Uitspraak 201500648/1/R4

Tegen: de raad van de gemeente Groningen

Proceduresoort: Tussenuitspraak/bestuurlijke lus

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Groningen

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:3609

201500648/1/R4.

Datum uitspraak: 25 november 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Groningen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Groningen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Binnenstad" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2015, waar [appellant A] en [appellant B], van wie [appellant A] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door J. Dallinga en drs. A.P. Schuiling, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het gebied binnen de diepenring, de Sledemennerbuurt en het Westerhavengebied te Groningen.

4. [appellant A] en [appellant B] wonen aan de [locatie 1] te Groningen. Hun woonkamer bevindt zich op de eerste verdieping van hun woning. Op ongeveer 3 meter van hun woning ligt het perceel [locatie 2]. Op dit perceel staat het zogenoemde Pomphuisje. Het plan kent aan dit perceel de bestemming "Gemengd-1" en de aanduidingen "specifieke vorm van horeca-1" en "horeca tot en met categorie 3" toe, waardoor op de begane grond en op de eerste verdieping horeca mogelijk is. Het Noordelijk Scheepsvaartmuseum wil op de begane grond een brasserie vestigen en ook een op de verdieping gelegen ruimte in gebruik gaan nemen. [appellant A] en [appellant B] vrezen geluid- en geuroverlast. Ook vrezen zij gevolgen voor hun privacy en de verkeersveiligheid.

5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de belangen van direct omwonenden. Zij betwijfelen, gelet op de korte afstand van het Pomphuisje tot hun woning, of kan worden voldaan aan de normen die het Activiteitenbesluit milieubeheer stelt. Zij keren zich ertegen dat horeca op de verdieping mogelijk wordt gemaakt. Volgens het bestemmingsplan mogen bestaande horecavestigingen uitbreiden naar de verdiepingen, maar in dit geval is geen sprake van een bestaande horecavestiging.

5.1. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder d, van de planregels zijn de voor "Gemengd - 1" aangewezen gronden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met categorie 3" bestemd voor: horeca - 1, horeca - 2 en horeca - 3, met dien verstande dat:

1. deze functie uitsluitend op de begane grond, dan wel in het souterrain en de daarboven gelegen bouwlaag, is toegestaan;

2. deze functie tevens op de verdieping is toegestaan voor zover het bestaand gebruik betreft, mits deze functie beperkt blijft tot de bestaande oppervlakte;

3. deze functie tevens op de verdiepingen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - 1", waarbij lid 6.1, onder d, sub 2, buiten werking blijft.

5.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.53, van de planregels wordt in deze regels onder horeca - 1 verstaan horecabedrijven gericht op het verstrekken van etenswaren voor, in ieder geval, consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, grillrooms, shoarmazaken, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.

Ingevolge artikel 1, lid 1.54, wordt in deze regels onder horeca - 2 verstaan horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, zoals restaurants, bistro's en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.

Ingevolge artikel 1, lid 1.55, wordt in deze regels onder horeca - 3 verstaan horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafes, met uitzondering van discotheken en nachtclubs.

5.3. De raad betoogt dat het Pomphuisje op grond van het voorgaande bestemmingsplan "Binnenstad 1995" de bestemming "Stadscentrum" had. Op grond van artikel 5, lid 5.1, van de planregels van dat plan was horeca toegestaan. Door middel van een vrijstellingsmogelijkheid kon het college horeca op de verdieping toestaan. In het ontwerp voor het onderhavige plan was opgenomen dat bestaande horecavestigingen mogen uitbreiden naar de verdieping. Omdat in dit geval geen sprake is van een bestaande vestiging, maar wel van een bestaande planologische mogelijkheid, is in het plan ook op deze locatie bij recht horeca op de verdieping toegestaan. Dit omdat er een concreet initiatief is voor deze locatie. De afstand tussen de woning van [appellant A] en [appellant B] maakt het, gelet op het voorgenomen gebruik, niet onmogelijk om aan de geluidnormen te voldoen. De exploitant dient zodanige maatregelen te treffen dat aan de normen op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden voldaan. De raad verwacht, gelet op het ondergeschikte karakter van het horecagebruik op de verdieping, geen onaanvaardbare gevolgen voor [appellant A] en [appellant B].

5.4. In het bestemmingsplan "Binnenstad 1995" was aan het Pomphuisje de bestemming "Stadscentrum" toegekend.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het bestemmingsplan "Binnenstad 1995" waren de gronden, die op de plankaart waren aangegeven als "Stadscentrum" (SC), bestemd voor: wonen, onderwijs, detailhandel, horeca, sociaal-culturele voorzieningen, bedrijven, groothandel en dienstverlening.

Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder a, sub 1, waren de gronden met de bestemming "Stadscentrum" (SC) per straat van het plangebied bestemd als primaire, secundaire en tertiaire doeleinden op een wijze zoals aangeduid in de functiebijlage behorende bij dit voorschrift.

Ingevolge het tweede lid, onder a, sub 2, is deze functiesystematiek van toepassing voor de eerste en tweede bouwlaag. Ingevolge het tweede lid, onder a, sub 3 is de functie van de hoger gelegen bouwlagen wonen of de functie die op de tweede bouwlaag rust met uitzondering van de functie horeca.

Ingevolge de functiebijlage was Horeca in de Kleine der A alleen in het paviljoen of pomphuisje mogelijk.

Ingevolge lid 5.3, onder b, sub 2, was het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, ten aanzien van vestiging van een horecafunctie op de bovenverdieping.

5.5. De Afdeling overweegt dat het college van burgemeester en wethouders op grond van het voorgaande bestemmingsplan "Binnenstad 1995" vrijstelling kon verlenen ten behoeve van de vestiging van horeca op de bovenverdieping van het Pomphuisje. Het onderhavige bestemmingplan maakt bij recht tevens op de verdieping horeca mogelijk. Het onderhavige plan is in die zin gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan om horeca op de verdieping mogelijk te maken. Naar aanleiding van de zienswijze van [appellant A] en [appellant B] heeft de raad vermeld dat de horecafunctie past in het gemeentelijk beleid en dat uitbreiding op de verdieping is toegestaan omdat hier sprake is van een bestaande planologische mogelijkheid. Niet is gebleken dat de raad bij de vaststelling van het plan de belangen van de omwonenden heeft betrokken. De Afdeling acht daarbij van belang dat de raad in het verweerschrift heeft vermeld dat het Noordelijk Scheepvaartmuseum op de verdieping een ruimte voor lezingen en vergaderingen wil vestigen, maar dat de raad ter zitting heeft vermeld dat ook de verdieping zal worden gebruikt door de brasserie. Naar het oordeel van de Afdeling had de raad onder meer de omstandigheid dat de woonkamer van [appellant A] en [appellant B] op de eerste verdieping is gelegen kenbaar in zijn afweging moeten betrekken. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat het Noordelijk Scheepvaartmuseum het Pomphuisje weliswaar wil gebruiken voor een brasserie, maar dat het plan in algemene zin horeca tot en met categorie 3 mogelijk maakt. Tevens geldt dit voor de omstandigheid dat op grond van het plan niet is vereist dat de horeca in verband staat met het museum. Gelet hierop heeft de raad het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd.

6. De conclusie is dat het besluit van 26 november 2014 is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb, voor zover het het plandeel met de bestemming "Gemengd-1" en de aanduidingen "specifieke vorm van horeca-1" en "horeca tot en met categorie 3" betreft.

7. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beeindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 36, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 5.5 te onderbouwen dat de belangen van de omwonenden zich niet verzetten tegen de voorgestelde planregeling voor het plandeel met de bestemming "Gemengd-1" en de aanduidingen "specifieke vorm van horeca-1" en "horeca tot en met categorie 3", dan wel een andere planregeling voor dit plandeel vast te stellen.

Het eventueel door de raad te nemen besluit dient volgens de daarvoor geldende wettelijke voorschriften bekend te worden gemaakt. Voorts overweegt de Afdeling dat een eventueel nieuw of gewijzigd door de raad te nemen besluit niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb behoeft te worden voorbereid.

8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Groningen op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van overweging 7 het daar omschreven gebrek in het besluit van 26 november 2014, kenmerk 7b, te herstellen en:

- de Afdeling, [appellant A] en [appellant B] de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.

w.g. Helder w.g. Bijleveld

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015

433.