Uitspraak 201501795/1/A1

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Kapvergunningen

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2846

201501795/1/A1.

Datum uitspraak: 9 september 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting Stichting Natuurbescherming Vlinderstrik, gevestigd te Rotterdam, (hierna: SNV)

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 januari 2015 in zaak nr. 14/6175 in het geding tussen:

SNV

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2014 heeft het college aan de provincie Zuid-Holland omgevingsvergunning verleend voor het kappen/omvormen van beplanting aan de kadastrale locatie OVS00 B 5447 te Rotterdam.

Bij besluit van 4 augustus 2014 heeft het college het door SNV daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 30 januari 2015 heeft de rechtbank het door SNV daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft SNV hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2015, waar SNV, vertegenwoordigd door J.H. Ochtman en J.F. Dijkshorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A. Karreman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Rotterdam The Hague Airport, vertegenwoordigd door mr. M. Schnitker, advocaat te Rotterdam, en provincie Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. S.J. Makkinga, werkzaam bij de provincie, gehoord.

Overwegingen

1. SNV betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college haar bezwaar, wegens ontbreken van belang bij de beoordeling daarvan, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert zij aan dat de vergunning die ziet op het kappen van tweeennegentig bomen, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet volledig ten uitvoer is gelegd. Weliswaar zijn er tweeennegentig bomen gekapt maar de vergunning ziet niet op negentien van die gekapte bomen zodat er negentien bomen, waarvoor wel vergunning is verleend, niet zijn gekapt, aldus SNV. In dit verband merkt zij op dat de aanvraag ziet op die negentien gekapte bomen maar dat de verleende vergunning daar niet op ziet. Voorts voert zij aan dat zij met het maken van bezwaar heeft beoogd te voorkomen dat het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (hierna: het Verdrag) met de hier aan de orde zijnde omgevingsvergunning en in de toekomst onjuist wordt toegepast. In dit verband merkt zij op dat het college niet bevoegd was om op grond van de in het Verdrag gestelde eisen omgevingsvergunning te verlenen. Ten slotte voert zij aan dat zij met het maken van bezwaar tevens heeft beoogd een herplantplicht op te laten leggen.

1.1. Vaststaat dat er tweeennegentig bomen zijn gekapt. De bij besluit van 2 april 2014 verleende omgevingsvergunning ziet op het kappen van tweeennegentig bomen. De aanvraag die aan de omgevingsvergunning ten grondslag ligt, ziet op het kappen van tweeennegentig bomen waaronder de negentien door de SNV bedoelde bomen, hetgeen gelet op het verhandelde ter zitting tussen partijen niet in geschil is. Zoals het college ter zitting onder verwijzing naar de bijlagen behorende bij de aanvraag heeft toegelicht, is de omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van die aanvraag, zodat daarmee is komen vast te staan dat de vergunning ziet op alle gekapte bomen en de rechtbank derhalve terecht heeft overwogen dat niet is gebleken dat er nog negentien bomen, waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, moeten worden gekapt. Nu het hier een vergunning betreft voor een eenmalige activiteit die reeds ten uitvoer is gelegd, kon SNV met het door haar gemaakte bezwaar niet meer bereiken wat zij daarmee beoogde en had zij in zoverre geen belang meer bij de beoordeling van het door haar gemaakte bezwaar.

Dat zij met het maken van bezwaar heeft beoogd te voorkomen dat het Verdrag op onjuiste wijze wordt toegepast, wat daar ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt overwogen dat indien het Verdrag bij toekomstige besluiten onjuist wordt toegepast, dat in het kader van die procedures aan de orde kan komen. Dat SNV in bezwaar het college heeft verzocht om aan de provincie Zuid-Holland op grond van Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 de verplichting op te leggen tot het herplanten van bomen, leidt evenmin tot het oordeel dat zij nog wel belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het door haar gemaakte bezwaar. Ter zitting heeft SNV toegelicht dat de herplantplicht moet worden opgelegd omdat de landschappelijke en ecologische waarden, ondanks dat de bomen niet zijn gerooid maar afgezaagd, zijn aangetast, nu het hier gaat om bomen van minstens veertig jaar oud. Voorts heeft SNV toegelicht dat een herplantplicht moet worden opgelegd voor de negentien zonder de daartoe vereiste vergunning gekapte bomen. Het college dient volgens SNV aan de provincie Zuid-Holland de plicht op te leggen om dezelfde bomen eventueel elders te herplanten.

De negentien door SNV bedoelde bomen geven, nu deze gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, anders dan SNV stelt, onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning, geen aanleiding voor het oordeel dat een herplantplicht in de onderhavige zaak aan de orde zou kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor de door SNV gestelde landschappelijke en ecologische waarden. Daarbij is van belang dat het college in reactie op de door SNV gegeven toelichting zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat een herplantplicht hier niet aan de orde is, nu de bomen niet zijn gerooid maar zodanig zijn afgezaagd dat deze weer uitlopen, hetgeen tussen partijen niet in geschil is, zodat de ter plaatse bestaande groenstructuur gehandhaafd blijft. Voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen bestaat geen grond. Bovendien heeft het college zich in dit verband op het standpunt kunnen stellen dat het hier geen bomen met een bijzondere boomwaarde betreft. Overigens indien het al zo zou zijn dat in dit geval een herplantplicht zou moeten worden opgelegd dan zou deze geen betrekking hebben op de door SNV bedoelde bomen van veertig jaar maar op jongere bomen.

1.2. Belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar kan niettemin bestaan indien is gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. Ter zitting heeft SNV gesteld dat zij schade lijdt als gevolg van het besluit van 2 april 2014 omdat het kappen van de bomen de ecologische en landschappelijke waarden aantast en zij tot doel heeft om deze waarden te beschermen. Met de enkele stelling dat die waarden zijn aangetast, heeft SNV niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden zodat ook in zoverre zij geen belang meer had bij de inhoudelijke beoordeling van het door haar gemaakte bezwaar tegen het besluit van 2 april 2014. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het college terecht het door haar gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het betoog faalt.

2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Van der Spoel

lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015

374-712.