Uitspraak 201502972/1/A2

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Schadevergoeding

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:4051

201502972/1/A2.

Datum uitspraak: 30 december 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2015 in zaak nr. 14/9419 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2014 heeft het college een verzoek van [appellant] om een vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 26 augustus 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. H. Martens, werkzaam bij Stichting Unive Rechtshulp, en het college, vertegenwoordigd door A. de Vries, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge het tweede lid, aanhef onder a, is een bepaling van een bestemmingsplan een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid.

2. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het ervoor geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van dat regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of dat heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.

3. [appellant] was ten tijde van belang eigenaar van de woning aan de [locatie] te [plaats]. Hij heeft verzocht om een tegemoetkoming in de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het bestemmingsplan "De Zevenster" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Het nieuwe bestemmingsplan heeft het mogelijk gemaakt dat op een aan de overzijde van de Leliestraat gelegen perceel onder meer woon-zorgappartementen, een kinderdagverblijf, ondersteunende horeca, afvalinzamelpunten en speeltoestellen kunnen worden gerealiseerd. [appellant] heeft gesteld dat hij als gevolg van de gewijzigde bebouwings- en gebruiksmogelijkheden planschade heeft geleden.

4. Bij besluit van 30 mei 2012 heeft de gemeenteraad van Zuidplas het nieuwe bestemmingsplan vastgesteld. Dit bestemmingsplan is in werking getreden op 18 september 2012 en onherroepelijk geworden op 27 februari 2013. Met dit bestemmingsplan zijn de gronden van het plangebied deels als "Groen", deels als "Maatschappelijk" en deels als "Water" bestemd. De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en afvalinzamelpunten. Ingevolge artikel 3.2.2 van de planvoorschriften bedraagt de hoogte van lichtmasten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 6 m. De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke dienstverlening, bijzondere woonvoorzieningen, woon-zorgappartementen, kinderdagverblijf, ondersteunde horeca met categorie 3 en commerciele ruimten, met een totaal brutovloeroppervlakte van maximaal 180 m^2. Ingevolge artikel 4.2.2, aanhef en onder a, mogen gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.

Voorheen gold voor het plangebied, ingevolge het bestemmingsplan "Dorpsgebied Zevenhuizen" (hierna: het oude bestemmingsplan), de bestemming "Recreatieve doeleinden" met de subbestemming "sportvelden". Ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften mag 5% van het bouwvlak worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder g, is de maximale bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van sportcomplexen 15 m. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder h, is de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 6 m. Ingevolge artikel 2.5.24 van de Bouwverordening Zuidplas bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk 15 m.

5. Het college heeft aan de afwijzing van het verzoek het advies van Antea Group van 19 februari 2014 ten grondslag gelegd. In het advies is vermeld dat de gronden weliswaar intensiever kunnen worden gebruikt, maar dat deze wijzigingen van het gebruik geen planologische verslechtering inhouden. Door het permanente gebruikskarakter van de woon-zorgappartementen zullen de gebruiksmogelijkheden intensiveren, waardoor extra privacy- en geluidhinder kan optreden. Ook de overige in het nieuwe bestemmingsplan toegestane functies zorgen voor een intensiever gebruik van het plangebied. Een verslechtering van de planologische situatie is echter niet aan de orde. De inkijkmogelijkheden nemen niet toe doordat de appartementen op een ruime afstand van ongeveer 50 meter en enigszins schuin op de woning zijn georienteerd en binnen de tussengelegen en ten noordwesten van het plangebied gelegen gronden reeds regelmatig personen aanwezig kunnen zijn die in de woning en de voortuin kunnen kijken. Wat betreft geluid- en verkeershinder geldt dat, mede gelet op het gebruik van de om het plangebied gelegen gronden en de afstand van de woning tot de bebouwing, geen extra geluid- en verkeershinder wordt ervaren die invloed heeft op de waarde van de woning. Wat betreft lichthinder is sprake van een planologisch voordeliger situatie vanwege de afgenomen toegestane hoogte van de lichtmasten en het gebruik van de grond onder het oude bestemmingsplan, aldus Antea Group.

6. [appellant] heeft in beroep een advies van Langhout & Wiarda Juristen en Rentmeesters (hierna: Langhout) van 19 december 2014 overgelegd. Langhout heeft in het advies wat betreft de gebruiksmogelijkheden geconcludeerd dat er planologisch nadeel optreedt. De invulling van de bestemming "Maatschappelijk" en de speeltoestellen die zijn toegestaan in de bestemming "Groen" kunnen een forse verkeersaantrekkende werking hebben en zorgen voor parkeeroverlast en geluidsoverlast. Daarnaast zal de aantasting van de privacy toenemen. Voorts heeft het afvalinzamelpunt invloed op het woongenot van [appellant], aldus Langhout.

7. De rechtbank heeft geoordeeld dat Antea Group in het advies van 19 februari 2014 op zorgvuldige wijze het gebruik van het plangebied onder beide regimes met elkaar heeft vergeleken en haar conclusie in het advies voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Daarnaast heeft de rechtbank de toelichting die het college ter zitting heeft gegeven in haar oordeel betrokken. Het college heeft ter zitting toegelicht dat onder het oude bestemmingsplan het plangebied intensiever kan worden gebruik doordat dat plan een kantine op 25 meter afstand van de woning mogelijk maakt en kinderen dichterbij de woning kunnen spelen. Daarnaast heeft het college ter zitting toegelicht dat een aansluiting op het plangebied aan de Noordelijke Dwarsweg wordt voorzien waardoor de verkeersdrukte in de Leliestraat niet zal toenemen.

8. In hoger beroep is alleen nog in geschil of het intensievere gebruik onder het nieuwe bestemmingsplan tot een planologisch nadeliger situatie leidt.

[appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] als gevolg van de planologische verandering niet in een nadeliger positie is komen te verkeren. Hij voert daartoe aan dat hij schade lijdt door de combinatie van toegestane functies, het komen en gaan van bezoekers tot in de nachtelijke uren en de inherente overlast die die functies geven. Voorts hebben de in het plangebied toegestane functies een verkeersaantrekkende werking. Dat het college aangeeft dat de ontsluiting van het plangebied is voorzien via de Noordelijke Dwarsweg maakt dit niet anders, nu de plaats van de ontsluiting niet dwingend uit het bestemmingsplan volgt. Verder maakt de omstandigheid dat onder het oude bestemmingsplan ook kinderen in het plangebied konden spelen niet dat het kinderdagverblijf niet tot toegenomen geluidsoverlast leidt. Voorts kan de afstand van de woning tot de mogelijke bebouwing volgens [appellant] geen rol spelen bij de vraag of de geluidsoverlast is toegenomen, omdat de maximale volgens technische milieunormen toegestane imissie daardoor niet wijzigt. Verder heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat een sportkantine dezelfde overlast geeft als de nieuw toegestane functies. Een kantine zal immers veelal doordeweeks dicht zijn en in het weekend alleen overdag open zijn. Voorts is niet inherent aan een kantine dat er muziek wordt gedraaid, zoals bij een danscafe. Ten slotte heeft de rechtbank volgens [appellant] niet onderkend dat de inbreuk op de privacy door het nieuwe bestemmingsplan is toegenomen. De toegenomen aantasting komt namelijk bovenop de reeds bestaande aantasting, aldus [appellant].

8.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2010 in zaak nr. 200905785/1/H2), mag een bestuursorgaan een besluit op een aanvraag om vergoeding van planschade baseren op een advies van een door hem geraadpleegde deskundige, indien uit dat advies op objectieve en onpartijdige wijze blijkt, welke feiten en omstandigheden aan dat advies ten grondslag zijn gelegd en de conclusies ervan niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.

8.2. Antea Group heeft in het advies voldoende duidelijk uiteengezet dat door de afstand van 50 meter van de woon-zorgappartementen en de orientatie van de appartementen enigszins schuin op de woning van [appellant] door het nieuwe bestemmingsplan de geluidhinder, verkeershinder en inbreuk op de privacy voor [appellant] niet toenemen. Langhout heeft in zijn advies geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dit advies naar voren gebracht. Langhout gaat in zijn advies niet in op de ligging van de bebouwing en de afstand daarvan tot de woning van [appellant]. Verder behoefde het college in het advies van Langhout geen aanleiding te zien voor twijfel over de conclusie van Antea Group dat ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan geen extra parkeeroverlast in de Leliestraat zal ontstaan. Ingevolge het nieuwe bestemmingsplan is tussen de Leliestraat en de bestemming "Maatschappelijk" een strook grond met de bestemming "Groen" gelegen. Een ontsluiting van de bestemming "Maatschappelijk" op de Leliestraat is in strijd met de bestemming "Groen", waardoor een ontsluiting van het plangebied onder het nieuwe bestemmingsplan op de Leliestraat niet is toegestaan. Bovendien was reeds onder het oude bestemmingsplan parkeren in de Leliestraat mogelijk. Ten slotte heeft [appellant] niet inzichtelijk gemaakt dat door het toestaan van ondersteunende horeca in het woon-zorgcomplex een hogere geluidbelasting in de Leliestraat mogelijk is geworden dan wegens een sportkantine, die onder het oude bestemmingsplan was toegestaan nu [appellant] daarbij de afstand tot zijn woning niet heeft betrokken.

8.3. Het betoog faalt.

9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Polak

voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015

17-809.