Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2015:366

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:366

Datum uitspraak: 10-12-2015

Datum publicatie: 10-12-2015

Zaaknummer(s): c2015.061

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen een verzekeringsarts. In het kader van de toetsing van de re-integratie-inspanningen aan de zijde van de werkgever van klaagster bij de aanvraag van een uitkering op grond van de Wet WIA is door een verzekeringsarts (C2015.062) een rapport uitgebracht. Aan de werkgever werd in verband met onvoldoende re-integratie-inspanningen een loonsanctie opgelegd. Klaagster heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend. Vervolgens heeft verweerster, verzekeringsarts, een half jaar later in het kader van de bezwaarprocedure verzekeringskundig onderzoek verricht en daarvan verslag uitgebracht. Klaagster verwijt verweerster dat deze in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die zij jegens klaagster behoorde te betrachten door mee te gaan in de beoordeling van de primaire verzekeringsarts en klaagster daarmee opzadelde met nog een jaar re-integratieverplichtingen bij haar werkgever. RTG Amsterdam: Klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het CTG verwerpt het beroep.

-------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.061 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde C.,

tegen

D., verzekeringsarts, werkzaam te E., verweerster in beide instanties, gemachtigde F..

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 26 maart 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 31 oktober 2014, onder nummer 14/125, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep, tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.062, behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 november 2015, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door C., en de arts, bijgestaan door F..

Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1

Klaagster, geboren in 1975, is op 12 januari 2011 uitgevallen voor haar werk. Na gedeeltelijke hervatting is klaagster op 13 december 2011 wederom volledig uitgevallen.

2.2

Verweerster heeft op 29 november 2012 een verzekeringsgeneeskundige beoordeling verricht in het kader van de toetsing van de re-integratie-inspanningen aan de zijde van de werkgever bij de aanvraag van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).

2.3

Aan de werkgever van klaagster werd in verband met onvoldoende re-integratie-inspanningen een loonsanctie opgelegd.

Klaagster heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit.

2.4

Op 2 juli 2013 heeft verweerster verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht en op 3 juli 2013 heeft verweerster daarvan verslag uitgebracht, voor zover thans van belang, inhoudende:

"1. Onderzoekskader:

Verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar aanleiding van bezwaar tegen de beslissing d.d. 24-01-2013 betreffende:

- opleggen loondoorbetalingsverplichting tot 19 december 2013.

(...)

- Probleem-/vraagstelling:

De volgende vraagstelling ligt aan de bezwaarverzekeringsarts voor:

- zijn er medische feiten die aanleiding geven het standpunt van de primaire verzekeringsarts te herzien?

- Zijn er medische redenen om werkneemster net zo weinig in uren belastbaar te achten op datum in geding als door de bedrijfsarts gemeend werd?

- Is er al dan niet terecht een loonsanctie opgelegd?

2. Onderzoeksactiviteiten van de bezwaarverzekeringsarts:

- Bestudering dossiergegevens

- hoorzitting d.d. 02-07-2013 in aanwezigheid van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep.

- Er werd aanvullend informatie vanuit de behandelende sector door werkneemster tjidens de hoorzitting overlegd.

- De na hoorzitting ingezonden mail van de werkgever werd nog bestudeerd.

(...)

7. Beantwoording vraagstelling:

Er zijn geen medische feiten die aanleiding geven het standpunt van de primaire verzekeringsarts te herzien."

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klaagster behoorde te betrachten door:

mee te gaan in de beoordeling van de primaire verzekeringsarts en klaagster daarmee opzadelde met nog een jaar re-integratieverplichtingen bij haar werkgever.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1

Er is in de onderhavige zaak sprake van een verschil van professioneel inzicht tussen beroepsbeoefenaren inzake de functionele mogelijkheden van een werknemer. Een dergelijke situatie, waarbij elk oordeelt vanuit het eigen specialistisch kader, kan zich regelmatig voordoen zonder dat dit hoeft te duiden op een onoordeelkundig oordeel van de een of de ander.

5.2

Bij de beoordeling van de vraag of een advies van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen - in navolging van de jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege - de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.3

Het college is van oordeel, gelet op het onderzoeksverslag en de overige stukken in het dossier, dat verweerster gedegen onderzoek en voldoende onderzoeksactiviteiten heeft verricht. Daarbij heeft verweerster de in bezwaar overgelegde informatie uit de behandelend sector betrokken. De door verweerster opgestelde rapportage en de daarin getrokken conclusie kan de in overweging 5.2 verwoorde toets doorstaan. Gelet op het kader waarin het medisch onderzoek plaatsvond, klaagster had bezwaar gemaakt tegen de beslissing tot het opleggen van een loonsanctie aan de werkgever, diende verweerster de bevindingen van de primaire verzekeringsarts te toetsen.

5.4

Verweerster heeft beoordeeld of er redenen waren om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Dit hoort bij verweersters taak als bezwaarverzekeringsarts conform de geldende beleidsregels `beoordelingskader poortwachter'. Dat klaagster ten gevolge van de aan haar werkgever opgelegde loonsanctie een langere periode diende te re-integreren kan niet tuchtrechtelijk aan verweerster worden verweten.

5.5

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden, met dien verstande dat, anders dan in de beslissing waarvan beroep onder 2.2 staat vermeld, de verzekeringsgeneeskundige beoordeling op 29 november 2012 niet is verricht door de arts maar door een primaire verzekeringsarts.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3 Klaagster heeft aangevoerd dat het Regionaal Tuchtcollege haar ten onrechte niet heeft bericht of door de arts schriftelijk is gereageerd op de bij het mondeling vooronderzoek door klaagster overgelegde stukken. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat indien en voor zover er sprake is geweest van een tekortkoming in de behandeling in eerste aanleg dit inmiddels is hersteld door de behandeling van de zaak in hoger beroep waar partijen zowel schriftelijk als mondeling bij de zitting in de gelegenheid zijn gesteld datgene naar voren te brengen wat volgens hen van belang is.

4.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft en neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing waarvan beroep heeft overwogen en voegt hieraan toe dat, voor zover de loonsanctie op onjuiste gronden is opgelegd, dit niet aan de arts kan worden verweten maar het gevolg is van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen door de arbeidsdeskundige.

4.5 Op grond van het vorenstaande wordt het beroep verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. M.W. Zandbergen en mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers en

drs. H.S. Boersma, leden-beroepsgenoten, en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 december 2015.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.