Bussemaker en Kamer benadrukken belang van regionale spreiding van cultuur

Bussemaker en Kamer benadrukken belang van regionale spreiding van cultuur

04 september 2015

In het eerste overleg na de zomer tussen de vaste Tweede Kamercommissie Cultuur, Onderwijs en Sport met minister Bussemaker uitte de commissie haar vrees dat de nu beschikbaar gestelde Rijksmiddelen onvoldoende zijn om verdere verschraling van het cultuuraanbod te voorkomen.

Tijdens het `verzamel AO' Cultuur van afgelopen woensdag werd aan de minister aandacht gevraagd voor een evenwichtige geografische spreiding van zowel het cultuuuraanbod als -gelden. Ook werd een nauwere samenwerking met de (stedelijke) regio's bepleit. Aanleiding tot debat waren de Kamerbrief over de uitvoering van moties bij de `Uitgangspunten cultuurbeleid 2017-2020' van de minister en het rapport van de Rekenkamer over realisatie en gevolgen van bezuinigingen op cultuursubsidies van het kabinet-Rutte/Verhagen.

Het IPO is blij met de aandacht van de minister en Kamer voor de spreiding van cultuuraanbod en cultuurgelden over het land. Door middel van samenwerking tussen de verschillende overheden, instellingen en gezelschappen en het ruimte geven aan nieuwe initiatieven in de diverse regio's kan hier invulling aan worden gegeven.

Voor advies over een evenwichtige geografische spreiding van een kwalitatief aanbod en de toedeling van cultuursubsidies op de begroting van OCW schakelt Bussemaker opnieuw de Raad voor Cultuur in. Provincies vinden net als de Raad dat aansluiten bij lokale en regionale speerpunten belangrijk is, zodat overheden elkaar versterken en het aanbod inspeelt op de ideeen, samenstelling en behoeften van de bevolking.

Jacques Monasch (PvdA) wees er tijdens het debat terecht op dat het niet enkel gaat om spreiding van voorstellingen over het land. De enorme concentratie van Rijksinstellingen (en Rijksgeld) in de Randstad draagt niet bij aan kwalitatieve culturele infrastructuur en optimaal cultureel klimaat in de diverse regio's, bijvoorbeeld als het gaat om lokale en regionale uitvoering van cultuureducatie.

Het voorstel van Michiel van Veen (VVD) om aan (groot)stedelijke gemeenten gedecentraliseerde gelden voor beeldende kunst en vormgeving over te hevelen naar cultuureducatie past niet bij de aanpak van provincies. Er zijn al plannen met deze middelen: ze zijn onderdeel van de regionale samenwerking voor een optimaal cultureel klimaat, en dito aanbod. Deze regionale cultuurplannen richten zich op een diverse en brede doelgroep in samenhang met de socio-economische regionale eigenheid. De decentrale overheden spelen op deze wijze in op het advies van de Raad voor Cultuur dat het cultuurbeleid vanuit de (stedelijke) regio meer leidend gemaakt moet worden.

De ontwikkeling van een nieuw programma voor cultuureducatie voor 2017-2020 is een goede aanvulling op het huidige 10-jarige convenant (tussen het ministerie van OCW, de PO-raad, gemeenten en provincies) met name omdat de lokale kunstvoorzieningen erbij worden betrokken. Mogelijk worden de gemeenten ook daardoor sterker aangesproken op hun verantwoordelijkheid om het aanbod op peil te houden. Het is een behoorlijke uitdaging om als gemeenten samen met de provincie een nieuwe gezamenlijke en veel eenduidiger opdracht te formuleren richting de instellingen. Provincies kunnen hiertoe opnieuw een regisserende rol vervullen. Zo is bijvoorbeeld in Drenthe een beweging gaande om eerste (lokaal) en tweede lijns (provinciale ondersteuning) cultuureducatie provinciebreed aan elkaar te koppelen om daardoor de culturele infrastructuur weer veel sterker te maken voor cultuuronderwijs.