Uitspraak 201501464/1/R2

Tegen: de raad van de gemeente Alkmaar

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Holland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:4046

201501464/1/R2.

Datum uitspraak: 30 december 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ballast Nedam Grond en Wegen B.V., gevestigd te Nieuwegein,

appellante,

en

de raad van de gemeente Alkmaar,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2014, nr. 10, heeft de raad het exploitatieplan "Boekelermeer Zuid 1e herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Ballast Nedam beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2015, waar Ballast Nedam, vertegenwoordigd door H. Merckel, en de raad, vertegenwoordigd door ir. B.L. Schaafsma en P. Lobbes, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Bevoegdheid Afdeling

1. De raad betwist dat Ballast Nedam beroep kan instellen tegen de vaststelling van de herziening. Volgens de raad is een herzieningsplan vastgesteld als bedoeld in artikel 6.15, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Ballast Nedam betwist dat de herziening uitsluitend betrekking heeft op niet-structurele onderdelen als bedoeld in artikel 6.15, derde lid, van de Wro.

1.1. Ingevolge artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.

Ingevolge artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, geen beroep worden ingesteld. Onder `Wet ruimtelijke ordening', sub h, is vermeld: artikel 6.15, eerste lid, van de Wro voor zover de herziening uitsluitend betrekking heeft op onderdelen als bedoeld in het derde lid.

Ingevolge artikel 6.15, eerste lid, wordt een exploitatieplan na inwerkingtreding ten minste eenmaal per jaar herzien totdat de in dat exploitatieplan voorziene werken, werkzaamheden en bouwwerken zijn gerealiseerd. Indien tegen een exploitatieplan beroep is ingesteld, vangt de termijn aan op de dag nadat een beslissing omtrent het exploitatieplan onherroepelijk is geworden.

Ingevolge het derde lid van dit artikel is bij een herziening van een exploitatieplan artikel 6.14, eerste lid, niet van toepassing en kan de mededeling, bedoeld in artikel 6.14, tweede lid, achterwege blijven voor zover de herziening uitsluitend betrekking heeft op:

a. een uitwerking en detaillering van de ramingen van kosten en opbrengsten;

b. een aanpassing van deze ramingen met inachtneming van de in het exploitatieplan aangegeven methoden van indexering;

c. een vervanging van de ramingen van de kosten door gerealiseerde kosten, of

d. andere niet-structurele onderdelen.

1.2. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of het bestreden besluit uitsluitend betrekking heeft op de herziening van niet-structurele onderdelen van het exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.15, derde lid, van de Wro. Uit het vaststellingsbesluit volgt dat de raad onder meer de raming van de kosten van bovenwijkse voorzieningen heeft aangepast ten opzichte van het vorige exploitatieplan, in verband met een bestuursovereenkomst die is gesloten tussen de gemeenten Alkmaar, Castricum, Heiloo en de provincie Noord-Holland. Ten gevolge van deze bestuursovereenkomst zijn de kosten voor de gemeente Alkmaar voor de aansluiting op de A9 neerwaarts bijgesteld. De aan het exploitatiegebied toe te rekenen kosten ad 31,6% zijn hierdoor verlaagd van EUR 4.433.100,00 naar EUR 3.205.100,00. Een dergelijke aanpassing van de kosten voor bovenwijkse voorzieningen, die niet kan worden geacht belanghebbenden nauwelijks te raken vanwege de gevolgen hiervan voor de te betalen exploitatiebijdragen (Kamerstukken II 2005/06, 30 218, nr. 6), leidt tot het oordeel dat de herziening niet uitsluitend betrekking heeft op niet-structurele onderdelen in de zin van vorengenoemd artikel 6.15, derde lid, van de Wro. Dit betekent dat het bestreden besluit niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6.15, derde lid, van de Wro, zodat artikel 8:5, eerste lid, van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak er niet aan in de weg staan dat beroep kan worden ingesteld tegen het bestreden besluit. De Afdeling is derhalve bevoegd kennis te nemen van het beroep van Ballast Nedam.

Inhoudelijk

2. Het exploitatieplan betreft een herziening op grond van artikel 6.15, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) van het op 4 april 2013 door de raad vastgestelde, en nadien onherroepelijk geworden exploitatieplan "Boekelermeer Zuid" (hierna: het vorige exploitatieplan).

3. Ballast Nedam heeft gronden in eigendom in het exploitatieplangebied, kadastraal bekend sectie F nummers 7000 en 8583 en kan zich niet verenigen met de herziening van het exploitatieplan.

4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2011, nrs. 200905555/1/R1 en 200906452/1/R1) is de exploitatieopzet als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wro een rekenkundig model, op basis waarvan de geraamde en daadwerkelijk gerealiseerde kosten naar rato van de te verwachten opbrengsten worden omgeslagen door het overeenkomstig artikel 6.17 van de Wro opleggen van een exploitatiebijdrage door middel van een voorwaarde verbonden aan een omgevingsvergunning voor bouwen. De kosten en opbrengsten die in de exploitatieopzet zijn opgenomen kunnen, zeker waar het de vaststelling van een exploitatieplan of de eerste herziening daarvan betreft, ramingen zijn en kunnen mogelijk afwijken van de daadwerkelijk te realiseren kosten en opbrengsten. De ramingen kunnen daarom worden uitgewerkt, gedetailleerd, aangepast of gewijzigd bij een herziening van het exploitatieplan. Niettemin dienen de in een exploitatieplan opgenomen kosten en opbrengsten met de vereiste zorgvuldigheid te worden geraamd. Daartoe is van belang dat de exploitatiebijdrage die bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen verschuldigd is, in het begin van het exploitatietijdvak veelal op basis van ramingen van kosten en opbrengsten wordt vastgesteld, terwijl slechts onder de voorwaarden van artikel 6.20 van de Wro aanspraak bestaat op terugbetaling van hetgeen te veel is betaald. Voorts dienen de ramingen van de kosten en opbrengsten te voldoen aan de eisen die de Wro en het Bro daaraan stellen.

5. Ballast Nedam heeft haar beroepsgronden inzake de berekeningsmethodiek en de raming van de bovenwijkse voorzieningen ter zitting ingetrokken.

6. Ballast Nedam betoogt dat in strijd met artikel 6.14, tweede lid, van de Wro aan haar niet is medegedeeld dat het exploitatieplan was vastgesteld, nu dat de herziening niet uitsluitend betrekking heeft op niet-structurele onderdelen als bedoeld in artikel 6.15, derde lid, van de Wro.

6.1. Ingevolge artikel 6.14, tweede lid, van de Wro deelt het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken nadat een exploitatieplan is vastgesteld, de eigenaren van de gronden in het exploitatiegebied schriftelijk mede dat een exploitatieplan is vastgesteld. Zij doen tevens mededeling van de terinzagelegging en de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld en voorts geschiedt de kennisgeving langs elektronische weg. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Awb zijn op een besluit tot vaststelling van een exploitatieplan de artikelen 3:40, 3:42, 3:43, 3:44 en 3:45 en afdeling 3.7 van die wet van toepassing.

6.2. Deze beroepsgrond van Ballast Nedam heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog faalt reeds daarom.

7. Ballast Nedam voert aan dat de aanpassing van het in de exploitatieopzet gehanteerde opbrengststijgingspercentage van 1,5% naar 0% niet aansluit bij de marktontwikkelingen en -prognoses.

7.1. De raad stelt dat de parameters in het exploitatieplan, waaronder het opbrengstenstijgingspercentage, een verwachting weergeven van de toekomstige ontwikkelingen van kosten- en opbrengsten en zijn vastgesteld op basis van een analyse van de markt. De raad licht toe dat parameters als de onderhavige jaarlijks door de gemeentelijke accountant worden getoetst en in dit geval akkoord zijn bevonden. Volgens de raad is er dan ook geen reden aan te nemen dat de in het exploitatieplan gehanteerde parameters onzorgvuldig zijn vastgesteld.

7.2. De enkele stelling van Ballast Nedam dat het opbrengstenstijgingspercentage niet marktconform is, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het exploitatieplan in zoverre onzorgvuldig is vastgesteld. Hierbij is van belang dat, zoals hiervoor onder 4 is overwogen, de exploitatieopzet een rekenkundig model is, dat zeker in het begin van het exploitatietijdvak uitgaat van ramingen die kunnen afwijken van de daadwerkelijk te realiseren opbrengsten en kosten. In dit licht bezien acht de Afdeling de vaststelling van het opbrengstenstijgingspercentage op basis van een marktanalyse, conform ook de tweejaarlijkse actualisatie van de gemeentelijke grondexploitaties en voorts na een toetsing en akkoordbevinding door de gemeentelijke accountant, in overeenstemming met de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Het betoog faalt.

8. Gelet op het voorgaande is het beroep van Ballast Nedam ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Heusden

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015

647.