verdragen wilt afsluiten en op welke termijn? Antwoord Er zijn onderhandelingen gaande voor statusverdragen met Burkina Faso, Marokko en Uganda. Het is niet bekend op welke termijn deze onderhandelingen worden voltooid. 6 Vraag 6 Vormt het oorlogsrecht onderdeel van het trainingsprogramma dat door Nederlandse troepen wordt gegeven? Zo nee, waarom niet? Deelt u de opvatting dat een onderdeel oorlogsrecht een conditio sine qua non is van een dergelijk trainingsprogramma? Indien neen, waarom niet? Zo ja, bent u alsnog bereid het onderdeel oorlogsrecht toe te voegen? Antwoord Humanitair oorlogsrecht en ethiek maken deel uit van de Netherlands Defence Orientation Course in Nederland. Tijdens de Flintlock-oefeningen in Mali wordt getraind binnen de kaders van het humanitair oorlogsrecht. Een aparte opleiding in het humanitair oorlogsrecht ter plaatse is niet voorzien. 7 Vraag 7 Voert AFRICOM of een daaraan ondergeschi kt hoofdkwartier het bevel tijdens de multinationale oefeningen in de Afrikaanse landen waarmee een troepenstatusverdrag is afgesloten? Zo ja, is het mogelijk dat Nederlandse en Malinese militairen op basis van dit verdrag worden ingezet voor Operation Enduring Freedom Trans-Sahara (OEF TS)? Waarom acht u dat gewenst? Antwoord Zoals gemeld in de antwoorden op de vragen van de leden Van Bommel, Van Dijk en Irrgang (allen SP) van 27 april 2011 over de inzet van Nederlandse militairen in Sahel-landen (kenmerk 2011Z08869) wordt de oefening Flintlock voorbereid door het Africa Command (AFRICOM) en uitgevoerd door het Special Operations Command Africa (SOCAFRICA). Het Flintlock-oefenprogramma is onderdeel van het door het Amerikaanse State Department ontwikkelde Trans-Sahara Counter Terrorism Partnership (TSCTP). Het TSCTP beoogt terrorisme in de Trans-Saharalanden tegen te gaan. Het betreft een partnerschap van Algerije, Burkina Faso, Marokko, Mali, Mauritanië, Niger, Nigeria, Senegal, Tunesië, Tsjaad en de Verenigde Staten. Het militaire deel van het TSCTP wordt door de Verenigde Staten aangeduid met de term Operation Enduring Freedom Trans-Sahara (OEF TS). Deze term behelst diverse militaire activiteiten, zoals het inzetten van joint planning assistance teams, mobile training teams en civil-military support elements, en het uitvoeren van international military education training en senior leader engagement. Ook het oefenprogramma Flintlock is onderdeel van OEF TS. De activiteiten van Nederlandse militairen in het kader van Flintlock betreffen een oefening en geen operationele inzet. 8 Vraag 8 Is het Korps Commando Troepen betrokken bij militaire hulpverlening volgend op de oefening Flintlock? (Zie: JCET Burkina Faso en FLINTLOCK 2011 Senegal in: Groene Baret, juli 2011, p. 13) Waaruit bestaat die hulpverlening en wat is daarvan de planning voor de komende tijd? Antwoord Er is geen hulpverlening door het Korps Commando Troepen na afloop van Flintlock voorzien. 9 Vraag 9 Geldt deze militaire assistentie ook de andere landen waarmee dit soort verdragen zijn afgesloten. Zo ja, waaruit bestaat die militaire assistentie en wat is daarvan de juridische basis? Antwoord Zie het antwoord op vraag 8.

n ik heb meegedeeld in mijn brief van 10 juni 2011 5, het volgende op. In essentie is er Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1039. Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33006, nr. 2. 5 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 31066, nr. 105 (blz. 3).

geen verschil in giftenaftrek tussen vrijwilligers bij de genoemde soorten ANBI's. Een vrijwilliger die een reëel recht op een vergoeding heeft van 1500 en die afziet van deze vergoeding, kan 1500 opvoeren als aftrekbare gift. Als een ANBI geen vergoeding toekent, heeft de vrijwilliger geen belastingvrije bron waaruit hij het geld kan putten om een gift van 1500 te schenken aan een arme ANBI. Als er al een probleem is, zit dit dus niet in de giftenaftrek, maar in het al dan niet krijgen van een vergoeding. Dat is geen fiscale aangelegenheid. De leden van de CDA-fractie waarderen tot mijn genoegen de spoedige en overtuigende uitvoering van de motie en vinden het tevens positief dat in de wet wordt vastgelegd wanneer een vrijwilliger recht op giftenaftrek heeft. Deze leden vragen wat ik versta onder een zwaar vermoeden van misbruik. Deze omschrijving in mijn brief van 8 juli 2011 is letterlijk ontleend aan de motie Omtzigt c.s. (zie noot 2). Wat precies onder die omschrijving za l vallen, is niet zonder meer in algemene termen te omschrijven en zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden in een concrete situatie. Ik kan evenwel bevestigen dat in ieder geval geen sprake zal zijn van een zwaar vermoeden van misbruik in de door de leden van de CDA-fractie genoemde situatie dat de vrijwilliger te goeder trouw heeft gehandeld. Dus ingeval van goede trouw bij de vrijwilliger zal in ieder geval geen navorderingsaanslag worden opgelegd. Ik hecht eraan op te merken dat de kwalificatie `zwaar vermoeden van misbruik' alleen van belang is bij de vraag of een navorderingsaanslag kan worden opgelegd. Deze kwalificatie speelt dus geen rol bij het opleggen van de definitieve aanslag. Zoals uiteengezet in mijn brief van 8 juli