Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:1

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:1

Datum uitspraak: 12-01-2016

Datum publicatie: 13-01-2016

Zaaknummer(s): c2014.380

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Verpleegkundige

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klager verwijt de verpleegkundige in de kern dat zij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam handelend verpleegkundige mocht worden verwacht. In de toelichting op de klacht wordt de verpleegkundige onder meer verweten dat zij klager onvoldoende inzage- en correctiemogelijkheden betreffende de gespreksverslagen heeft geboden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afwezen.Tijdens de mondelinge behandeling ter zitting in hoger beroep heeft klagerzijn standpunten nader toegelicht aan de hand van een notitie met als titel "Zittingsnotitie met het verzoek om wraking met prejudiciele vragen". Nu klager geen feiten en/of omstandigheden noemt op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden en die feiten en/of omstandigheden ook niet anderszins zijn gebleken, ziet het Centraal Tuchtcollege aanleiding om "het verzoek om wraking met prejudiciele vragen" buiten behandeling te laten.Ten aanzien van de door klager tegen de verpleegkundige ingediende klacht, heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.380 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 29 januari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 augustus 2014, onder nummer VP2014/03 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummer C2014.465 en C2015.115 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 december 2015, waar zijn verschenen klager en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. De Zeeuw. Allen hebben het woord gevoerd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

Klager is voor een psychiatrisch onderzoek door zijn huisarts doorverwezen naar D..

2.2

Verweerster heeft op 13 mei 2013 in haar hoedanigheid van sociaal psychiatrisch verpleegkundige een intakegesprek gevoerd met klager. In dit gesprek heeft zij uitleg gegeven over de intakeprocedure van D., afdeling ouderen. Kort gezegd houdt de bescheven procedure het volgende in: een intakegespek met een verpleegkundige, een tweede gesprek met een arts en vervolgens een adviesgesprek waarin het behandelplan wordt besproken met de patient. Tijdens het laatstgenoemde gesprek kan een patient aangeven of hij/zij het al dan niet eens is met dit plan en met de wijze van formulering van het verslag.

2.2

Klager heeft tijdens het intakegesprek uitgelegd dat hij behoefte heeft aan inzage in de gespreksverslagen en aan een goede verslaglegging. Ook heeft hij opgemerkt dat hij het meest gebaat is bij een woordelijk verslag van de gesprekken. Verweerster heeft in reactie daarop kenbaar gemaakt dat dit logistiek onmogelijk is, maar dat klager recht heeft op inzage in de gespreksverslagen en tevens de mogelijkheid heeft om deze te corrigeren.

2.3

Op 21 mei 2013 heeft arts ouderenpsychiatrie E. een intakegesprek gehad met klager. Omdat klager ook in dit gesprek voornamelijk inging op het belang van een goede verslaglegging zijn de klachten van klager niet afdoende aan de orde gekomen. Om die reden heeft E. op 28 mei 2013 opnieuw een tweede intakegesprek gepland.

2.4

Op 23 mei 2013 heeft klager in een brief richting verweerster en E. zijn zorgen geuit over de wijze van verslaglegging. In reactie daarop hebben verweerster en E. op 24 mei 2013 een brief gezonden aan klager waarin staat vermeld dat hij recht heeft op inzage in zijn dossier en daarnaast recht heeft op correctie en aanvulling van de bij zijn intakeprocedure behorende gespreksverslagen.

2.5

Tijdens het gesprek van 28 mei 2013 heeft klager de achtergrond van de hiervoor beschreven wensen uitgelegd en opnieuw zijn zorgen geuit over de wijze van verslaglegging. Naar aanleiding van dit gesprek heeft verweerster conform toezegging op 30 mei 2013 een gespreksverslag aan klager gezonden. Bij schrijven van 1 juni 2013 heeft klager op dit schrijven gereageerd met de mededeling dat de werkwijze van D. stressverwekkend en ziekmakend is en dat hij een klacht zou gaan indienen bij de Raad van Bestuur van D.. Inhoudelijke opmerkingen over het verslag heeft klager niet geuit.

2.6

Op 6 juni 2013 is klager uitgenodigd voor een gesprek met verweerster en E. op 13 juni 2013. Bij brief d.d. 9 juni 2013 heeft klager deze afspraak afgezegd met de motivering dat hij de handelwijze van D. als ziekmakend beschouwt.

2.7

Op 21 juni 2013 hebben verweerster en E. een schrijven aan klager gezonden waarin zij ingaan op zijn wensen en bezwaren. Verder is in de brief het navolgende vermeld: Wij zullen wel deze vertraging in de intake aan uw verwijzer doorgeven.

2.8

Bij brief d.d. 15 juli 2013 is klager uitgenodigd om contact op te nemen in verband met de door hem ingediende klacht.

2.9

Op 13 augustus 2013 is de huisarts van klager door verweerster en E. geinformeerd over de vertraging in de intakeprocedure.

2.10

De Raad van Bestuur is op 8 augustus 2013 door verweerster en E. geinformeerd over de afhandeling van de klacht en de genomen acties.

2.11

Op 27 augustus 2013 heeft klager bij brief kenbaar gemaakt dat hij openstond voor een gesprek. Ook heeft hij in dit schrijven zijn grieven omtrent het miskennen van zijn inzage- en correctierecht herhaald.

2.12

Op 3 oktober 2013 heeft tussen klager, verweerster en E. een gesprek plaatsgevonden. Ook in dit gesprek is gesproken over de wijze van verslaglegging. Partijen zijn niet tot een werkbaar vergelijk gekomen. Van het gesprek is een verslag gemaakt. Klager heeft dit verslag op 9 oktober 2013 met een aantal correcties retour gezonden.

2.13

Naderhand hebben klager, verweerster en E. nogmaals met elkaar gecorrespondeerd. Verweerster en E. hebben daarin bericht dat zij het betreuren dat het niet is gelukt om een werkbare behandelrelatie tot stand te brengen. Op 12 en 13 december 2013 zijn afsluitende brieven naar klager en diens huisarts gestuurd en is het dossier bij D. gesloten.

3. De klacht

De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

De klacht komt er in de kern op neer dat verweerster niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam handelend verpleegkundige mocht worden verwacht.

In de toelichting op de klacht wordt verweerster onder meer verweten dat zij klager onvoldoende inzage- en correctiemogelijkheden betreffende de gespreksverslagen heeft geboden. Klager heeft lichamelijke klachten die waarschijnlijk het gevolg zijn van een geestelijk letsel. Voor een poging tot herstel is een deugdelijke diagnose nodig.

Een woordelijke weergave van de gevoerde gesprekken is in dat kader voor klager van groot belang. Door de werkwijze van D. is het mogelijk dat er geen volledige overeenstemming wordt bereikt over de inhoud van de gespreksverslagen. Het gevolg daarvan zou kunnen zijn dat een volgend gesprek is gebaseerd op een verkeerd uitgangspunt en dit zou kunnen leiden tot verkeerde conclusies en uiteindelijk tot een verkeerd behandelplan. Klager is van mening dat verweerster haar werkwijze onvoldoende heeft aangepast aan zijn wensen en behoeften. De werkwijze heeft er zelfs voor gezorgd dat de gezondheidssituatie van klager is verslechterd.

Daarnaast verwijt klager verweerster dat zij zonder zijn toestemming contact heeft opgenomen met zijn huisarts.

4. Het verweer

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

Verweerster meent dat van enig klachtwaardig handelen geen sprake is geweest. Gedurende de behandelperiode heeft zij met voldoende zorg gehandeld. De verslaglegging was conform de werkwijze van D.. Een patient kan zowel op het intakeverslag als op het behandelplan uitgebreid reageren en daarin zo nodig correcties aanbrengen. Op de wens van klager om een woordelijk verslag van elk gesprek te maken kon verweerster niet ingaan. Wel heeft zij van het begin aandacht gehad voor de lijdensdruk van klager en heeft zij getracht om zoveel als mogelijk aan zijn wensen tegemoet te komen. Ongeacht zijn herhaalde bezwaren heeft klager slechts enkele feitelijke wijzigingen in de verslagen aangebracht. Het is er door klagers afzeggen van de afspraken niet van gekomen om het werk volgens de gangbare procedures af te ronden en om tot een volledige intake, diagnose en behandelplan te komen. Verweerster betreurt dit maar meent ook dat haar daaromtrent geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Zij heeft zich juist bijzonder ingespannen om een optimale behandelrelatie met klager te realiseren.

Ter zake van het informeren van de huisarts merkt verweerster op dat zij de huisarts slechts heeft geinformeerd omtrent de vertraging in de intakeprocedure. Verweerster acht dit enkel zorvuldig en niet klachtwaardig.

5. Beoordeling van klachten

5.1

Het College overweegt in de eerste plaats dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen ten tijde van het handelen in de beroepsgroep terzake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De stelling van klager dat verweerster hem onvoldoende inzage- en correctiemogelijkheden heeft geboden tijdens de intakeprocedure heeft verweerster niet alleen uitdrukkelijk betwist, maar vindt ook geen steun in het dossier. Gebleken is dat verweerster klager meermalen - zowel in gesprekken als in brieven - heeft ingelicht over de procedure en de daarbij behorende werkwijze. Daarbij heeft verweerster klager tevens meermalen gewezen op de mogelijkheid om de gespreksverslagen in te zien en indien nodig te corrigeren. Ondanks dat verweerster niet geheel kon voldoen aan zijn wensen om telkens een woordelijk verslag te verstrekken, heeft zij wel getracht om zoveel mogelijk aan zijn wensen tegemoet te komen door een aantal malen tussentijds een gespreksverslag aan hem te doen toekomen. Ook blijkt uit het dossier dat verweerster de geuite klachten en bezwaren van klager serieus heeft genomen door telkenmale (inhoudelijk) op zijn brieven te reageren en klager uit te nodigen om zijn klachten en bezwaren te bespreken. Het College is dan ook van oordeel dat verweerster ten aanzien van de wijze van verslaglegging met voldoende zorg heeft gehandeld. Voorts is objectief niet aannemelijk dat klager enige schade heeft geleden als gevolg van het handelen van verweerster. Het voorgaande betekent dat het klachtonderdeel geen doel treft.

5.3

Het tweede klachtonderdeel van klager dat verweerster zonder zijn toestemming zijn huisarts heeft geinformeerd, treft evenmin doel nu is gebleken dat klager bij brief d.d. 21 juni 2013 wel is gewezen op het feit dat de vertraging in de intakeprocedure aan de verwijzer (in casu de huisarts) zal worden doorgeven. Deze mededeling is van puur procedurele aard en kan niet als een schending van de vertrouwensrelatie met klager worden gezien. Daarbij komt dat klager niet van enig bezwaar heeft doen blijken nadat hem de zojuist genoemde brief was toegezonden.

5.4

Ook voor het overige is niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat verweerster in medisch professioneel opzicht tekort is geschoten.

5.5

Het College is - gelet op het voorgaande - van oordeel dat niet valt in te zien in welk opzicht de handelwijze van verweerster onprofessioneel of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest jegens klager. De klacht moet dan ook kennelijk ongegrond worden verklaard."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Voor zover klager in zijn beroepschrift tegen de vaststelling van die feiten en omstandigheden bezwaar heeft gemaakt, zal het Centraal Tuchtcollege hiermee

(voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Tijdens de mondelinge behandeling op 1 december 2015 heeft klagerzijn standpunten nader toegelicht aan de hand van een notitie met als titel "Zittingsnotitie met het verzoek om wraking met prejudiciele vragen" die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd. Deze notitie vermeldt onder andere het volgende.

`(..) Ik heb voor wraking feiten aangevoerd welke betrekking hebben op de rechtsgeldigheid van de processtukken in de onderliggende tuchtklachtzaak bij het Regionaal Tuchtcollege. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de bij hen ingebrachte processtukken onrechtmatig zijn door ongeldige ondertekening en dan dus moet er naar oordeel van het Regionaal Tuchtcollege destijds al, geen rechtmatig proces hebben plaatsgehad en dus is er geen rechtmatige beslissing gegeven. Daarvan kan een beroep niet ontvankelijk worden genomen terwijl het Regionaal Tuchtcollege dit wel heeft gedaan en dit beroep heeft aangeboden aan het Centraal Tuchtcollege die zowel de aanbieding alsmede het beroep, ook ontvankelijk heeft genomen. Kennelijk erop gericht om me te benadelen. Dit is een (met alle respect) niet -onpartijdige voorbereiding van dit beroepsproces. Ook heb ik feiten aangevoerd dat er geen medische behandeling heeft plaatsgehad terwijl de beklaagde hulpverleners over een medische behandeling verweren. Al deze feiten leg ik ook mede ten grondslag aan het wrakingsverzoek. Immers hierdoor heeft de beslissing een onjuiste handelingsgrondslag. Dit verweer ontvankelijke nemen is een (met alle respect) niet onpartijdige voorbereiding en een aankomend niet onpartijdig of niet-eerlijk proces.

(..) Rechtsvorderingen voor terugvorderen van kennelijk afgenomen rechten.

Al in dit lopende proces of aankomende wrakingsproces wil ik alle rechten op een eerlijk proces bij een eerlijk gerecht door een eerlijke rechter uitoefenen.

Met het oog op artikel 17 (EVRM) ter bescherming van m'n rechten ex artikel 6 en 13 en 53 (EVRM) vorder ik het recht op correctie en aanvulling separaat voor elk onderdeel, door een tussenbeschikking in executoriale vorm,

I. voor tenminste hetgeen ik in het mondelinge gesprek op de zitting heb gezegd of gehoord als onlosmakelijk deel van het ondertekende proces-verbaal, en,

II. voor de in de beslissingen te vermelden procesverloop welke ik heb doorlopen, en,

III. van een gewaarmerkte inventarisatielijst van het dossier waarin 1-duidig elke document uniek is onderscheiden van alle overige documenten, en,

IV. voor zowel de feiten alsmede de tuchtklachten welke m'n intellectueel eigendom blijven, en

V. voor de aan te wenden overwegingen, om me zo doende te verzekeren om deze overeen te brengen met waarop ik wil richten met m'n tuchtklachtfeiten of met m'n wrakingsfeiten,

en waarvan de goede uitvoering met m'n handtekening bij elk separaat onderdeel door me is bekrachtigd.

Voorts,vorder ik in dezelfde tussenbeschikking vermelding, weging en beoordeling van elk van de vorderingen hiervoor, met een toereikend uitgebreide beantwoording van de prejudiciele vragen hierna.

In het geval dat de rechtsvorderingen van teruggevorderde rechten (met alle respect) geweigerd wordt, stel ik de prejudiciele vragen:

(1). is het gevraagde correctierecht een goede uitleg of uitvoering van het artikel 6 (EVRM), en,

(2). is een eventuele weigering van het gevraagde correctierecht in strijdt met artikel 17 (EVRM)? (..)'

2.4 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

Ingevolge het Wrakingsprotocol Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg (versie 18 juli 2011) in verbinding met het Wetboek van Strafvordering, kunnen collegeleden die een zaak behandelen, worden gewraakt `op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden'.

4.3 Klager is ter zitting van 1 december 2015 medegedeeld dat het Centraal Tuchtcollege schriftelijk zal beslissen op het "verzoek tot wraking met prejudiciele vragen", zoals verwoord in de door klager voorgedragen notitie. Uit die notitie volgt dat klager doel en strekking van de wraking van een rechterlijk college, niet helder voor ogen heeft waar hij in die notitie voorop stelt:

"Het is absoluut niet persoonlijk bedoeld voor de in deze zaken betrokken leden van het Centraal Tuchtcollege of de griffier of medewerkers van het tuchtgerecht." En:

"Ik ontmoet opstandigheid en soms strijd welke geen oorzaak heeft die door mij veroorzaakt kan zijn. Dit opwekken is niet mijn bedoeling. De wet is ook voor mij geschreven en om zoveel mogelijk te begrijpen wat de wetgever ermee bedoeld."

Klager noemt verder in de notitie in het geheel geen feiten en/of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon ( de subjectieve en/of objectieve onpartijdigheid) van een of meer van de zeven ter zitting aanwezige leden van het Centraal Tuchtcollege.

4.4 Bij deze stand van zaken, nu klager geen feiten en/of omstandigheden noemt op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden en die feiten en/of omstandigheden ook niet anderszins zijn gebleken, ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding om ten aanzien van het "het verzoek om wraking met prejudiciele vragen" het wrakingsprotocol te volgen. Voor het overige zijn geen objectieve aanknopingspunten gevonden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat geen sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in art 6 EVRM.

4.5 Klager heeft in hoger beroep zijn in eerste aanleg geuite klacht herhaald en nader toegelicht. Debehandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege kan zich geheel met die beslissing verenigen.

4.6 Gelet op het hiervoor overwogene, dient het beroep te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr.A.R.O. Mooy

en mr. W.P. Bruinsma, leden juristen en drs. D.A. Polhuis en P. van der Zee, leden beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 12 januari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.