Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZCTG:2015:317

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:317

Datum uitspraak: 24-11-2015

Datum publicatie: 25-11-2015

Zaaknummer(s): c2015.038

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Verpleegkundige

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verpleegkundige die als voorwacht bij de crisisdienst de psychiater heeft geassisteerd bij de beoordeling van klager in het kader van een aanvraag voor een (voorlopige) rechterlijke machtiging in het kader van de Wet BOPZ. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af, het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.038 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 26 juni 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 december 2014, onder nummer 116/2014, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Van de zijde van de verpleegkundige is een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2015.036, C2015.065 en C2015.111 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 oktober 2015, waar de verpleegkundige is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager is, zonder kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Namens het FACT-behandelteam heeft E. op 18 april 2012 met betrekking tot klager, geboren in 1988, een aanvraag ingediend om klager te laten beoordelen in het kader van een aanvraag voor een (voorlopige) rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Wet Bijzondere Opneming in Psychiatrische Ziekenhuizen.

Verweerder heeft als voorwacht bij de crisisdienst de onafhankelijke psychiater,

F., geassisteerd bij de medische (psychiatrische) beoordeling van klager in dat kader.

F. heeft daartoe een geneeskundige verklaring opgesteld. In die verklaring is onder meer opgenomen:

"1. Betrokkene is bekend met schizofrenie van het paranoide type. tevens is er

sprake van alcoholafhankelijkheid en cannabisafhankelijkheid.

2. Betrokkene gebruikt sinds september 2011 geen antipsychotica meer.

3. Betrokkene heeft geen ziektebesef en -inzicht. Hij is in zijn ogen niet ziek en

medicatie is naar zijn mening niet nodig.

4. Betrokkene is verbaal en fysiek agressief jegens zijn moeder. Moeder maakt zich ernstig zorgen om de toestand van haar zoon."

Deze verklaring is vervolgens door verweerder met een begeleidende brief op

20 april 2012 gestuurd naar de Officier van Justitie.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:

1. heeft verzocht klager te doen opnemen in een psychiatrische inrichting;

2. daarbij gebruik heeft gemaakt van een valse geneeskundige verklaring;

3. de opname heeft verzocht zonder dat daar een aanleiding voor was;

4. niet begrepen heeft wat klager hem duidelijk wilde maken tijdens het

huisbezoek.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de tegen hem ingediende klacht niet gegrond is. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De kern van klagers klacht is dat verweerder hem in een psychiatrische instelling wilde laten opnemen.

5.3

Op 19 april 2012 is klager door de psychiater F. met assistentie van verweerder beoordeeld in het kader van een af te geven geneeskundige verklaring in het kader van een aanvraag voor een (voorlopige) rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Wet Bijzondere Opneming in Psychiatrische Ziekenhuizen. F. heeft een geneeskundige verklaring opgesteld en verweerder heeft bij brief van 20 april 2012 de geneeskundige verklaring betreffende klager opgestuurd naar de Officier van Justitie.

5.4

Het college is van oordeel dat de klacht van klager niet kan slagen. Verweerder heeft slechts de psychiater F. geassisteerd bij het psychiatrisch onderzoek in het kader van de beoordeling ten behoeve van de af te geven medische verklaring. Het college heeft geen aanwijzingen dat verweerder daarbij tekortgeschoten is in de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Het college wijst erop dat in deze verklaring de hierboven weergegeven passage is opgenomen die de klacht van klager invoelbaar maakt. Echter, in het tuchtrecht gaat het er om te bezien of sprake is van persoonlijke verwijtbaarheid van het beroepsmatige handelen van verweerder. En daarvan is het college niet gebleken.

5.5

Dat verweerder de verklaring heeft opgestuurd naar de Officier van Justitie valt verweerder evenmin te verwijten. Gesteld noch gebleken is dat verweerder aanwijzingen gehad zou hebben op grond waarvan het opsturen van de verklaring achterwege had moeten blijven.

5.6

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en voorts aangevoerd dat het (uitsluitend) de taak is van de beoordelend psychiater om de geneeskundige verklaring in het kader van de Wet BOPZ op te sturen aan de officier van justitie.

De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het hoger beroep.

Nu een klacht niet voor het eerst in hoger beroep ter beoordeling kan worden voorgelegd dient klager niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn - voor het eerst in hoger beroep ingediende - klacht dat het niet tot de taak van de verpleegkundige behoort om de geneeskundige verklaring in het kader van de Wet BOPZ naar de officier van justitie te zenden.

Voor het overige is het Centraal Tuchtcollege, met het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de verpleegkundige te kort is geschoten in de zorg die hij ten aanzien van klager behoorde te betrachten en heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk in de hiervoor onder 4.3 weergegeven klacht;

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. W.P. Bruinsma en mr. J.P. Fokker, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

24 november 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.