Tuchtrecht | Overige klachten | ECLI:NL:TGZCTG:2016:15

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:15

Datum uitspraak: 12-01-2016

Datum publicatie: 13-01-2016

Zaaknummer(s): c2015.178

Onderwerp: Overige klachten

Beroepsgroep: Verpleegkundige

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige verbonden aan het team Jeugdgezondheidszorg van de GGD. Klager verwijt verweerster onzorgvuldig handelen bij het doen van een zorgmelding bij Vangnet Jeugd over de zoon van klager. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af en het beroep van klager wordt verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.178 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, verbonden aan

DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 3 januari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 februari 2015, onder nummer 14/004vp, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.177 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

10 november 2015, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn partner

mevrouw D., en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. Leemans voornoemd.

Zowel klager als de verpleegkundige en haar gemachtigde hebben hun respectieve standpunten ter zitting nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerster is sinds 2010 als verpleegkundige verbonden aan de E. B. en werkt bij het team Jeugdgezondheidszorg (hierna: JGZ) F. (tegenwoordig: G.). Bij dit team werken jeugdartsen en verpleegkundigen samen.

2.2 Klager en zijn echtgenote zijn de ouders van H., geboren in 2008, en een (het Centraal Tuchtcollege leest:) oudere zoon H. (hierna: de zoon) heeft in 2012 gezeten op de voorschool `J.', onderdeel van K. kinderopvang (hierna: de voorschool). In het kader van het F. protocol `Bezoeken JGZ voorschoolse voorzieningen' heeft verweerster op 16 februari 2012 met de leidsters van de voorschool gesproken over de ontwikkeling van de zoon, zijn gedrag en ziekteverzuim. Verweerster heeft de leidsters geadviseerd zelf in gesprek te gaan met de ouders van de zoon. JGZ, waaronder verweerster, had geen zorgen. De leidsters hebben op 16 mei 2012 met de ouders van de zoon gesproken. In het dossier van de zoon staat het volgende daarover genoteerd:`(..) P heeft de druk die er werd gelegd om op gesprek te komen bij VVE als erg negatief ervaren en een klacht ingediend. (..) P wil absoluut geen Okido (ondersteuning bij voorschool, rtg). (..) Hier zit ws wat oneendigheid bij ouders, M wil wel hulp accepteren en wil graag VVE. P wil dit niet en staat er ws niet open voor. Ouders hebben nu 1-2 wk de tijd om een beslissing te nemen. Als ouders K van VVE afhalen, worden we op de hoogte gebracht.(..)'

2.3. Op 18 juni 2012 hebben een collega-arts van verweerster (hierna: de arts) en de voorschool de zorgen van de voorschool over de ontwikkeling van de zoon besproken. De arts heeft vervolgens L. geconsulteerd, de situatie met de zoon uiteengezet en daarbij de naam van de zoon niet genoemd, waarna zij de uitkomst van deze anonieme consultatie heeft besproken met de voorschool. In de werkaantekeningen van L. staat het volgende, voor zover van belang, genoteerd:`(..) Over de oudste is niets bekend bij meldster, (..). Ouders zijn niet op de hoogte van de melding, vraag van meldster of voorschool dit aan ouders kan melden, (..)'

Op 21 juni 2012 heeft L. contact gezocht met verweerster en gemeld de melding op te willen pakken.

2.4. Op 4 juli 2012 heeft verweerster contact met de moeder van de zoon gehad, onder andere over een mogelijke aanmelding bij L.. In het dossier van de zoon staat daarover het volgende genoteerd: `MT (verweerster, rtg): M gebeld en gezegd dat L. wordt ingeschakeld ivm de zorgen vanuit de vvw. M verteld haar visie over VVE, is niet tevreden. (..)' Vervolgens heeft verweerster de zoon bij L. aangemeld.

2.5. Op 20 juli 2012 heeft L. de ouders van de zoon thuis bezocht, waarna wordt afgesproken dat de zoon wordt aangemeld voor ondersteuning op de voorschool. In het dossier van de zoon staat daarover het volgend genoteerd:`(..) troffen beide ouders thuis aan (..)Ouders staan wel open voor Okido, (..)'Op 26 juli 2012 staat in het dossier genoteerd:`K is aangemeld bij Okido en ze hebben 14 sept de intake. P, VVE, (..), hebben duidelijke afspr. gemaakt, elke stap die wordt genomen krijgt P via de mail, zodat hij weet wat er speelt en kan reageren(..)'. L. heeft zich daarna teruggetrokken.

2.6. Op 19 september 2012 hebben L. en verweerster weer contact omdat de zoon van de voorschool is gehaald, in weerwil van de daarover bestaande afspraken. Op 21 september 2012 heeft verweerster over de zoon een heraanmelding gedaan bij L..

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klager behoorde te betrachten. Volgens klager heeft verweerster, kort samengevat,:

1. in strijd gehandeld met vereiste zorgvuldigheid en de geldende protocollen;

2. de privacy van klager en zijn gezin ernstig geschaad door buiten de ouders om een valse zorgmelding te doen over de zoon bij de E./L., als gevolg waarvan een vertrouwensbreuk is ontstaan tussen de E./L. en klager en zijn echtgenote;

3. klakkeloos een valse melding van de voorschool heeft overgenomen, zonder enige research te doen dan wel achterliggende informatie op te vragen en zonder contact op te nemen met klager en zijn echtgenote;

4. haar bevoegdheid overschreden en aangewend voor een ander doel dan waartoe die gegeven is.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het gaat daarbij om persoonlijke betrokkenheid van verweerster vanuit haar hoedanigheid als verpleegkundige bij de situatie rondom de zoon en haar mogelijk verwijtbaar handelen.

5.2 Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.

De verwijten die klager verweerster maakt, vinden geen steun in de stukken. Nadat er vanuit de voorschool in februari 2012 een verzoek was gekomen om over de zoon te spreken, heeft verweerster actie ondernomen. Zij heeft zorgvuldig gehandeld door de signalen van de voorschool serieus te nemen, deze op te pakken, te bespreken met de arts en door te geven aan L.. Zij heeft L. gevraagd de situatie rondom de zoon in kaart te brengen nu de ouders en de voorschool een verschil van inzicht hadden. Voorts heeft verweerster pas nadat zij toestemming had van de moeder van de zoon op 4 juli 2012 daadwerkelijk een aanmelding gedaan bij L., in navolging van het advies van het AMK aan de voorschool. Verweerster heeft daarmee conform de privacy richtlijn E./JGZ gehandeld.

Op grond van de richtlijn `KNMG-Wegwijzer dubbele toestemming gezagsdragende ouders voor behandeling van minderjarige kinderen' mocht verweerster ook volstaan met de enkele toestemming van de moeder. Zij mocht er vanuit gaan dat de moeder ook namens klager toestemming gaf. Hoewel klager thans stelt dat er door de moeder geen toestemming is verleend op 4 juli 2012, wat verweerster expliciet bestrijdt, volgt uit het gesprek dat met beide ouders op 20 juli 2012 is gevoerd dat zij het met de aanmelding van hun zoon eens waren. Dat blijkt uit de notities van het huisbezoek van L. op 20 juli 2012. Feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat klager hiervan niet op de hoogte is geweest en bezwaar tegen de aanmelding heeft gemaakt, zijn gesteld noch gebleken. Vervolgens hebben de ouders zelf in strijd gehandeld met de afspraken die tussen hen, L. en de voorschool naar aanleiding van de eerste aanmelding zijn gemaakt. Dit heeft tot de heraanmelding van de zoon bij L. op 21 september 2012 geleid. Nu de ouders het eerder eens waren met de aanmelding bij L. mocht verweerster naar het oordeel van het college bij deze heraanmelding voortborduren op de eerder gegeven toestemming van klager en zijn echtgenote.

De slotsom is dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Wel is voorstelbaar dat klager een en ander als ondoorzichtig heeft ervaren. Het college deelt die mening en geeft verweerster het volgende in overweging. In een voorkomend geval zou verweerster zich meer bewust moeten zijn van de gevoeligheden die ten aanzien van een dergelijke melding bij de ouders leven en daar ook naar moeten handelen. Gelet op de discussie die is ontstaan over het al dan niet verlenen van toestemming, is het aan te bevelen de te verlenen toestemming uitvoeriger te bespreken en nadien concreter in het dossier te noteren, ook bij heraanmelding.

Voor de acceptatie van een melding is het van belang dat beide ouders in het proces worden betrokken.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder "2. De feiten" zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep en tot bevestiging van de bestreden beslissing.

4.3 In hoger beroep ligt opnieuw de vraag voor of door de partner van klager op

4 juli 2012 toestemming is verleend voor het doen van een melding over de zoon van klager bij L., en voorts of de verpleegkundige, nu zij meende dat die toestemming was verleend, er vervolgens vanuit mocht gaan dat zij daarmee ook toestemming van klager had verkregen. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dienaangaande als volgt.

4.4 Partijen blijven in hoger beroep verdeeld over het antwoord op de vraag of de verpleegkundige op 4 juli 2012 telefonisch contact met de partner van klager heeft gehad. De verpleegkundige stelt dat zij tijdens dit gesprek toestemming heeft verkregen voor het doen van een melding, terwijl klager en zijn partner ontkennen dat het telefonisch contact heeft plaatsgevonden. Gelet op de aantekeningen van 4 juli 2012 van de verpleegkundige in het dossier, waarin details over de (natte) kleding van de zoon van klager zijn opgenomen, acht het Centraal Tuchtcollege aannemelijk dat er die dag telefonisch contact is geweest tussen de verpleegkundige en de partner van klager. Nu het doel van dat gesprek was het vragen van toestemming voor het doen van een melding acht het Centraal Tuchtcollege het voorts aannemelijk dat de verpleegkundige het voornemen van het doen van de melding tijdens dit gesprek ter sprake heeft gebracht en dat zij vervolgens tot de overtuiging is gekomen dat de partner van klager met het doen van die melding instemde. Gelet op hetgeen in het dossier staat vermeld over het, tevoren per brief aangekondigde, huisbezoek van de medewerkers van L. aan klager en zijn partner op 20 juli 2012, waren zowel klager als zijn partner het (in ieder geval op 20 juli 2012) eens met de aanmelding, zodat de verpleegkundige dit na haar telefoongesprek met de partner van klager op 4 juli 2012 (kennelijk) terecht heeft aangenomen.

4.5 Overigens volgt het Centraal Tuchtcollege het College in eerste aanleg in de aanbeveling de kwestie van de te verlenen toestemming in voorkomende gevallen uitvoeriger met de ouders te bespreken. Zo had het in het onderhavige geval van (meer) zorgvuldigheid getuigd wanneer de verpleegkundige een en ander in een persoonlijk gesprek met klager en zijn partner aan de orde had gesteld of wanneer zij, na het telefonisch contact, de inhoud van het telefoongesprek schriftelijk aan klager en zijn partner had bevestigd. Dit had de voorkeur verdiend, met name vanwege de geringe kennis van de Nederlandse taal van de partner van klager en de in het dossier aanwezige informatie dat klager (aanvankelijk) niet instemde met een melding. Een en ander weegt echterniet zo zwaar dat de verpleegkundige hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, te meer niet nu de verpleegkundige, gelet op het hiervoor onder 4.4 overwogene, terecht heeft aangenomen dat klager en zijn partner met de melding instemden.

4.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klager moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr.A.R.O. Mooy en

mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en P. van der Zee en P. Nieuwenhuizen-Berkovits, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.