Uitspraak 201501594/1/R1

Tegen: de raad van de gemeente Horst aan de Maas

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Limburg

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:3296

201501594/1/R1.

Datum uitspraak: 28 oktober 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]), wonend te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Horst aan de Maas,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Correctieve herziening paraplubestemmingsplan Huisvesting arbeidsmigranten" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2015, waar [appellanten en de raad, vertegenwoordigd door T.J.P.H. Raassens MSc, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een plan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die hij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Huisvesting arbeidsmigranten" vastgesteld. Dit betreft een zogeheten paraplubestemmingsplan waarmee werd beoogd het beleidsdocument "Beleidskader Huisvesting Arbeidsmigranten gemeente Horst aan de Maas 2010" te vertalen in regels voor de onderliggende bestemmingsplannen. De doelstelling van dat plan was het tegengaan van ongewenste huisvesting van arbeidsmigranten en het treffen van een uniforme regeling voor het gehele gemeentelijke grondgebied.

3. Naar aanleiding van het beroep van [appellant] heeft de Afdeling bij uitspraak van 25 juni 2014 (in zaak nr. 201308231/1/R3) het besluit van 25 juni 2013 vernietigd, voor zover het betreft artikel 3, lid 3.1, onder d, van de planregels. In artikel 3, lid 3.1, onder d, was bepaald dat het maximum aantal arbeidsmigranten diende te worden afgestemd op de omvang en ligging van de bebouwing, de bereikbaarheid van de locatie en de parkeervoorzieningen. De Afdeling heeft in de uitspraak van 25 juni 2014 overwogen dat het standpunt van de raad dat er wat betreft de huisvesting van migranten onderscheid dient te worden gemaakt tussen de huisvesting in de bebouwde kom enerzijds en in het buitengebied anderzijds niet onredelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling was de toetsingsmaatstaf in artikel 3, lid 3.1, onder d, van de planregels echter onvoldoende objectief begrensd en daarmee rechtsonzeker. De Afdeling vernietigde dit artikel wegens strijd met de rechtszekerheid.

4. Met het bestreden besluit heeft de raad nieuwe planregels vastgesteld die worden toegevoegd aan het paraplubestemmingsplan "Huisvesting Arbeidsmigranten". Artikel 3, lid 3.1, onder d, van de planregels is aangepast en daarnaast is een afwijkingsbevoegdheid aan de planregels toegevoegd.

5. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan. Het plan is volgens hem rechtsonzeker, omdat artikel 2, lid 2.1, van de planregels nog steeds onvoldoende objectief is begrensd. Volgens [appellant] is niet duidelijk hoeveel arbeidsmigranten er kunnen worden gehuisvest. Voorts wordt volgens hem met deze planregel niet voorkomen dat zich in het buitengebied grote aantallen arbeidsmigranten kunnen vestigen. In dit verband verwijst hij naar een door hem uitgevoerde berekening. [appellant] betoogt dat het niet wenselijk is dat zich in het buitengebied grote aantallen arbeidsmigranten kunnen vestigen. Volgens hem zal dit leiden tot parkeeroverlast.

6. De raad heeft uiteengezet dat het paraplubestemmingsplan "Huisvesting arbeidsmigranten" en de "Correctieve herziening paraplubestemmingsplan Huisvesting arbeidsmigranten" een vertaling vormen van de uitgangspunten die zijn vastgelegd in het "Beleidskader Huisvesting Arbeidsmigranten Gemeente Horst aan de Maas 2010". Ten aanzien van de huisvesting in reguliere woningen is onderscheid gemaakt tussen woningen in de bebouwde kom en woningen in het buitengebied. Volgens de raad is de planregel thans voldoende objectief begrensd. Een afstand van 200 meter, zoals opgenomen in artikel 2, lid 2.1, van de planregels, is volgens de raad voldoende om concentratie van arbeidsmigranten in het buitengebied te voorkomen.

7. Ingevolge artikel 2, lid 2.1, van de planregels wordt de vernietigde planregel artikel 3, lid 3.1, onder d, van het paraplubestemmingsplan "Huisvesting Arbeidsmigranten" als volgt vervangen: de afstand tussen locaties met een woonbestemming waar arbeidsmigranten worden gehuisvest dient minimaal 200 meter te bedragen, hemelsbreed gemeten tussen bestemmingsvlakken van woonbestemmingen, en voor de woning geldt dat minimaal 10 m^2 gebruiksoppervlak per te huisvesten arbeidsmigrant in de woning aanwezig dient te zijn.

Ingevolge lid 2.2 wordt aan artikel 3 van het paraplubestemmingsplan "Huisvesting Arbeidsmigranten" de volgende afwijkingsbevoegdheid als lid 3.3 toegevoegd: van artikel 3, lid 3.1, onder d, kan worden afgeweken tot een afstand van minimaal 100 meter, mits in de betreffende woning waarvoor deze afwijking wordt verleend maximaal 10 personen worden gehuisvest.

8. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat artikel 2, lid 2.1, aanhef en onder d, van de planregels rechtsonzeker is, overweegt de Afdeling dat op grond van dit artikel objectief kan worden vastgesteld hoeveel arbeidsmigranten zich in een bepaald gebied maximaal kunnen vestigen. Daarvoor is geen nader afwegingsmoment noodzakelijk. Daarmee is de toetsingsmaatstaf thans voldoende objectief begrensd. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat artikel 2, lid 2.1, van de planregels in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld. Het betoog faalt.

9. Ter onderbouwing van zijn betoog dat artikel 2, lid 2.1, van de planregels de vestiging van grote aantallen arbeidsmigranten in het buitengebied niet zal tegengaan, heeft [appellant] een berekening overgelegd. Uit deze berekening volgt dat zich in een dicht bebouwd deel van het buitengebied binnen een straal van 1 km ongeveer 200 arbeidsmigranten kunnen vestigen. De raad heeft de uitkomst van deze berekening niet bestreden. Volgens de raad wordt met de in artikel 2, lid 2.1, van de planregels voorgeschreven afstand van 200 m voorkomen dat grote concentraties arbeidsmigranten in het buitengebied zullen ontstaan. Ter zitting heeft de raad uiteengezet een aantal van ongeveer 200 arbeidsmigranten binnen een relatief dichtbevolkt gebied in het buitengebied niet onaanvaardbaar te achten. Voor zover [appellant] naar voren heeft gebracht dat de vestiging van arbeidsmigranten zal leiden tot parkeeroverlast, stelt de Afdeling vast dat in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder g, van de planregels van het paraplubestemmingsplan "Huisvesting Arbeidsmigranten" is bepaald dat het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot parkeeroverlast. [appellant] heeft niet nader onderbouwd waarom hij het toegelaten aantal arbeidsmigranten te hoog vindt. In het aangevoerde ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 2, lid 2.1, van de planregels uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Het betoog faalt.

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, griffier.

w.g. Koeman w.g. Brand lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015

575.