Uitspraak 201307039/2/R3

Tegen: de raad van de gemeente Waalwijk

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Brabant

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:1742

201307039/2/R3.

Datum uitspraak: 3 juni 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Waalwijkse Ondernemers Federatie (hierna: de WOF), gevestigd te Tilburg,

appellante,

en

de raad van de gemeente Waalwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de WOF beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2014, waar - voor zover hier van belang - de WOF, vertegenwoordigd door [adviseur] en [voorzitter] van de WOF, en H.J. van Zelst, werkzaam bij het adviesbureau Van Zelst, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.C.H. Clijsen-Timmermans, mr. P.J.J.M. Schreppers-Geurts, beiden werkzaam bij de gemeente, en mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, zijn verschenen.

Bij tussenuitspraak van 6 augustus 2014, in zaak nr. 201307039/1/R3 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 14 juni 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 20 november 2014 heeft de raad het besluit van 14 juni 2013 gewijzigd vastgesteld om het gebrek dat in de tussenuitspraak is genoemd te herstellen.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. De WOF heeft hiervan gebruik gemaakt.

De raad heeft een schriftelijke reactie gegeven op de zienswijze.

De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 7 mei 2015, waar de WOF, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de WOF, en H.J. van Zelst, werkzaam bij het adviesbureau Van Zelst, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.C.H. Clijsen-Timmermans, werkzaam bij de gemeente, en mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad heeft nagelaten om in de toelichting bij het plan inzicht te geven in de aanvaardbaarheid van de in het plan voorziene ontwikkeling met het oog op het voorkomen van structurele winkelleegstand en voorts niet heeft voldaan aan de verplichting om artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) ook anderszins bij het plan te betrekken.

Gelet hierop is het beroep van de WOF tegen het besluit van 14 juni 2013 gegrond. Het besluit dient wegens strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro te worden vernietigd voor zover het betreft de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" met betrekking tot het bedrijventerrein Zanddonk.

2. De Afdeling heeft de raad in overweging 6.10 van de tussenuitspraak opgedragen om het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen.

De raad heeft hieraan bij besluit van 20 november 2014 gevolg gegeven en het plan gewijzigd vastgesteld.

3. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

Het besluit van 20 november 2014 (hierna: het herstelbesluit) is gezien artikel 6:19 van de Awb mede onderwerp van het geding.

4. Bij het herstelbesluit heeft de raad de ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan uit 1995 verruimde detailhandelsmogelijkheden die zijns inziens als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro aangemerkt kunnen worden, te weten - voor zover hier van belang - detailhandel in ABC-goederen en de overige detailhandel op de Woonboulevard op het bedrijventerrein Zanddonk, getoetst aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Volgens de raad zijn de vestigingsmogelijkheden voor detailhandel op het bedrijventerrein bij het herstelbesluit in belangrijke mate versoberd. Zo zijn in de planregels minimummaten opgenomen voor het brutovloeroppervlak (hierna: bvo) voor de verschillende soorten detailhandel, zijn maxima opgenomen per branche als geheel en is een voorkeursvolgorde opgenomen voor de afwikkeling van eventuele uitbreiding van het woonthemacentrum om de gewenste concentratie van de detailhandel op de woonboulevard te waarborgen. Voorts is volgens de raad een aantal mogelijkheden dat in het oorspronkelijke plan van 14 juni 2013 waren opgenomen vervallen, omdat voor deze plandelen de tijd ontbrak voor een beschrijving aan de hand van artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. De vervallen onderdelen zullen worden heroverwogen in het kader van de actualisering van de gemeentelijke Detailhandelsvisie, aldus de raad. Voorts zijn volgens de raad de begripsbepalingen in de planregels aangepast.

4.1. De WOF betoogt in haar zienswijze dat de raad in het herstelbesluit uitgaat van onjuiste aannames en cijfers met betrekking tot de bestaande leegstand in het centrum van Waalwijk en op de bedrijventerreinen. Volgens de WOF worden in het herstelbesluit de mogelijkheden tot vestiging van winkels op bedrijventerrein Zanddonk nog steeds sterk verruimd, waardoor de leegstand in het centrum van Waalwijk verder zal toenemen.

Zij voert in dat verband aan dat een aantal bestemmingen niet in het herstelbesluit is opgenomen wegens gebrek aan voldoende tijd om de gevraagde beschrijving aan de hand van de zogenoemde ladder van verstedelijking uit te voeren. Deze plandelen zullen volgens de WOF later, in het kader van actualisatie van de Detailhandelsvisie, worden beoordeeld. In het geval tussentijds vergunningaanvragen voor een perifere detailhandelsvestiging zullen binnenkomen, zal het gemeentebestuur daaraan te gemakkelijk medewerking kunnen verlenen door middel van een buitenplanse afwijkingsprocedure, zodat toch nog vrijwel alles mogelijk is gemaakt op het bedrijventerrein. Zo is op 16 april 2014 nog een omgevingsvergunning voor het realiseren van een supermarkt verleend, aldus de WOF.

De WOF heeft ter zitting nog aangevoerd dat het herstelbesluit in strijd is met het beleid van de gemeente Waalwijk, dat is vastgelegd in de Detailhandelsvisie die de raad in 2012 heeft vastgesteld.

5. Ingevolge artikel 1, lid 1.22, van de planregels wordt onder detailhandel verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending (anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit), daaronder mede begrepen ambachtelijke bedrijvigheid, voor zover dat in verband staat met en essentieel onderdeel is van de verkoop van de goederen, waaronder in ieder geval onderhoud, reparatie en installatie, alsmede opslag van de te verkopen goederen.

Ingevolge lid 1.23 worden onder detailhandel in ABC-goederen de volgende branches/soorten detailhandel verstaan:

-detailhandel in transportartikelen waaronder in ieder geval auto's, boten, caravans, alsmede qua aard en omvang vergelijkbare artikelen zoals motoren, aanhangwagens en paardentrailers;

-detailhandel in autoaccessoires en -materialen (in relatie met inbouw).

Ingevolge lid 1.25 worden onder detailhandel ten behoeve van een woonthemacentrum de volgende branches/soorten detailhandel verstaan: een detailhandelsconcentratie met een (boven)regionaal verzorgingsbereik voor de consument ten behoeve van detailhandel voor:

-thematische detailhandel;

-themagerelateerde detailhandel.

Ingevolge lid 1.26 worden onder thematische detailhandel de volgende branches/soorten detailhandel verstaan: perifere detailhandelsvoorzieningen (PDV) met een ruim en volledig assortiment van goederen binnen het hoofdthema 'wonen, in & om het huis en buitenleven' ten behoeve van branches van detailhandel in:

1. woninginrichtingsartikelen (meubelen, woontextiel, slaapkamerinrichting, meubel- annex woontextielwinkels);

2. parket-, laminaat- en houtvloeren;

3. tuinmeubelen;

4. keukens, badkamers, sanitair en tegels;

5. doe-het-zelfartikelen, waaronder in ieder geval bouwmarkten;

6. tuinartikelen, waaronder in ieder geval tuincentra (inclusief dierenbenodigdheden en -voeding);

7. andere volumineuze artikelen binnen het hoofdthema 'wonen, in & om het huis en buitenleven', waaronder in ieder geval haarden, zonwering, tuinhuisjes, buitenspeeltoestellen, zwembaden, tuinbeelden, grafzerken met uitzondering van detailhandel in ABC-goederen.

Ingevolge lid 1.27 worden onder themagerelateerde detailhandel de volgende branches/soorten detailhandel verstaan: grootschalige detailhandelsvoorzieningen (GDV) voor doelgerichte aankopen gerelateerd aan het hoofdthema 'wonen, in & om het huis en buitenleven' ten behoeve van branches van detailhandel in:

1. bruin-, wit, en grijsgoed;

2. tenten, kampeerartikelen en gespecialiseerde sportartikelen, waaronder in ieder geval artikelen voor de golfsport, jachtsport, ruitersport, watersport;

3. huisdierenspeciaalzaak;

4. baby(woon)artikelen;

5. rijwielen.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor `Bedrijventerrein' aangewezen gronden bestemd voor:

(-)

i. detailhandel ten behoeve van een woonthemacentrum ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - woonthemacentrum', met dien verstande dat:

1. de minimale oppervlakte van detailhandel ten behoeve van een woonthemacentrum per vestiging niet minder bedraagt dan is opgenomen in Bijlage 5 Detailhandel woonthemacentrum Zanddonk;

2. de maximale gezamenlijke oppervlakte van detailhandel ten behoeve van een woonthemacentrum op bedrijventerrein Zanddonk niet meer bedraagt dan is opgenomen in Bijlage 5 Detailhandel woonthemacentrum Zanddonk;

j. detailhandel in ABC-goederen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - abc goederen';

k. branches van thematische detailhandel zoals opgenomen in lid 1.26 sub 5, 6 en 7 ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus'.

(-)

5.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

6. Bij haar oordeel in de tussenuitspraak dat de raad in het oorspronkelijke plan niet aan de verantwoordingsplicht als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro had voldaan, heeft de Afdeling met name van belang geacht dat in dat plan thematische detailhandel en detailhandel in volumineuze goederen met een minimaal brutovloeroppervlak van 500 m^2 was toegestaan en dat het plan geen maximering bevatte van het toegestane aantal kleinschalige winkels ter plaatse, zodat het grootschalige karakter van de detailhandel als onderscheidend element onvoldoende tot uitdrukking kwam in de planregels. Bovendien achtte de Afdeling het begrippenkader van de planregels onduidelijk, zodat daaruit niet met zekerheid kon worden afgeleid welke branches in welke omvang in het plan mogelijk werden gemaakt. De Afdeling was van oordeel dat in het oorspronkelijke plan geen inzicht was gegeven in de aanvaardbaarheid van de in het plan voorziene ontwikkeling met het oog op het voorkomen van structurele winkelleegstand.

6.1. Bij de vaststelling van het herstelbesluit heeft de raad aangesloten bij de in door de raad op 15 oktober 2014 vastgestelde Effectenanalyse uitbreiding detailhandel Zanddonk van het bureau BRO (hierna: het BRO-rapport). Op grond van het BRO-rapport zijn in het herstelbesluit branchebeperkingen opgenomen, zijn minimumeisen gesteld aan de omvang van de winkels en maxima verbonden aan de totaal mogelijk toe te voegen winkelruimte. Voor de specifieke branche wonen is een minimummaat van 1.000 m^2 bvo aangehouden. Daarnaast is in die branche ruimte geboden voor de vestiging van een beperkt aantal kleinere winkels met een minimummaat van 500 m^2 bvo. Voor de branches doe-het-zelf, tuin en volumineuze artikelen, is een minimummaat van 1.000 m^2 bvo aangehouden. Voor de grootschalige detailhandelsvestigingen is een minimumoppervlakte van 1.500 m^2 bvo opgenomen. Hiermee wordt bereikt dat kleinschalig winkelaanbod in deze branches zich in de bestaande winkelcentra zal moeten blijven vestigen, aldus het BRO-rapport.

Ten behoeve van zoveel mogelijk concentratie van de in het plan toegelaten detailhandel rondom de Woonboulevard is in artikel 4, lid 4.6.3, derde lid, onder c, en lid 4.7.3, onder c, van de planregels een voorkeursvolgorde voor eventuele uitbreidingen daarvan vastgelegd, in die zin dat deze primair op grond met de aanduiding "woonthemacentrum" moeten plaatsvinden en pas daarna - in die volgorde - via toepassing van de bevoegdheid tot wijziging van het plan of tot het met omgevingsvergunning afwijken daarvan.

Bij het herstelbesluit is tevens het begrippenkader in de planregels nader verduidelijkt.

6.2. Volgens het BRO-rapport zullen de aldus mogelijk gemaakte ontwikkelingen bijdragen aan ruimtelijk-functionele versterking van de Woonboulevard Zanddonk als perifeer winkelgebied, gericht op doelgerichte aankopen binnen het thema "wonen, in & om het huis en buitenleven", waarmee wordt ingespeeld op de vraag vanuit zowel consumenten- als aanbiederszijde.

Wat betreft de kwantitatieve regionale behoefte staat in de toelichting en het BRO-rapport dat uit de berekeningen naar voren komt dat de theoretische marktruimte in de onderzochte branches ongeveer 44.000 m^2 bvo bedraagt, waarvan de branche woninginrichtingsartikelen (meubelen, woontextiel, slaapkamerinrichting, meubel- annex woontextielwinkels) ongeveer 10.000 m^2 bvo uitmaakt. Dit betekent volgens het BRO-rapport, gelet op de doorgaans aangehouden verhouding tussen bvo en winkelvloeroppervlak (hierna: wvo) een totale maximale uitbreidingsmogelijkheid van 35.000 m^2 wvo.

Wat betreft de kwalitatieve regionale behoefte staat in de toelichting en het BRO-rapport dat de uitbreiding bijdraagt aan een versterking van de lokale en regionale detailhandelsstructuur en de consumentenverzorging. Het plan biedt de mogelijkheid om de Woonboulevard te moderniseren. Als dit achterwege blijft dan zal de concurrentiepositie ten opzichte van de omringende woonboulevards verder verzwakken en het aanbod verschralen, hetgeen negatieve gevolgen zal hebben voor de consumentenverzorging in Waalwijk en omgeving. Met de uitbreidingen wordt voorzien in de aanwezigheid van drie woonboulevards met een (boven)regionale functie, verdeeld over West-, Midden- en Oost-Brabant, aldus het BRO-rapport. Het mogelijk maken van de uitbreiding van de woonboulevard in de onderzochte branches op de Zanddonk voorziet volgens het BRO-rapport aldus in een regionale behoefte.

6.3. Dat de raad zich niet heeft mogen baseren op het BRO-rapport heeft de WOF niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is van belang dat volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (Stb. 2012, 388, p. 50) bij de beoordeling of sprake is van een actuele regionale behoefte, de behoefte dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod en dat dit voor detailhandel betekent dat wordt gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van winkelleegstand. Tevens is van belang dat een bestemmingsplan niet dient om concurrentieverhoudingen te regelen. De behoefte aan de beoogde ontwikkeling dient, met het oog op het voorkomen van structurele winkelleegstand, te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Inzichtelijk moet zijn gemaakt dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in de betrokken regio zal leiden. De WOF heeft niet aannemelijk gemaakt dat hieraan niet is voldaan. Het betoog van de WOF dat de raad in het herstelbesluit is uitgegaan van onjuiste aannames en cijfers met betrekking tot leegstand in het centrum van Waalwijk en op de bedrijventerreinen, slaagt niet. Voor zover de WOF daarbij heeft verwezen naar verschillen tussen de cijfers van het BRO-rapport en gegevens in de Regionale detailhandelsfoto Midden-Brabant 2013 en de Visie op de structuur van boodschappencentra 2014, heeft de raad deze verschillen ter zitting onweersproken verklaard uit het feit dat de rapporten op verschillende tijdstippen zijn opgesteld en dat de door de WOF aangehaalde rapportages zien op een ander geografisch gebied dan het BRO-rapport en uitgaan van andere vergelijkingsgegevens.

Volgens de plantoelichting kan weliswaar niet worden uitgesloten dat er een incidenteel pand leeg zal komen te staan, maar zal zich naar verwachting een spreiding van effecten van het plan voordoen, waardoor het niet zal gaan om grote aantallen leegstaande panden en zeker niet in een plaats of winkelgebied, dat het deels winkels in bedrijfspanden op bedrijventerreinen zal betreffen en dat het verder veelal zal gaan om ongunstig gelegen en/of verouderde winkels. Wat betreft het centrum van de gemeente Waalwijk zullen volgens de toelichting door de ruime bestemmingen die op het centrumgebied rust en het schaalverschil tussen het aanbod op Zanddonk en het aanbod in het centrumgebied slechts zeer beperkte leegstandseffecten kunnen optreden. Versterking van Zanddonk zal volgens de toelichting naar verwachting voorts kunnen resulteren in meer bezoekers van buiten de stad. Dit kan een positief effect hebben op het functioneren van het centrum van Waalwijk, omdat een deel van de bezoekers hun bezoek zal combineren met een bezoek aan het centrum. Door samenwerking tussen de ondernemers van de woonboulevard en van het centrum, bijvoorbeeld op het gebied van promotie, kan het onderlinge combinatiebezoek worden gestimuleerd, aldus de toelichting. In de visie van de raad is de kans op structurele, onaanvaardbare leegstand aldus afwezig.

Gelet op het voorgaande heeft de raad gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met het bestaande aanbod en de gevolgen van het plan voor leegstand.

6.4. Met betrekking tot de toets aan artikel 3.1.6, tweede lid, onder b en c, van het Bro, is in het BRO-rapport, waarbij het herstelbesluit ook in zoverre aansluit, beschreven dat de ontwikkeling niet door herstructurering, transformatie of anderszins plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarbij is onder meer opgemerkt dat grootschalige winkels in de hier aan de orde zijnde branches door hun omvang en de benodigde parkeervoorzieningen een dusdanig groot ruimtebeslag kennen dat inpassing in bestaande reguliere winkelcentra redelijkerwijs vaak niet mogelijk is.

De WOF heeft niet aannemelijk gemaakt dat hieraan onjuiste feiten ten grondslag liggen. Voorts heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling, gelet op de ligging van het bedrijventerrein en de bestaande ontsluitingen daarvan, op het standpunt kunnen stellen dat de mogelijk gemaakte ontwikkelingen evenmin afstuiten op de eis in artikel 3.1.6, tweede lid, onder c, dat in de behoefte aan deze ontwikkelingen wordt voorzien op een locatie die passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat is voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro.

6.5. Met betrekking tot het betoog van de WOF dat het herstelbesluit nog steeds grote uitbreidingen van het bedrijventerrein toestaat, waarbij zij er met name op wijst dat het besluit ten onrechte geen belemmering opwerpt voor het opnieuw toelaten van vervallen onderdelen van het oorspronkelijke plan van 14 juni 2013 middels buitenplanse procedures, overweegt de Afdeling dat de door de WOF genoemde vervallen plandelen geen deel meer uitmaken van het voorliggende plan en daarom ook niet in de voorliggende procedure kunnen worden betrokken. Hetgeen mogelijk is gemaakt via de binnenplanse flexibiliteitsbepalingen is betrokken bij de berekening van de actuele regionale behoefte. Overigens heeft de raad ter zitting onweersproken verklaard dat de locatie van de supermarkt waarop de WOF heeft gewezen, geen deel uitmaakt van het hier aan de orde zijnde plangebied en dat in het plan ook niet wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid of afwijkingsbevoegdheid voor het vestigen van een supermarkt.

6.6. De Afdeling overweegt ten slotte nog dat hetgeen de WOF ter zitting naar voren heeft gebracht over strijd van het herstelbesluit met de gemeentelijke Detailhandelsvisie thans niet meer aan de orde kan komen, nu de opdracht van de Afdeling in haar uitspraak van 6 augustus 2014 om het in die uitspraak omschreven gebrek in de oorspronkelijke planregeling te herstellen de raad niet mede verplichtte om een hernieuwde toets aan het gemeentelijk beleid te verrichten.

7. Gelet op het voorgaande is het van rechtswege ontstane beroep van de WOF tegen het besluit van 20 november 2014 ongegrond.

8. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 14 juni 2013, voor zover vernietigd, in stand blijven.

9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling overweegt daarbij dat het betoog van de raad ter zitting dat aan de WOF geen proceskostenvergoeding kan worden toegekend omdat H.J. van Zelst bestuurder is van de WOF, dat hij geen beroepsmatige rechtsbijstandverlener is omdat hij de juiste deskundigheid en opleiding ontbeert en dat hij zich op de zitting van 12 mei 2014 ook niet als beroepsmatige rechtsbijstandverlener heeft gepresenteerd, niet slaagt. Daartoe wordt als volgt overwogen.

9.1. Ingevolge artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763; hierna: het Besluit) komen alleen proceskosten die zijn gemaakt ten aanzien van een derde die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de toelichting bij het Besluit moet worden aangenomen dat voor het beroepsmatig karakter voldoende is dat het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening.

9.2. Anders dan de raad ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat H.J. van Zelst zich op de zitting van 12 mei 2014 niet als beroepsmatige rechtsbijstandsverlener van de WOF zou hebben gepresenteerd.

Daartoe acht de Afdeling van belang dat H.J. van Zelst op de presentielijst van de zitting op 12 mei 2014 staat vermeld als woordvoerder van de WOF en dat daartoe tevens een machtiging is overlegd van de voorzitter van de WOF aan H.J. van Zelst van Van Zelst Adviesbureau.

Om voor een vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking te komen, dient degene die als derde beroepsmatig rechtsbijstand verleent voldoende deskundig te zijn. Daartoe dient hij over enige juridische scholing te beschikken. Bij de beoordeling daarvan kunnen onder meer de door hem ingediende processtukken worden betrokken. In het onderhavige geval blijkt uit de - door de raad niet in twijfel getrokken - verklaringen van betrokkene ter zitting dat hij in het kader van de werkzaamheden voor het adviesbureau Van Zelst regelmatig bestuursrechtelijke procedures voert. Daarom moet worden aangenomen dat hij (ook) in de onderhavige procedure rechtsbijstand heeft verleend. Die bijstand is ook aan te merken als rechtsbijstand in de zin van het Besluit. In de zojuist genoemde toelichting bij het Besluit wordt weliswaar opgemerkt dat personen zonder enige juridische scholing niet geacht kunnen worden beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen, maar de inhoud van de processtukken die door de gemachtigde zijn ingediend en diens optreden ter zitting laten geen andere slotsom toe dan dat hij enige relevante juridische scholing heeft gehad, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat hij niet voldoende deskundig is.

De Afdeling overweegt tenslotte dat weliswaar niet van verlening van rechtsbijstand door een derde kan worden gesproken indien een rechtspersoon wordt vertegenwoordigd door zijn voorzitter of een ander bestuurslid, maar dat daarop een uitzondering wordt gemaakt voor het geval het bestuurslid tevens een advocaat of een beroepsmatige rechtsbijstandverlener is en zich als zodanig in de procedure heeft gesteld. Zoals uit het voorgaande blijkt doet laatstgenoemde uitzondering zich hier voor, zodat de raad tot vergoeding van de proceskosten van de WOF moet worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Waalwijkse Ondernemers Federatie tegen het besluit van de raad van de gemeente Waalwijk van 14 juni 2013 gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Waalwijk van 14 juni 2013, voor zover het betreft de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" met betrekking tot het bedrijventerrein Zanddonk;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van de raad van de gemeente Waalwijk van 14 juni 2013, voor zover vernietigd onder II, in stand blijven;

IV. verklaart het beroep van de stichting Stichting Waalwijkse Ondernemers Federatie tegen het besluit van de raad van de gemeente Waalwijk van 20 november 2014 ongegrond;

V. gelast dat de raad van de gemeente Waalwijk aan de stichting Stichting Waalwijkse Ondernemers Federatie de in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 1.715,00 (zegge zeventienhonderdvijftien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vergoedt;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Waalwijk aan de stichting Stichting Waalwijkse Ondernemers Federatie het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Zijlstra

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2015

240.