Uitspraak 201502058/1/A1

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Velsen

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:91

201502058/1/A1.

Datum uitspraak: 20 januari 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Santpoort-Zuid, gemeente Velsen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 februari 2015 in zaak nr. 14/2206 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Santpoort-Zuid

en

het college van burgemeester en wethouders van Velsen.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2013 heeft het college het verzoek om handhaving van [wederpartij] met betrekking tot het perceel [locatie 1], te Santpoort-Zuid (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 8 april 2014 heeft het college het bestreden besluit in stand gelaten.

Bij uitspraak van 4 februari 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 april 2014 vernietigd en het besluit van 28 juni 2013 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2015, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. van Buren, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. de Jong, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, gehoord.

Overwegingen

1. [wederpartij] is mede-eigenaar van het perceel [locatie 2] te Santpoort. Op dit perceel werd tot 1 april 2015 een manege met pensionpaarden, genaamd [stal], geexploiteerd door [persoon].

[wederpartij] heeft op 31 mei 2013 uit een oogpunt van concurrentievervalsing het college verzocht om handhavend op te treden tegen het houden van pensionpaarden op het perceel door [appellant], de aanwezigheid van illegale bebouwing en de aanleg van een paardenbak met lichtmasten.

Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat het zich op het standpunt stelt dat [wederpartij] als gedeeld eigenaar van het perceel [locatie 2] geen belang heeft bij handhaving, omdat hij niet in zijn eigendomsbelangen wordt geraakt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat [wederpartij] als mede-eigenaar en mede-exploitant van de pensionstal wel een belang heeft bij een besluit tot handhaving. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat [wederpartij] heeft verklaard dat de pachtovereenkomst met [persoon] zal worden beeindigd omdat zij de pacht niet meer kan betalen als gevolg van het verlies van klanten aan andere maneges door concurrentievervalsing. Verder heeft de rechtbank daarbij betrokken dat [stal] en het paardenpension van [appellant] in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegement werkzaam zijn.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank [wederpartij] ten onrechte als belanghebbende heeft aangemerkt. De rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] slechts eigenaar is van het perceel en niet mede-exploitant van de onderneming [stal]. Voorts voert [appellant] aan dat de stal en zijn pension niet op hetzelfde verzorgingsgebied zijn gericht. De reden dat [stal] n klanten uit dezelfde woonplaatsen heeft, is gelegen in de omstandigheid dat deze klanten zijn meegekomen vanaf een andere manege van [persoon] in Aerdenhout. Een nieuwe huurder zal niet in hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam zijn, aldus [appellant]. Verder acht [appellant] niet aangetoond dat er daadwerkelijk sprake is van concurrentie tussen [stal] en zijn paardenpension.

3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

4. Volgens vaste jurisprudentie is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit belanghebbende. Dat is bij het onderhavige besluit tot het afwijzen van een verzoek om handhavend optreden tegen onder meer het houden van pensionpaarden en de aanleg van een paardenbak, slechts het geval indien een onderneming in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als waarbinnen het paardenpension is gevestigd. Vergelijk de uitspraken van 29 mei 2013 in zaak nr. 201205944/1/A2 en van 12 juni 2013 in zaak nr. 201207740/1/R1.

5. Het perceel ligt op ongeveer 5 km van het perceel [locatie 2]. Op het perceel [locatie 2] zijn paardenstallen, een binnen- en een buitenbak die beide verlicht zijn, een spuitplaats, een marcheerplaats en een kantine aanwezig. Op beide percelen kunnen pensionpaarden worden gestald. Niet in geschil is dat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan de gronden zijn bestemd voor een manege met binnenrijhal en een bedrijfswoning. Gelet hierop en op de op het perceel aanwezige bouwwerken is niet te verwachten dat het perceel voor ander gebruik geschikt is dan een manege met pensionpaarden. Verder heeft het college ter zitting verklaard dat eigenaren hun paard kriskras binnen de gemeente in een pension stallen. Hun keuze voor een pension wordt veelal niet beinvloed door de afstand tussen hun woning en het pension. [appellant] heeft dit niet weersproken. Het is derhalve niet uitgesloten dat een nieuwe exploitant in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam zal zijn.

Gelet op het voorgaande is niet uitgesloten dat het niet handhavend optreden tegen het paardenpension van [appellant] nadelige gevolgen kan hebben voor de exploitatiemogelijkheden en daarmee ook de verhuurbaarheid van het perceel. Dat er tussen het perceel [locatie 2] en het paardenpension van [appellant] nog ongeveer 27 paardenpensions en maneges aanwezig zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan [appellant] betoogt is niet van belang of daadwerkelijk sprake is van concurrentie tussen zijn paardenpension en een op het perceel [locatie 2] te vestigen manege met paardenpension. Van belang is of het niet handhavend optreden nadelige gevolgen kan hebben voor de exploitatiemogelijkheden van het perceel. Het betoog van [appellant] dat derden die eerder op het perceel gevestigd waren geen verzoek om handhaving hebben gedaan en blijkbaar geen concurrentie ondervonden, maakt dit niet anders.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het belang van [wederpartij], als mede-eigenaar van het perceel, rechtstreeks betrokken is bij het besluit 28 juni 2013. Derhalve kan worden daargelaten of [wederpartij] mede-exploitant is van de onderneming [stal].

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Helder w.g. Soede

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016

270-828.