Spreektekst minister Asscher voor debat in Tweede Kamer over aanslag in Parijs

Toespraak | 14-01-2015

Minister Asscher:

Voorzitter. In het debat is door verschillende partijen gevraagd naar het ontwikkelen van tegenkracht. De weerbare democratie, je teweerstellen tegen dit soort aanslagen, vraagt om tegenkracht. Die terroristen, die afschuwelijke misdadigers, moeten het gevoel hebben gehad dat ze met die gecombineerde aanslagen die Frankrijk drie dagen in hun greep hielden, Frankrijk op de knieen zouden krijgen: met de enorme angst die werd aangezaaid, met de combinatie van doelwitten die werden gekozen en met het nietsontziende geweld. In plaats van dat ze Frankrijk op de knieen kregen, kregen ze echter heel Europa op de been. Dat vind ik een heel krachtig voorbeeld van tegenkracht. In Frankrijk gingen meteen al op woensdag, maar ook in de dagen daarna, mensen de straat op om te vertellen wat ze ervan vonden, wat culmineerde in de mars op zondag. Ook in Nederland en in heel veel andere Europese landen gebeurde dat. In alle onbeholpenheid die ons in de vrije samenleving kenmerkt, met geprinte briefjes met "Je suis Charlie" en zoete liefdebetuigingen aan andere bevolkingsgroepen, gaf dat een ultiem krachtig tegensignaal.

Ik ben het zeer eens met degenen die zeggen: het is heel belangrijk dat juist in dit soort tijden moslimorganisaties en individuele leiders uit de moslimgemeenschap zich helder uitspreken. Dat hebben ze ook gedaan. Dat hebben ze snel en ondubbelzinnig gedaan. Het is inderdaad een lange lijst. Ik zag de heer Van Ojik met die lijst wandelen. Misschien is de lijst met organisaties die dat hebben gedaan, nog wel langer dan de lijst waarmee hij net liep. Het belang daarvan is echt evident. Is het dan genoeg? Nee, zo vond een groot aantal individuele moslims die de Facebookpagina Nietmijnislam zijn gestart, waarop ze, opnieuw, op een heel overtuigende manier en vaak individueel filmpjes inspraken om te vertellen waarom ze net als de rest van het land walgden van dit soort misdaden. Dat is een belangrijke boodschap, want deze bevestigt dat we met de meesten zijn. De meesten houden van de vrijheid van dit land en van de rechten die hier zijn, en zullen dus niet toegeven aan de gewelddadige ideologie, aan die versie van de islam waarin de terroristen geloofden. Nee, ik denk niet dat zij dit deden vanwege een oproep van enig politicus hier -- ik wil niemand teleurstellen -- maar ik denk dat zij dit deden vanuit hun Nederlanderschap, vanuit hun burgerschap en vanuit hun weerzin tegen het geweld dat uit naam van hun geloof werd gepleegd.

Het is ook terecht dat is gesproken over de angst bij verschillende groepen in de samenleving. Minister Opstelten en ik spraken afgelopen vrijdag met vertegenwoordigers van de moslimgemeenschap over het verwerpen van dit geweld maar ook over de angst. De woede, de terechte woede zoals die door verschillende Kamerleden werd geuit, moet zich richten op de daders, op hun eventuele medeplichtigen en op hun inspiratoren. De woede over dit soort misdaden moet niet worden gekoeld op de caissiere in de Albert Heijn, op de buurman en buurvrouw of op de moskee om de hoek. Die Nederlanders verdienen onze steun, zoals zij ook ons steunen in dit soort dagen. We mogen dus niet toelaten dat de woede op hen wordt gericht. We zullen dat ook niet toelaten. De afspraken die we hebben gemaakt, zijn: beter registreren van moslimhaat en adequaat reageren als dat nodig is, desnoods met beveiliging. Ook dat is het verdedigen van onze rechtsstaat.

Minister Opstelten heeft een en ander gezegd over de beveiliging van joodse gebouwen en objecten. Ik was zondagavond bij een bijzondere dienst in de Jacob Obrechtsjoel in Amsterdam. Een paar uur daarvoor was tot die dienst opgeroepen. Er werd gebeden voor de slachtoffers in de joodse supermarkt. Er werd gebeden en er werd solidariteit betuigd met wat er in Frankrijk gebeurde. Daar was de angst voelbaar. Dat is ook niet zo gek na wat in Brussel is gebeurd en na wat er nu in Parijs is gebeurd. De ultieme kwetsbaarheid wordt gevoeld. Daar wordt zelf heel veel gedaan aan de veiligheid. De overheid helpt. Ik heb namens het kabinet ook heel duidelijk uitgesproken dat we alles zullen doen wat we kunnen om bescherming te bieden. Maar er gebeurde meer. Daar werd weliswaar uitgesproken dat er angst is, dat er terreur is, maar ook dat de joodse gemeenschap in Nederland zich niet laat terroriseren, dat zij zich niet laat wegjagen. Zij doet ook een beroep op de overheid en de medeburgers om dat niet te laten gebeuren.

De voorzitter van de synagoge hield een indrukwekkende toespraak. Daarin gaf hij zijn emoties als joodse Nederlander weer over wat er, in een geschiedenis gevuld met tranen en verdriet, in Frankrijk is gebeurd. Hij eindigde met het feit dat hij respect wilde betuigen en eer wilde betonen aan niet-joden. Hij noemde Lassana Bathily, een medewerker van de joodse supermarkt die vijf joden heeft verstopt in de koelcel. Hij zette de koeling uit, verstopte mensen, kon doodgemoedereerd het pand verlaten en werd vervolgens als verdachte gezien. Toen de voorzitter van de synagoge vertelde over de eer die ook aan deze van oorsprong uit Mali afkomstige moslim betoond moest worden, brak er spontaan applaus uit in de volgepakte synagoge vol emotie. Dat kenschetste voor mij de behoefte die er in dit soort dagen ook is om over grenzen, over angsten heen gezamenlijk op te trekken tegen dit soort geweld en tegen de bedoeling van terroristen die angst willen zaaien.

In onze aanpak van gewelddadig jihadisme gaat het uiteraard -- verschillende Kamerleden hebben daarop gewezen -- om straffen, bestraffen en vervolgen, maar ook om het voorkomen daarvan. Dat kun je op twee manieren benaderen: dicht in de buurt van potentiele terroristen en in het algemeen om het weg zien te nemen van de voedingsbodem. Verschillende maatregelen uit het actieplan zien op die verschillende onderdelen. Ouders en de directe omgeving van radicale en/of radicaliserende jongeren worden ondersteund door het familiesteunpunt, dat in het midden van dit jaar van start gaat. Ook hierbij is een bijzonder initiatief vanuit de Marokkaanse gemeenschap te zien, met een eigen meldpunt. Dat ondersteunen we niet met geld -- het is niet altijd subsidie -- maar wel met training, met samenwerking, met professionalisering.

Samen met de gemeenten zijn we bezig met het ontwikkelen van lokale preventieve aanpakken, want daar gebeurt het uiteindelijk, zo is mijn overtuiging. Wat dat betreft ben ik het eens met Pechtold. Hij wees nog eens op het belang van wat in jargon "de eerste lijn" heet. Dat zijn gewoon de onderwijzers, de mensen bij de jeugdzorg, de huisarts. Ook Samsom sprak daarover. Daar kun je het herkennen; daar kun je erbij zijn. Maar ook hier zijn er geen garanties. Ook hier gaat radicalisering soms heel snel. Roemer had het in zijn betoog -- dat raakte me wel -- over de heel jonge jongen uit Maastricht bij wie het heel snel is gegaan. Je kunt er dus niet altijd bij zijn. Maar het is ongelooflijk belangrijk om goed samen met de gemeenten te werken aan het herkennen van signalen en dan iets te doen.

De gemeenten en de professionals worden daarbij ondersteund door het expertisecentrum voor sociale stabiliteit. Want zeker, expertise moet worden opgebouwd, maar die moet ook worden aangepast aan de ontwikkelingen. De dreigingen zijn anders dan tien jaar geleden, en ze blijven zich ontwikkelen. Er moet worden samengewerkt met sleutelfiguren. Lokale netwerken van sleutelfiguren moeten worden gesteund en waar nodig getraind om radicalisering tegen te gaan. Maar er moeten ook afspraken met de islamitische gemeenschappen worden gemaakt over professionalisering. Er moet waar nodig training zijn in het herkennen en tegengaan van radicalisering.

Samsom wees nog op het belang van het bevorderen van het gesprek over tolerantie, op de inclusieve samenleving. Dat ben ik met hem eens. In die gesprekken moet je aan de ene kant het belang van de vrijheden benadrukken. Aan de andere kant moet je daarin laten zien dat je soms pijnlijke, schurende dingen tegen elkaar moet kunnen zeggen zonder dat je van de ander hoeft te eisen dat hij zijn vrijheid inperkt. Deze gesprekken horen bij het op een volwassen manier verdedigen van de rechtsstaat, net als de bijeenkomst in de Ridderzaal in november. Daar hebben we naar aanleiding van ook toen oplopende spanningen vertegenwoordigers van verschillende religieuze en niet-religieuze organisaties bij elkaar gehaald. We spraken over gezamenlijke kernwaarden en over het belang van het niet alleen verdedigen van je eigen vrijheid, maar juist ook die van de ander. Een mooi voorbeeld vind ik nog de samenwerking tussen het CIDI en de islamitische gemeenschap bij het beter registreren van incidenten van haat.

Daarom worden er gesprekken gevoerd over de rechtsstaat. Daarom moeten we ze niet uit de weg gaan. Daarom vond ik het een gemiste kans dat de school in Heemskerk het gesprek uit de weg leek te gaan. Het is de vrijheid van een school om zelf te kiezen op welke manier hij leerlingen bijbrengt wat er gebeurt, maar iedere keer dat een school zo'n kans laat lopen, is dat een gemiste kans om leerlingen voor te bereiden op een samenleving waarin er geen recht bestaat om niet gekwetst te worden, maar wel een verantwoordelijkheid bestaat van ons allemaal om rekening te houden met anderen, en waarin uiteindelijk de vrijheid voor iedereen zo veel groter is doordat je die van anderen niet beperkt. Het is daarom beter om dat gesprek wel te voeren en de jongeren op een succesvolle toekomst in Nederland voor te bereiden.

Ik noem in het kader van het wegnemen van de voedingsbodem en het tegengaan van discriminatie en racisme nog het specifieke actieplan tegen discriminatie op de arbeidsmarkt. Ik noem zeker ook het bestrijden van jeugdwerkloosheid, hoewel ik vind dat we erg moeten uitkijken dat we de te hoge jeugdwerkloosheid te snel in een zin of een betoog koppelen aan terrorisme. De daders in Frankrijk waren immers noch jong, noch werkloos. Bovendien wil ik de vele jongeren die, hoewel ze soms ontzettend lang moeten wachten op werk, toch volhouden, vooroordelen overwinnen, tegenwind doorstaan en een succesvol burger in onze samenleving worden, niet in de schoenen schuiven dat ze als gevolg van de jeugdwerkloosheid potentieel radicaliserend zijn. Het is echter belangrijk om jeugdwerkloosheid tegen te gaan, juist in het kader van de wij-samenleving, om Aboutaleb te citeren. Ten slotte noem ik het bevorderen van burgerschap. Daarmee bedoel ik het burgerschap van mensen die hiernaartoe komen, bijvoorbeeld door de participatieverklaring en de inburgering, en ook het burgerschap van jongeren die hier naar school gaan. Dat doe ik samen met collega Sander Dekker.

Vragen? Bel Informatie Rijksoverheid: 1400

Verantwoordelijk ministerie

* Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid