Uitspraak 201311743/2/R1

Tegen: provinciale staten van Groningen

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Provinciale verordening

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:2810

201311743/2/R1.

Datum uitspraak: 9 september 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging Vereniging Windpark Reiderland, gevestigd te Drieborg, gemeente Oldambt, en anderen,

appellanten,

en

provinciale staten van Groningen,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2013 hebben provinciale staten de verordening luchthavenbesluit Oostwold vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de vereniging en anderen beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

De vereniging en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2014, waar de vereniging en anderen, vertegenwoordigd door ir. E.J. Luitjens, ir. E.A.A. Bots en ing. D. van den Dries, bijgestaan door mr. A. Ten Veen, advocaat te Amsterdam, en provinciale staten, vertegenwoordigd door H.R. Roelofs, H. Cazemier en J. Hiddinga, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de Stichting Vliegveld Oostwold-Oldambt, vertegenwoordigd door T.K. van der Meulen, als partij gehoord.

Bij tussenuitspraak van 14 januari 2015 in zaak nr. 201311743/1/R1, heeft de Afdeling provinciale staten opgedragen om binnen zesentwintig weken na de verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak hebben provinciale staten een nadere motivering voor het luchthavenbesluit gegeven.

De vereniging en anderen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. Van deze gelegenheid hebben zij geen gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat provinciale staten gelet op artikel 2, vijfde lid, van het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) aan de hand van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III van de richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, vervangen door - ten tijde van belang - richtlijn 2011/92/EU, dienen te bezien of kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben en dat uit het luchthavenbesluit niet blijkt dat provinciale staten een dergelijke vormvrije m.e.r.-beoordeling hebben uitgevoerd, hetgeen provinciale staten in het verweerschrift en ter zitting ook hebben erkend.

2. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen de vereniging en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het luchthavenbesluit in strijd met artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r. is genomen. Het beroep is derhalve gegrond en het luchthavenbesluit dient wegens strijd met deze bepaling te worden vernietigd.

3. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak provinciale staten opgedragen alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren en gelet op de uitkomsten daarvan te motiveren waarom het besluit in stand kan blijven dan wel de Afdeling en de andere partijen mee te delen dat alsnog een m.e.r.-beoordeling volgens de procedure van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer zal moeten worden verricht.

4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak hebben provinciale staten alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling laten uitvoeren, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "(Vormvrij) m.e.r. beoordelingsrapport Airport Oostwold te Oostwold (gemeente Oldambt)" van 24 april 2015 van Windmill Milieu en Management. Uit dit rapport volgt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het luchthavenbesluit kunnen worden uitgesloten. Met verwijzing naar dit rapport hebben provinciale staten zich op het standpunt gesteld dat het luchthavenbesluit in stand kan blijven.

5. De Afdeling ziet, in aanmerking genomen dat de vereniging en anderen geen zienswijze naar voren hebben gebracht naar aanleiding van de door provinciale staten gegeven nadere motivering, geen aanleiding voor het oordeel dat de door provinciale staten gegeven nadere motivering niet toereikend is. Gelet hierop hebben provinciale staten met verwijzing naar het rapport van 24 april 2015 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld.

6. De Afdeling zal thans de beroepsgronden van de vereniging en anderen beoordelen, inhoudende dat provinciale staten nader onderzoek hadden moeten doen naar het realiteitsgehalte van het in de aanvraag genoemde aantal van 17.500 vliegbewegingen en naar de aanvaardbaarheid van dit aantal vliegbewegingen voor de leefomgeving.

6.1. Ingevolge artikel 9 van het luchthavenbesluit bedraagt het maximaal aantal vliegbewegingen gedurende een gebruiksjaar 17.500.

Ingevolge artikel 5 betreft een gebruiksjaar voor deze luchthaven de periode van 1 januari tot en met 31 december van hetzelfde kalenderjaar.

6.2. Wat betreft het aangevraagde aantal vliegbewegingen is de Afdeling van oordeel dat provinciale staten in beginsel van de aanvraag mochten uitgaan. Bij de aanvraag is toegelicht dat de luchthaven Oostwold zich wenst te specialiseren als parachutistencentrum en dat de verwachting bestaat dat de luchthaven de komende vijf jaar zal groeien, onder meer door een toename van para-vluchten, en voor een rendabele luchthaven de mogelijkheid moet bestaan om te kunnen groeien naar 17.500 vliegbewegingen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten in dit geval niet van de aanvraag mochten uitgaan en evenmin dat zij nader onderzoek hadden moeten doen naar het realiteitsgehalte van het in de aanvraag genoemde aantal vliegbewegingen.

Het betoog faalt.

6.3. Provinciale staten hebben het standpunt ingenomen dat zij de gevolgen van 17.500 vliegbewegingen voor de leefomgeving aanvaardbaar achten. Daartoe hebben zij erop gewezen dat binnen de geluidscontour van 48 dB(A) geen geluidgevoelige objecten zijn gelegen en binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 geen gebouwen of woningen zijn gelegen. De Afdeling ziet in het summiere betoog van de vereniging en anderen op dit punt geen grond voor het oordeel dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de gevolgen van 17.500 vliegbewegingen voor de leefomgeving aanvaardbaar zijn. Hiervoor vindt de Afdeling steun in het eerdergenoemde rapport van 24 april 2015, waarin is bevestigd dat binnen genoemde geluidscontour en risicocontour geen geluidgevoelige respectievelijk kwetsbaar of beperkt kwetsbare objecten zijn gelegen. Voorts overweegt de Afdeling dat uit dit rapport volgt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het luchthavenbesluit kunnen worden uitgesloten. Hierbij neemt de Afdeling in ogenschouw dat de vereniging en anderen de juistheid van het rapport niet inhoudelijk hebben bestreden. Het betoog faalt.

7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 5, 6.2 en 6.3, ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde luchthavenbesluit geheel in stand blijven.

8. Provinciale staten dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van de vereniging Vereniging Windpark Reiderland en anderen tegen het besluit van provinciale staten van Groningen van 25 september 2013, waarbij de verordening luchthavenbesluit Oostwold is vastgesteld, gegrond;

II. vernietigt het besluit van provinciale staten van Groningen van 25 september 2013, waarbij de verordening luchthavenbesluit Oostwold is vastgesteld;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV. veroordeelt provinciale staten van Groningen tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging Windpark Reiderland en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van EUR 1.225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat provinciale staten van Groningen aan de vereniging Vereniging Windpark Reiderland en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Loo

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015

418.