Uitspraak 201405665/1/A4

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom

201405665/1/A4.

Datum uitspraak: 4 februari 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en anderen, allen wonend te [woonplaats], gemeente Heerenveen,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 juni 2014 in zaak nr. 13/2504 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2012 heeft het college verzoeken van [appellanten] om handhavend op te treden ten aanzien van [dierenpension] (hierna: het dierenpension) aan de [locatie] te [woonplaats], afgewezen.

Bij besluit van 12 augustus 2013 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2014, waar [appellant A] en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door J. Knossen en H. Hofer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Voor het dierenpension is bij besluit van 14 februari 1996 een oprichtingsvergunning verleend. Verder zijn voor het veranderen van het dierenpension bij besluit van 4 maart 2009 een bouwvergunning, en bij besluit van 25 oktober 2011 een omgevingsvergunning, verleend.

2. [appellanten] wonen in de omgeving van het dierenpension. Het college heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 4 december 2012 hun verzoeken om handhaving ter zake afgewezen. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de verrichte controles geen aanleiding hebben gegeven om wegens geluidoverlast dan wel wegens overtreding van de omgevingsvergunning voor het veranderen van het dierenpension en de bouwvergunning handhavend op te treden.

3. De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure uitsluitend de rechtmatigheid van de uitspraak van de rechtbank ter beoordeling staat. De betogen van [appellanten] die hierop geen betrekking hebben, zoals die over de rechtmatigheid van de voor het dierenpension verleende vergunningen, blijven daarom onbesproken.

4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de weigering om handhavend op te treden ten onrechte heeft gebaseerd op de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde controlerapporten. Volgens hen zijn die controlerapporten niet representatief, omdat de controles niet onaangekondigd hebben plaatsgevonden en de daarin beschreven geluidmetingen op de verkeerde locaties en tijdstippen en ten onrechte niet in de drukke zomermaanden zijn verricht.

4.1. Er zijn naar aanleiding van de handhavingsverzoeken zeven controles in de periode van september 2012 tot en met november 2012 verricht. Anders dan [appellanten] stellen, kan uit de daarvan opgemaakte rapporten niet worden afgeleid dat de controles voorafgaand zijn aangekondigd of dat de geluidmetingen onjuist zijn uitgevoerd.

[appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college de controlerapporten niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen, omdat deze niet representatief zijn. Het college heeft overigens aangeboden [appellanten] tegemoet te komen door aanvullende geluidmetingen in de zomermaanden van 2013 te verrichten, maar [appellanten] hebben - zo is ter zitting bevestigd - te kennen gegeven de voorkeur te geven aan verdere besluitvorming op basis van de reeds uitgevoerde geluidmetingen.

Het betoog faalt.

5. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd om handhavend op te treden wegens geluidoverlast. Daartoe stellen zij dat meerdere aan de oprichtingsvergunning verbonden geluidvoorschriften zijn overtreden.

5.1. Het college heeft in de besluiten van 4 december 2012 en 12 augustus 2013 gemotiveerd uiteengezet dat tijdens de zeven verrichte controles geen overschrijdingen van de in de oprichtingsvergunning gestelde geluidgrenswaarden zijn geconstateerd en dat deze controles verder geen aanleiding hebben gegeven om wegens geluidoverlast handhavend op te treden. De van die controles opgemaakte rapporten, het daarbij behorende fotomateriaal en de ter zitting door het college gegeven toelichting ondersteunen dit standpunt.

[appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de door hen gestelde overtredingen zich wel hebben voorgedaan. Daartoe overweegt de Afdeling dat zij hun stellingen niet met concrete gegevens, zoals bijvoorbeeld een eigen geluidrapport, hebben onderbouwd. Verder acht de Afdeling in dit verband van belang dat [appellanten] ter zitting bij de rechtbank hebben verklaard dat het, nadat zij op 4 augustus 2012 om handhavend optreden hadden verzocht, op enkele incidenten na, zeventien maanden ongekend stil is geweest rond het dierenpension, hetgeen het standpunt van het college dat geen aanleiding kon worden gezien om wegens geluidoverlast handhavend op te treden juist ondersteunt. De omstandigheid dat zij, zoals ter zitting bij de Afdeling is verklaard, voor en na die periode van zeventien maanden wel geluidoverlast hebben ervaren maakt dit niet anders, nu het college zich in de besluitvorming heeft mogen baseren op de resultaten van de zeven verrichte controles en in beroep uitsluitend die besluitvorming ter beoordeling voorlag.

Gezien het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd om wegens geluidsoverlast handhavend op te treden.

Het betoog faalt.

6. [appellanten] betogen dat de rechtbank zich ten onrechte heeft beperkt tot het geven van een oordeel over de vraag of het college heeft mogen weigeren handhavend op te treden wegens geluidoverlast. Zij stellen in dit verband allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat een van hun handhavingsverzoeken, te weten het verzoek van 4 augustus 2012, mede zag op alle aan de eerdergenoemde vergunningen verbonden voorschriften. Verder heeft de rechtbank ten onrechte niet bij haar beoordeling betrokken dat de in de omgevingsvergunning voor het veranderen van het dierenpension genoemde geluidwal nimmer is gerealiseerd en dat de hondenkennels onjuist zijn geplaatst, aldus [appellanten].

6.1. De zinsnede uit het handhavingsverzoek van 4 augustus 2012 waarnaar [appellanten] verwijzen, luidt:

"(...) blijkt ons dat de beschikking van 14 februari 1996 nog steeds geldt, dit is niet alleen voor geluid, maar ook vele andere zaken genoemd in de beschikking moeten op orde gebracht worden, en gehandhaafd."

Gezien deze zeer algemene bewoordingen en in aanmerking genomen dat in het handhavingsverzoek verder niet wordt verwezen naar de aan de oprichtingsvergunning verbonden voorschriften, behoefde het college het handhavingsverzoek niet aldus te begrijpen, dat mede werd verzocht om handhaving van al die vergunningvoorschriften. Dit brengt mee dat de in het besluit van 4 december 2012 neergelegde afwijzing van de handhavingsverzoeken alsmede het in beroep bestreden besluit van 12 augustus 2013 moeten worden geacht geen betrekking te hebben op al die vergunningvoorschriften, zodat de rechtbank hierover geen inhoudelijk oordeel hoefde te geven.

Het betoog faalt in zoverre.

6.2. Wat betreft de geluidwal, heeft het college zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat tijdens controles niet is gebleken dat ter zake de bouw- en omgevingsvergunning zijn overtreden. Wat de hondenkennels betreft, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat tijdens controle is gebleken dat deze zijn opgesteld overeenkomstig de bij de omgevingsvergunning voor het veranderen van het dierenpension behorende tekening, zodat ook in dit opzicht geen overtreding plaatsvindt. [appellanten] hebben in beroep niet onderbouwd waarom deze standpunten onjuist zouden zijn. De rechtbank behoefde in hun beroep dan ook geen aanleiding te zien het daar bestreden besluit te vernietigen.

Het betoog faalt ook in zoverre.

7. [appellanten] hebben er tot slot, op zichzelf terecht, op gewezen dat de rechtbank abusievelijk heeft nagelaten te vermelden dat het beroep bij de rechtbank niet uitsluitend door [appellant A], maar ook door anderen, is ingesteld. Deze omissie doet er echter niet aan af dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat het beroep van [appellanten] ongegrond diende te worden verklaard en geeft dan ook geen reden om de aangevallen uitspraak te vernietigen.

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Timmerman-Buck w.g. Van der Zijpp

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015

262-742.