Uitspraak 201505529/1/R6

Tegen: de raad van de gemeente Leeuwarden

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Friesland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2015:4023

201505529/1/R6.

Datum uitspraak: 30 december 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B] en [appellant C], allen wonend te Leeuwarden,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Leeuwarden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Leeuwarden - Tussen Ee en Vliet" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A], [appellant B] en [appellant C] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door M. Swart en J. van Langen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Woningcorporatie Elkien, vertegenwoordigd door J.H. Bouwhuis en G. Smid.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan en het geschil

2. Het plan voorziet onder meer in de herstructurering van het gebied Schieringen-Zuid in Leeuwarden. In dit gebied worden flats gesloopt en vervangen door grondgebonden woningen en appartementen. Op het perceel Vuurdoornstraat 30-42 is een woontoren met een maximale bouwhoogte van 35 meter mogelijk gemaakt. [appellant A], [appellant B] en [appellant C] wonen aan de [locatie 1 en locatie 2], op een afstand van ongeveer 95 respectievelijk 105 meter van de voorziene woontoren. Zij kunnen zich er niet mee verenigen dat het plan een woontoren met een hoogte van 35 meter mogelijk maakt op deze locatie, omdat zij vinden dat dit niet in de omgeving past en omdat zij vrezen dat dit zal leiden tot schaduwhinder, aantasting van de privacy en geluidhinder.

Ontvankelijkheid

3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [appellant B] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend door [appellant B].

Inpassing en locatie

4. [appellant A] en [appellant C] voeren aan dat een woontoren niet bij het karakter van de omgeving past, omdat hier geen hoogbouw voorkomt. Volgens [appellant A] en [appellant C] heeft de raad niet onderbouwd waarom juist op de voorziene locatie een woontoren als markeringspunt wordt gerealiseerd. [appellant A] en [appellant C] hebben een alternatieve locatie voor een woontoren voorgesteld, maar de raad heeft zonder deugdelijke motivering toch voor de locatie aan de Vuurdoornstraat gekozen.

4.1. De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

4.2. Het plan maakt de herstructurering van het gebied Schieringen-Zuid mogelijk. De 234 bestaande woningen worden vervangen door laagbouwwoningen en appartementen. Dat in het gebied verder geen hoogbouw voorkomt, maakt, anders dan [appellant A] en [appellant C] menen, niet dat de woontoren niet in de omgeving past. Door de geplande herstructurering verandert het karakter van de omgeving immers. In hetgeen [appellant A] en [appellant C] hebben aangevoerd over wijziging van het karakter van de omgeving ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een woontoren in de omgeving past. Het betoog faalt.

4.3. In paragraaf 1.3.3 van de plantoelichting en in de reactie- en antwoordnota zienswijzen is uiteengezet welke stedenbouwkundige argumenten ten grondslag liggen aan de mogelijkheid op de voorziene locatie een woontoren met een hoogte van 35 meter te realiseren. Volgens de plantoelichting vormen de gestapelde woningen die tussen het Vliet en de Vuurdoornstraat zijn voorzien een hoge wand langs de wijk, zodat de wijk duidelijk is afgebakend. Deze wand eindigt met een toren van 35 meter hoog, waardoor de zuidoosthoek van de vernieuwde wijk wordt gemarkeerd. Volgens de reactie- en antwoordnota zienswijzen is stedenbouwkundig bewust gekozen voor een contrast tussen het tuindorp en de toren. Naast de markering van het hoekpunt van de wijk Schieringen is daarvoor gekozen om ruimte vrij te maken voor het groen tussen de speeltuin en het Vliet en om de Schieringerweg op een bijzondere manier te beeindigen. Uit het voorgaande blijkt, anders dan [appellant A] en [appellant C] stellen, dat de raad de locatiekeuze voor een woontoren als markeringspunt heeft onderbouwd. Volgens de raad is niet gekozen voor het door [appellant A] en [appellant C] voorgestelde alternatief om de woontoren op een westelijker gelegen locatie te realiseren, omdat de toren dan midden in de wijk zou komen te staan en dit geen stedenbouwkundige betekenis zou hebben. Verder zou een woontoren op die locatie meer schaduwhinder veroorzaken dan op de gekozen locatie. De raad heeft hiermee onderbouwd waarom niet is gekozen voor het door [appellant A] en [appellant C] voorgestelde alternatief. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gelet op deze onderbouwing in redelijkheid kunnen kiezen voor de locatie aan de Vuurdoornstraat. Het betoog faalt.

Privacy

5. [appellant A] en [appellant C] voeren aan dat hun privacy wordt aangetast, doordat er vanuit de woontoren zicht zal bestaan op hun tuinen en woningen. Volgens [appellant A] en [appellant C] is de toezegging van de raad dat de woontoren aan de oostzijde slechts enkele kleine ramen krijgt ten onrechte niet in het plan vastgelegd.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de privacy van [appellant A] en [appellant C] niet onevenredig zal worden aangetast, omdat de afstand tussen de te realiseren woontoren en de woningen van [appellant A] en [appellant C] 95 en 105 meter bedraagt. Daarnaast stelt de raad dat in het ontwerp van de woontoren rekening is gehouden met de privacy van omwonenden. De oostelijke gevel van de woontoren, dat is de zijde van de toren vanwaar zicht op de woningen en tuinen van [appellant A] en [appellant C] zal bestaan, krijgt volgens de raad een beperkt aantal kleine ramen en geen balkons. Deze beperkingen zijn volgens de raad vastgelegd in de architectonische opgave en in de welstandsrichtlijnen.

5.2. Vast staat dat de bouwkundige beperkingen die betrekking hebben op de oostgevel niet in de planregels zijn verankerd.

De raad heeft op 11 mei 2015 de welstandsrichtlijnen voor woningbouw aan onder meer de Vuurdoornstraat vastgesteld. Over de "gerichtheid" van de gevels is in de welstandsrichtlijnen opgenomen dat de langsgevels georienteerd zijn op de openbare ruimte en dat de kopgevels nagenoeg gesloten zijn. Hierbij is in de welstandsrichtlijnen opgemerkt dat ten behoeve van de grafiek en de daglichttoetreding een verticale geleding van de oostelijke kopgevels is toegestaan. De raad heeft ter zitting aan de hand van een tekening toegelicht dat dit betekent dat in de oostgevel kleine openingen voor daglichttoetreding zijn toegestaan. Dit is volgens de raad een vereiste dat voortvloeit uit het Bouwbesluit 2012. Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woontoren moet worden getoetst aan de welstandsrichtlijnen. Volgens de raad is de aanvraag die inmiddels is ingediend in overeenstemming met de welstandsrichtlijnen en is de omgevingsvergunning verleend. Naar het oordeel van de Afdeling is voldoende verzekerd dat de woontoren zal worden gebouwd conform de hiervoor genoemde beperkingen aan de oostgevel en heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om dit in het plan verplicht te stellen. De raad heeft zich, mede gelet op de afstand tussen de te realiseren woontoren en de woningen en tuinen van [appellant A] en [appellant C], in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich met deze maatregelen geen onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant A] en [appellant C] zal voordoen. Het betoog faalt.

Geluid

6. [appellant A] en [appellant C] voeren aan dat ter plaatse van hun woningen geluidhinder zal optreden als gevolg van het plan en dat daar ten onrechte geen onderzoek naar is verricht. [appellant A] en [appellant C] hebben deze beroepsgrond niet nader onderbouwd. Het betoog faalt reeds daarom.

Schaduwwerking

7. [appellant A] en [appellant C] voeren aan dat door de woontoren ter plaatse van hun tuinen en woningen schaduwhinder zal ontstaan en dat daar ten onrechte geen onderzoek naar is verricht.

7.1. Bij de voorbereiding van het plan is een bezonningsstudie uitgevoerd, die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. De bezonningsstudie heeft als doel een indicatie te geven van de schaduwwerking van de woontoren op de woningen en percelen van onder meer [appellant A] en [appellant C] aan de Schilkampen. Het betoog dat geen onderzoek naar schaduwhinder is verricht mist dan ook feitelijke grondslag.

7.2. In paragraaf 3.14 van de plantoelichting zijn de uitkomsten van de bezonningsstudie toegelicht. De raad heeft uit de bezonningsstudie geconcludeerd dat de woontoren bij de tuinen en woningen aan de Schilkampen in de periode tussen 21 april en 21 augustus in de avonduren, gedurende maximaal 30 tot 60 minuten, schaduw veroorzaakt. In het onderzoek is geen rekening gehouden met de aanwezigheid van beplantingen, bijgebouwen en erfafscheidingen bij de woningen aan de Schilkampen, en omdat die objecten zelf ook schaduw veroorzaken, is het effect van de woontoren volgens de raad in werkelijkheid kleiner. De raad acht de schaduwwerking die de woontoren bij de woningen en tuinen van [appellant A] en [appellant C] veroorzaakt aanvaardbaar. In hetgeen [appellant A] en [appellant C] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten en zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van onaanvaardbare schaduwhinder. Het betoog faalt.

Herhaling zienswijzen

8. [appellant A] en [appellant C] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant A] en [appellant C] hebben in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

9. Gelet op het voorgaande is het beroep voor zover ingediend door [appellant A] en [appellant C] ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend door [appellant B];

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Poppelaars, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Poppelaars

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015

780.