Uitspraak 201500887/1/R2

Tegen: de raad van de gemeente Neerijnen

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Gelderland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2590

201500887/1/R2.

Datum uitspraak: 12 augustus 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Haaften,

gemeente Neerijnen,

2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Haaften, gemeente Neerijnen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Neerijnen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2014, kenmerk 2014-06-10621, heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkewaard" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2015, waar [appellant sub 1] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], [appellant sub 2] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.M. van der Dussen en ing. J.A. Janssen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Planbeschrijving

2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het bedrijventerrein Kerkewaard en enkele daaraan grenzende gronden. Het plan is conserverend van aard. Het plangebied ligt aan de Waal, ten oosten van de kern Haaften.

Ontvankelijkheid

3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

3.1. [appellant sub 1] en anderen wonen allen in de kern Haaften. Ter zitting is vast komen te staan dat nagenoeg alle indieners van het beroepschrift aan de noordoostzijde van het bedrijventerrein wonen, terwijl [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aan de andere kant van de kern Haaften aan de Molenstraat 4 wonen. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] op een afstand wonen van ten minste ongeveer 650 meter van de gronden waarop de door hen bestreden plandelen betrekking hebben. Niet is gebleken dat zij vanaf hun perceel zicht hebben op het bedrijventerrein of het kuilgebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de bestreden plandelen mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.

Voorts hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de route van het verkeer van

en naar het bedrijventerrein, niet langs hun woning loopt.

De conclusie is dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen.

Het beroep voor zover ingediend door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is derhalve niet-ontvankelijk.

4. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

4.1. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingediend door

[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat hun redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht.

Het beroep voor zover ingediend door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is derhalve niet-ontvankelijk.

Inhoudelijk

Bedrijventerrein

5. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en [appellant sub 1C] kunnen zich niet verenigen met de plandelen met de bestemming "Bedrijf" betreffende het bedrijventerrein.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en [appellant sub 1C] betogen allereerst dat het plan in te zware bedrijvigheid voorziet. Zij stellen dat de toegestane milieucategorieen, gelet op de overlast die het bedrijventerrein in Haaften veroorzaakt, hadden moeten worden verlaagd. Zij achten het in het bijzonder bezwaarlijk dat, op bepaalde gronden, bedrijven in milieucategorie 4.1 zijn toegelaten. Verder is volgens [appellant sub 1] en anderen het afromen van de milieucategorieen in lijn met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk en de provinciale Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en [appellant sub 1C] betogen voorts dat het plan ten onrechte voorziet in een afwijkingsbevoegdheid op grond waarvan bij omgevingsvergunning bedrijven kunnen worden toegestaan in een milieucategorie hoger dan voorzien. Zij stellen dat onvoldoende duidelijk is in welke gevallen toepassing kan worden gegeven aan deze bevoegdheid. Zij stellen verder dat dergelijke bedrijven - nog - meer overlast zullen veroorzaken dan de categorieen bedrijven die op grond van het plan zijn toegestaan.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en [appellant sub 1C] betogen ten slotte dat op grond van het plan ten onrechte op eenzelfde perceel bedrijven in verschillende milieucategorieen zijn toegestaan. Zij stellen dat hierdoor een rechtsonzekere situatie ontstaat en vrezen dat bij overtredingen niet handhavend kan worden opgetreden.

5.1. Volgens de raad is met het plan beoogd te voorzien in een actuele planologische regeling voor het bestaande bedrijventerrein. Hierbij zijn de verouderde milieucategorieen uit het voorgaande plan omgezet naar categorieen uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Bij het bepalen van de categorieen bedrijven die in het plan zijn toegelaten, is rekening gehouden met de richtafstanden uit de VNG-Brochure. Er is een contour bepaald ten aanzien van omliggende functies, in het bijzonder de woningen rondom het bedrijventerrein. Nu aan de richtafstanden wordt voldaan, is ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd. Volgens de raad is het op grond van de opgenomen afwijkingsbevoegdheid alleen mogelijk af te wijken ten behoeve van de vestiging van een bedrijf van een hogere milieucategorie, indien dat bedrijf qua aard en invloed gelijk te stellen is met de rechtstreeks toegelaten milieucategorieen. Hierdoor is volgens de raad gewaarborgd dat geen zwaardere belasting op de omgeving optreedt, maar kan tegelijkertijd wel flexibiliteit worden geboden. Volgens de raad is geen sprake van een rechtsonzekere situatie waardoor niet handhavend zou kunnen worden opgetreden.

5.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden ter plaatse van het bedrijventerrein de bestemming "Bedrijf" is toegekend. Voorts zijn aan onderscheiden gedeelten van het bedrijventerrein de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 2", "bedrijf tot en met categorie 3.1", "bedrijf tot en met categorie 3.2" en "bedrijf tot en met categorie 4.1" toegekend, waarbij de eerstgenoemde aanduiding is toegekend aan de gronden die het dichtst bij de kern Haaften liggen en laatstgenoemde aan de gronden die het verst daarvan vandaan liggen.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2": een bedrijf in de milieucategorie 1 dan wel 2, zoals genoemd in bijlage 2;

b. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1": een bedrijf in de milieucategorie 1, 2 dan wel 3.1, zoals genoemd in bijlage 2;

c. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2": een bedrijf in de milieucategorie 1, 2, 3.1 dan wel 3.2, zoals genoemd in

bijlage 2;

d. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1": een bedrijf in de milieucategorie 1,2, 3.1, 3.2 dan wel 4.1, zoals genoemd in bijlage 2;

[...].

Ingevolge lid 4.5.1, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.1:

a. om bedrijven toe te staan in een categorie hoger van in 4.1 onder a t/m d genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze, technische voorzieningen of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in 4.1 onder a t/m d genoemde categorieen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

[...].

5.3. Op de plankaart van het voorgaande bestemmingsplan "Kerkewaard" uit 1982 is weergegeven dat aan de gronden ter plaatse van het bedrijventerrein de bestemming "Industriele en groothandelsdoeleinden" is toegekend. Deze bestemming is voor de onderscheiden gedeelten van het bedrijventerrein onderverdeeld in "zone A, categorie 1 t/m 3a", "zone B, categorie 1 t/m 4", "zone C, categorie 1 t/m 5" en "zone D, categorie 1 t/m 6, waarbij de eerstgenoemde categorie is toegekend aan de gronden die het dichtst bij de kern Haaften liggen en laatstgenoemde aan de gronden die het verst daarvan vandaan liggen.

Op deze plankaart staat vermeld dat de voor "Industriele en groothandelsdoeleinden" aangewezen gronden zijn bestemd voor waterstaatsdoeleinden, ontsluitingswegen, parkeerplaatsen, bermen, taluds en groenvoorzieningen, alsmede industriele-, ambachtelijke- en groothandelsbedrijven zoals vermeld in de Staat van Inrichtingen voor wat betreft de aangegeven zonecategorieen.

5.4. Uit de plantoelichting en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad, in het kader van de actualisatie van de planologische regeling voor het bedrijventerrein, bij het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de daar toe te laten bedrijfsactiviteiten de VNG-brochure heeft gehanteerd. Gebleken is dat de hierin opgenomen richtafstanden leidend zijn geweest bij het bepalen van welke categorieen bedrijven waar op het bedrijventerrein zijn toegestaan en dat hierbij het systeem van inwaartse zonering is toegepast. De raad heeft onweersproken gesteld dat de thans op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven uit de voeten kunnen met de in het plan ter plaatse van hun percelen voorziene milieucategorieen. Niet in geschil is dat aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstanden ten opzichte van de in de omgeving van het bedrijventerrein aanwezige functies wordt voldaan. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid de bedrijven in de onderscheiden milieucategorieen in het plan kunnen toestaan.

Voor zover [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd dat het plan om deze reden in strijd is met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk en de provinciale Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan rijks- en/of provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging betrokken dient te worden. In de plantoelichting is in paragrafen 3.1.1 en 3.2.2 ingegaan op genoemd beleid en de verhouding van dit beleid tot het plan. Gelet hierop heeft de raad dit beleid in de belangenafweging betrokken.

Het betoog faalt.

5.5. De Afdeling overweegt voorts dat de bestreden afwijkingsbevoegdheid kan worden gebruikt ten behoeve van bedrijven die naar aard en invloed geacht kunnen worden te behoren tot de onderscheiden categorieen bedrijven die in het plan zijn toegestaan. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende duidelijk is wanneer aan deze bevoegdheid toepassing kan worden gegeven. Het plan voorziet in een waarborg dat toepassing van de afwijkingsbevoegdheid niet leidt tot meer hinder dan de categorieen bedrijven die bij recht worden toegestaan. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en [appellant sub 1C] hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van omwonenden door de vereisten die zijn verbonden aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in voldoende mate zijn gewaarborgd.

Het betoog faalt.

5.6. Verder is niet in geschil dat het op basis van de planregeling voorkomt dat ter plaatse van verschillende gedeelten van eenzelfde perceel bedrijven in andere milieucategorieen zijn toegestaan. Nu echter in de verbeelding is weergegeven ter plaatse van welke gronden bedrijven van welke milieucategorie zijn toegelaten, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan leidt tot een rechtsonzekere situatie, waardoor niet handhavend zou kunnen worden opgetreden.

Het betoog faalt.

Kuilgebied

6. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en [appellant sub 1C] richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Groen" betreffende het zogeheten kuilgebied.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en [appellant sub 1C] betogen dat aan dit gebied evenals in het vorige plan de bestemming "Water" had dienen te worden toegekend. Zij stellen dat deze bestemming het beste aansluit bij het bestaande gebruik van het kuilgebied, als grasland. Volgens hen verdraagt wijziging van de bestemming zich voorts niet met de conserverende aard van het plan. Zij betogen verder dat deze bestemmingswijziging een eerste stap is in de verwezenlijking van een containeroverslagplaats en bedrijvigheid ter plaatse. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en [appellant sub 1C] achten de realisatie hiervan op deze locatie onaanvaardbaar en stellen dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op hun bezwaren hiertegen.

6.1. Volgens de raad is het desbetreffende gebied ruim dertig jaar geleden reeds drooggelegd. De gronden zijn sinds lange tijd in gebruik als grasland/weide, zodat de bestemming "Groen" recht doet aan de huidige feitelijke situatie, aldus de raad. Het perceel is bovendien begrensd door een dijk, zodat niet aannemelijk is dat de bestemming "Water" binnen de planperiode zal worden gerealiseerd. Ten tijde van de vaststelling van het plan was voorts geen sprake van een concreet bouwvoornemen voor het perceel, aldus de raad.

6.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan het kuilgebied de bestemming "Groen" is toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen.

6.3. Op de plankaart van het vorige bestemmingsplan "Kerkewaard" uit 1982 is weergegeven dat aan het kuilgebied de bestemming "Water" is toegekend.

Op deze plankaart staat vermeld dat de voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor waterstaatdoeleinden, alsmede de waterhuishouding, verkeersdoeleinden te water en een overnachtingshaven.

6.4. De Afdeling stelt voorop dat het gebruik van het kuilgebied voor bedrijfsdoeleinden niet is toegestaan op grond van de bestemming "Groen". Het plan voorziet dan ook niet in de ontwikkeling van een containeroverslag en andere bedrijvigheid ter plaatse. De bezwaren van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en [appellant sub 1C] daartegen kunnen derhalve in de onderhavige procedure niet aan de orde komen.

De Afdeling overweegt voorts dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen voor gronden vaststellen. De raad heeft daarbij in dit geval aansluiting gezocht bij het feitelijke gebruik van de gronden. Nu het kuilgebied in de huidige situatie in gebruik is als grasland, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling de bestemming "Groen" in redelijkheid passend kunnen achten. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en [appellant sub 1C] hebben weliswaar gesteld de bestemming "Water" wenselijker te achten, maar zij hebben niet gesteld noch aannemelijk gemaakt dat het kuilgebied binnen de planperiode als zodanig in gebruik zal worden genomen. Voorts betekent het feit dat het plan conserverend van aard is, niet dat de raad daarom geen bestemmingen kon toekennen die afwijken van het voorgaande bestemmingsplan. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan wat betreft het plandeel met de bestemming "Groen" voor het zogenoemde kuilgebied niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.

Het betoog faalt.

Conclusie

7. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Proceskosten

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld door E. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], en het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingediend door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Schoonbrood

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015

694.