Uitspraak 201408496/1/R2

Tegen: het college van gedeputeerde staten van Gelderland

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Natuurbescherming

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2565

201408496/1/R2.

Datum uitspraak: 12 augustus 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B] (hierna: [appellante]), gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2014, kenmerk 2013-010011, heeft het college aan Dienst Landelijk Gebied een vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor een recreatieve ontsluiting in het Natura 2000-gebied Rijntakken.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door [maat B] en [maat A], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.F.H.A. Tillie en B. van Adrichem, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Staatsbosbeheer, vertegenwoordigd door mr. A.J. Durville en E. de Bruijn, gehoord.

Overwegingen

1. De verleende vergunning maakt de aanleg van een parkeerplaats, twee wandelpaden en een struinroute in de Ravenswaarden bij Gorssel mogelijk. De Ravenswaarden zijn uiterwaarden langs de rivier de IJssel en maken onderdeel uit van het Natura 2000-gebied Rijntakken als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder n, van de Nbw 1998. De vergunde activiteiten zien op herinrichting en zonering van het betrokken gebied ten behoeve van de bescherming van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied. Desgevraagd is de tenaamstelling van de verleende vergunning gewijzigd van Dienst Landelijk Gebied naar Staatsbosbeheer.

2. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is het verboden zonder vergunning van het college van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.

Ingevolge artikel 19f, eerste lid, maakt de initiatiefnemer voor projecten waarover het college van gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, neemt, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling [...] van dat gebied.

Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien het college van gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.

3. [appellante] betoogt dat de natuurlijke kenmerken van het gebied zullen worden aangetast, nu de vergunde activiteiten zullen leiden tot meer recreanten in het gebied. In dit verband voert zij aan dat Staatsbosbeheer de in de vergunning opgenomen voorschriften die bedoeld zijn om verstoring in het betrokken gebied door recreanten te beperken, niet kan uitvoeren vanwege onvoldoende middelen voor handhaving.

Voorts betoogt [appellante] dat zij, als eigenaar van agrarische gronden net ten zuiden van het wandelpad langs de IJssel, door de toename van recreanten in het gebied als gevolg van vergunde activiteiten in haar bedrijfsvoering zal worden belemmerd.

3.1. De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure uitsluitend de rechtmatigheid van de verleende vergunning ter beoordeling staat. De vergunning is verleend voor de aanleg van een parkeerplaats, twee wandelpaden en een struinroute in het Natura 2000-gebied Rijntakken. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden. De vergunningvoorschriften bepalen onder meer dat door middel van bebording de wijze van openstelling van het gebied en de daarin aangelegde paden dient te worden aangegeven. Voorts is in de vergunningvoorschriften opgenomen dat Staatsbosbeheer zorg dient te dragen voor de handhaving van de openstellingsregels. Verder is in de voorschriften van de vergunning opgenomen dat voor openstelling van de paden een handhavingsplan dient te worden opgesteld waarin ten minste de frequentie van het controleren tot uitdrukking komt en dat na drie jaar een evaluatie zal plaatsvinden van dit handhavingsplan.

In de overwegingen van het besluit tot verlening van de Nbw-vergunning is vermeld dat het college op basis van de ecologische beoordeling in samenhang met de aanvullende gegevens de zekerheid heeft verkregen dat de aangevraagde activiteit niet leidt tot significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Rijntakken. [appellante] heeft dit niet gemotiveerd betwist. Voorts bestaat in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat voornoemde vergunningvoorschriften niet kunnen worden nageleefd. De vraag of de aan de vergunning verbonden voorschriften door Staatsbosbeheer zullen worden nageleefd, betreft niet de rechtmatigheid van de verleende vergunning en kan dus in deze procedure niet aan de orde komen. Indien de vergunning of de daaraan verbonden voorschriften worden overtreden, is het college bevoegd tot het nemen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen. Belanghebbenden kunnen daartoe verzoeken.

Gelet op het voorgaande faalt het betoog van [appellante] dat de vergunde activiteiten leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied.

3.2. Voor zover [appellante] betoogt dat zij als gevolg van de vergunde activiteiten in haar bedrijfsvoering zal worden belemmerd, overweegt de Afdeling dat bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 een afweging wordt gemaakt tussen de belangen die gemoeid zijn met de aangevraagde activiteit en de aantasting van de soorten, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. Het belang van [appellante] bij een ongestoorde bedrijfsvoering is geen belang dat bij de besluitvorming omtrent de verlening van de vergunning krachtens de Nbw 1998 kan worden betrokken.

4. [appellante] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Broekman

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015

12-772.