Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:34

ECLI:NL:TGZCTG:2016:34

Datum uitspraak: 12-01-2016

Datum publicatie: 15-01-2016

Zaaknummer(s): c2014.464

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegens bedrijfsarts: Klager verwijt de aangeklaagde arbeidsgeneeskundige (bedrijfsarts) dat hij 1. een verkeerd beeld van klager heeft geschetst in die zin dat hij niet zou willen meewerken aan re-integratie; 2. geen goed onderzoek heeft verricht naar de ziekte rhabdomyolyse (afbraak van spierweefsel). Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht in alle onderdelen als af. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij nieuwe klachtonderdelen heeft willen voorleggen en verwerpt het beroep voor het overige.

----------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.464 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. R.P.F. van der Mark te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A.- hierna klager - heeft op 31 december 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van

9 september 2014, onder nummer G2013/102, heeft dat College de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 december 2015, waar zijn verschenen klager en verweerder, die werd bijgestaan door mr. R.P.F. van der Mark voornoemd. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, klager aan de hand van pleitnotities die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. Vaststaande feiten

2.1.

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,

die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.2.

Klager was werkzaam als testconsultant/kwaliteitsmanager. Hij heeft zich op 18 november 2011 ziek gemeld vanwege gediagnosticeerde rhabdomyolyse (afbraak van spierweefsel). Verweerder is door de werkgever van klager op 23 december 2011 ingeschakeld met het verzoek telefonisch contact met klager op te nemen.

2.3.

Het eerste telefonische consult vond plaats op 2 januari 2012. Klager deelde in dat gesprek mee dat hij nog geen kracht in zijn benen had en nog niet kon autorijden om naar zijn werk te komen. Hij was onder behandeling van de internist en de fysiotherapeut. Op 4 januari 2012 zou klager weer een consult bij de internist hebben. Tussen partijen werd afgesproken dat er weer een telefonisch consult zou plaatsvinden op 9 januari 2012.

2.4.

Op 9 januari 2012 vond het (telefonische) vervolgconsult plaats. Klager deelde mee dat er nog geen enkele verbetering was. Hij was nog niet mobiel en had twee keer per week fysiotherapie. Ook stelde klager dat de internist geen prognose kon geven en dat met hem een vervolgconsult was gepland op 2 maart 2012.

2.5.

Verweerder heeft na dit consult in het advies aan de werkgever gemeld: "Er zijn nog geen benutbare arbeidsmogelijkheden. Een vervolgafspraak is gemaakt voor

30 januari 2012 om 13.30 uur in E., mits hij mobiel zou zijn. Een kopie van dit advies is ter informatie aan klager gezonden."

2.6.

Op 30 januari 2012 heeft weer een telefonisch consult plaatsgevonden, omdat klager nog niet mobiel was. Klager deelde mee dat het langzaam iets beter ging, maar dat hij eigenlijk nog niets kon.

2.7.

Op 13 februari 2012 heeft verweerder klager thuis bezocht. Volgens klager ging het geleidelijk iets beter met hem. Om de belastbaarheid van klager te kunnen beoordelen spraken partijen af dat verweerder hierover contact op zou nemen met de behandelend fysiotherapeut.

2.8.

Verweerder heeft op 20 februari 2012 met de fysiotherapeut gesproken. Dit werd diezelfde dag telefonisch teruggekoppeld aan klager. In de brief aan de werkgever van klager schrijft verweerder: "Betrokkene is arbeidsgeschikt voor werkzaamheden waarop hij lopen, staan en zitten regelmatig moet kunnen wisselen. Het advies is om hem werkzaamheden vanuit huis te laten verrichten aangezien hij nog niet lang achtereen kan zitten en dus geen auto kan rijden. Het advies is om te beginnen voor 1 a 2 uur per dag." Een afschrift van deze brief wordt aan klager verstuurd.

2.9.

Het (telefonisch) vervolgconsult vond plaats op 19 maart 2012. Klager is inmiddels niet meer onder behandeling van de internist omdat deze niets meer voor hem kan doen. De behandeling wordt voortgezet door de neuroloog. Verweerder heeft meegedeeld dat hij klager in staat achtte om voor 3x 2 uur thuis administratieve werkzaamheden te verrichten. Klager stelde dat hij het hier niet mee eens was. Verweerder heeft er naar aanleiding van het consult voor gekozen de bevindingen van de neuroloog af te wachten, met wie klager op 27 maart 2012 een afspraak zou hebben.

2.10.

Op 30 maart 2012 hebben partijen wederom telefonisch met elkaar gesproken. In de brief aan de werkgever schreef verweerder: "Zoals bekend wordt er door de neuroloog nader onderzoek verricht naar de oorzaak van zijn klachten. Er zijn nog geen benutbare arbeidsmogelijkheden. Met ingang van 02-04-12 is hij weer arbeidsgeschikt voor zijn eigen werkzaamheden voor 3 x 2 uur per week."

2.11.

Naar aanleiding van deze brief heeft de werkgever op 13 april 2012 telefonisch contact opgenomen met verweerder. Verweerder noteerde naar aanleiding van dit gesprek: "Betrokkene is doorgaans zeer gedreven en leidinggevende gelooft dat hij nog echt niet kan hervatten." Er is hierop door verweerder telefonisch contact opgenomen met klager. Verweerder heeft met klager besproken dat hij de werkgever zou adviseren dat er voorlopig geen benutbare arbeidsmogelijkheden waren. Klager kon zich hierin vinden.

2.12.

Nadat klager zijn werkgever had meegedeeld dat het onderzoek van de neuroloog niets had opgeleverd heeft op verzoek van de werkgever op 21 mei 2012 een telefonisch consult met verweerder plaatsgevonden. Klager deelde daarin mee dat hij op 20 juni 2012 een consult zou hebben bij de revalidatiearts, waar hij door de huisarts naar was verwezen. Klager wilde dit consult afwachten.

Verweerder achtte klager echter arbeidsgeschikt voor zijn eigen werkzaamheden voor 2x2 uur per week. Klager kon zich hier niet in vinden. Verweerder heeft klager gewezen op de mogelijkheid een deskundigenoordeel te laten verrichten door het UWV.

2.13.

Op 18 juni 2012 zou een spreekuurcontact plaatsvinden. Klager is daar niet verschenen.

2.14.

Uit het deskundigenoordeel d.d. 2 juli 2012 blijkt dat er op 11 juni 2012 benutbare mogelijkheden waren: "Ons oordeel is dat u uw eigen werk op 11 juni 2012 niet in volle omvang kan doen. Er zijn beperkingen voor arbeid maar er is ook sprake van benutbare mogelijkheden."

2.15.

Op 16 juli 2012 is klager wederom niet op de geplande spreekuurafspraak verschenen. Verweerder heeft aan de werkgever geadviseerd het door de verzekeringsarts aangegeven beperkingenpatroon te volgen.

2.16.

Op 27 juli 2012 ontving verweerder twee ondertekende machtigingen van klager met behulp waarvan hij inlichtingen kon vragen bij klagers huisarts en (nieuwe) fysiotherapeut. Verweerder heeft een tweetal keren tevergeefs geprobeerd contact met de huisarts op te nemen.

2.17.

Op 27 augustus 2012 stond een spreekuurcontact gepland waarop klager niet is verschenen. Verweerder heeft die dag contact gehad met de huisarts van klager. De huisarts deelde mee dat uit de terugkoppeling van de revalidatiearts bleek dat deze klager een poliklinisch traject had voorgesteld. Klager was hier niet op ingegaan omdat hij eerst de behandeling bij de fysiotherapeut wilde afwachten. Ook deelde de huisarts mee dat klager op eigen initiatief een psycholoog had bezocht. Voorts had de huisarts hem behandeld met lyrica en morfine, zonder effect.

2.18.

Verweerder heeft bij brief d.d. 3 september 2012 aan de werkgever kenbaar gemaakt dat hij inmiddels over medische informatie beschikte. Op basis hiervan herhaalde hij zijn advies van 16 juli 2012. Voorts deelde verweerder mee dat de verstandhouding tussen hem en klager slecht was en heeft hij de werkgever in overweging gegeven de begeleiding van klager over te laten nemen door een andere bedrijfsarts.

2.19.

De begeleiding is vervolgens door de werkgever overgedragen aan een andere bedrijfsarts. Verweerder heeft na 3 september 2012 geen bemoeienis meer gehad met klager.

Klager is intussen niet meer in dienst bij de werkgever.

3. De klacht

De klachten luiden - zakelijk weergegeven - als volgt:

Klager verwijt verweerder dat hij:

1. een verkeerd beeld van klager heeft geschetst in die zin dat hij niet zou willen

meewerken aan reintegratie;

2. geen goed onderzoek heeft verricht naar de ziekte rhabdomyolyse.

4. Het verweer

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, strekkende tot ongegrondverklaring van de klacht.

5. Beoordeling van de klacht

5.1.

Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2.

Klager is van oordeel dat hij als parasiet van de samenleving wordt beschouwd door het beeld dat verweerder van hem heeft geschetst. Klager stelt dat hij daar nog steeds last van heeft. Er is van hem een beeld zijn geschetst dat hij vaak ziek zou zijn en dat hij niet zou hebben willen meewerken aan zijn re-integratie. Dit belemmert hem in zijn werkzame leven.

Het College is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Verweerder heeft naar het oordeel van het College klager ruim de tijd gegeven om te revalideren en te re-integreren in het arbeidsproces. Klager heeft meerdere keren gesteld nog niet tot re-integratie in staat te zijn. Verweerder heeft daar meerdere keren rekening mee gehouden. Het uiteindelijke oordeel van verweerder dat klager belastbaar was voor passende arbeid is door een deskundigenoordeel bevestigd. De klacht dient derhalve als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

5.3.

Klager is van mening dat verweerder zich niet goed heeft verdiept in zijn ziekte. Naar de mening van klager is er in elk geval te weinig informatie door verweerder ingewonnen. Het College ziet geen reden aan te nemen dat verweerder de ziekte van klager onjuist heeft gewaardeerd. Onweersproken is komen vast te staan dat verweerder literatuuronderzoek heeft gedaan naar de ziekte van klager. Aangenomen mag worden dat verweerder hierdoor een duidelijk beeld van de ziekte van klager had. Hierdoor was het voor verweerder niet noodzakelijk om direct contact op te nemen met de behandelend internist. Overigens blijkt uit de stukken en het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek dat verweerder contact heeft opgenomen met diverse specialisten om de belastbaarheid van klager goed te kunnen beoordelen. Daardoor is naar het oordeel van het College door verweerder voldoende onderzoek gedaan om te kunnen komen tot zijn bevindingen. Ook deze klacht dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

6. Slotsom

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is, en zonder verder onderzoek dient te worden afgewezen. Verweerder kan met betrekking tot de klachten geen verwijt in de zin van artikel 47 eerste lid van de wet BIG worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat in het proces-verbaal van het op 17 april 2014 gehouden mondeling vooronderzoek bij het Regionaal Tuchtcollege de omvang van de klacht is weergegeven, te weten de diagnostiek en het volgens klager door verweerder van hem geschetste beeld dat hij niet mee zou willen werken aan zijn re-integratie. Uit het beroepschrift noch anderszins is gebleken dat klager na verzending van het proces-verbaal tegen de weergave van die klachtonderdelen bezwaar heeft gemaakt. Verweerder is er in zijn verweer dan ook terecht vanuit gegaan dat de klacht en daarmee het hoger beroep tot deze klachtonderdelen is beperkt. Voor zover klager zijn hoger beroep heeft willen uitbreiden met nieuwe klachtonderdelen, wordt hij ten aanzien van die klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaard.

4.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, met uitzondering van overweging 5.2. In plaats daarvan overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

4.5 Klager is van oordeel dat hij als parasiet van de samenleving wordt beschouwd door het beeld dat verweerder van hem heeft geschetst. Klager stelt dat hij daar nog steeds last van heeft. Er is van hem een beeld geschetst dat hij vaak ziek zou zijn en dat hij niet zou hebben willen meewerken aan zijn re-integratie. Dit belemmert hem in zijn werkzame leven.

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Verweerder heeft klager de tijd gegeven om te revalideren en te re-integreren in het arbeidsproces. Klager heeft gesteld nog niet tot re-integratie in staat te zijn. Verweerder heeft daar rekening mee gehouden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.6 De voorgaande overwegingen leiden tot de slotsom dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij nieuwe klachtonderdelen heeft willen voorleggen

en

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en mr. drs. M.J. Kelder en mr. drs. W.A. Faas, leden- beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.