Uitspraak 201505045/1/R6

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven

Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Brabant

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:127

201505045/1/R6.

Datum uitspraak: 20 januari 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Eindhoven,

2. [appellant sub 2], wonend te Eindhoven,

3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Eindhoven,

4. [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend te Eindhoven,

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2015 heeft het college het uitwerkingsplan "1e uitwerking Tongelre binnen de Ring 2007 (Picuskade)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2], [appellant sub 4] en het college hebben nadere stukken ingediend. "Stichting Wooninc" heeft als belanghebbende partij een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2015, waar [appellant sub 1], in de persoon van [appellant sub 1A], [appellant sub 2], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. K. de Wit, [appellant sub 4], in de persoon van [appellante sub 4A], bijgestaan door mr. K. de Wit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand" en het college, vertegenwoordigd door R. Martens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Wooninc, vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Dorn, advocaat te Geldrop, gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Het college heeft nadere schriftelijke inlichtingen gegeven en [appellant sub 1], [appellant sub 2] en Wooninc hebben hierop een reactie gegeven. Ook van [appellant sub 3] en [appellant sub 4], het college en Wooninc ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.

Overwegingen

Ontvankelijkheid.

1. Het college stelt dat het betoog van [appellant sub 1] dat woonbebouwing binnen de provinciale ecologische verbindingszone mogelijk wordt gemaakt niet in haar zienswijze naar voren is gebracht. Volgens het college is gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroep van [appellant sub 1] daarom in zoverre niet-ontvankelijk.

1.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

1.2. [appellant sub 1] heeft zich in haar zienswijze onder andere gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - 4". Het betoog van [appellant sub 1] in haar beroepschrift dat het plandeel met de bestemming " Wonen - 4" in strijd is met de ecologische verbindingszone, steunt daarom op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Het uitwerkingsplan.

2. Het uitwerkingsplan betreft de eerste fase van de uitwerking van het bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2007 (hierna: het bestemmingsplan) dat voorziet in de herontwikkeling van onder meer het Picusterrein.

3. Het uitwerkingsplan voorziet in de bestemmingen "Wonen - 1", "Wonen - 3" en "Wonen - 4" voor de gronden die in het bestemmingsplan de aanduidingen "zone I", "zone III" en "zone IV" hebben. Aan de gronden met de bestemmingen "Wonen -1", "Wonen - 3" en gedeeltelijk "Wonen - 4" is tevens de aanduiding "parkeergarage" toegekend. Ten behoeve van een uitbreiding van het DAF-museum is tevens aan een deel van de gronden met bestemming "Wonen - 4" de aanduiding "maatschappelijk" toegekend.

Aan een strook grond tussen het Eindhovensch Kanaal enerzijds en de gronden met de woonbestemming en het DAF-museum anderzijds is de bestemming "Groen" toegekend. Tot slot is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" aan diverse gronden binnen het plangebied toegekend ten behoeve van toegangswegen en een kleine parkeerplaats op maaiveldniveau in het zuidoosten van het plangebied.

Voor de gronden met de woonbestemmingen die direct aan de noord- en westzijde van het DAF-museum grenzen, zijn maximale bouwhoogtes opgenomen van 15 en 12 m. Voor de gronden die direct aan de zuid- en zuidwestzijde van het DAF-museum grenzen, gelden diverse maximale bouwhoogtes. Deze lopen op van 9 tot 39 m. Aan de gronden met woonbestemmingen in het zuidwesten en noordwesten van het plangebied zijn maximale bouwhoogtes toegekend van respectievelijk 20 en 14 m.

Het plangebied wordt begrensd door het Eindhovensch Kanaal aan de zuidzijde. Aan de oostzijde omsluit het plangebied aan drie zijden het DAF-museum, dat aan de Tongelresestraat ligt. Aan de westzijde liggen het zogeheten NRE-terrein en de Nachtegaallaan. Aan de noordzijde liggen woningen, die deel uitmaken van het gebied Picus-West Fase 1, en de Treurenburglaan. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] wonen op afstanden varierend van 20 tot 125 m van het plangebied.

Uitwerkingsregels in het bestemmingsplan.

4. In het bestemmingsplan is aan de gronden waarop het uitwerkingsplan betrekking heeft, de bestemming "Woongebied uit te werken" toegekend. Voorts zijn aan die gronden, voor zover hier van belang, de aanduidingen "zone I, III en IV" toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn binnen de op de plankaart aangeduide zone I grondgebonden en gestapelde woningen in maximaal vier bouwlagen toegestaan.

Ingevolge lid 6.2.3 onder a, zijn op de gronden die op de plankaart als zone III zijn aangeduid grondgebonden en gestapelde woningen, gebouwen ten behoeve van maatschappelijke doeleinden en horeca in maximaal zes bouwlagen mogelijk.

Ingevolge lid 6.2.4, onder a, dient, voor zover de op de plankaart aangeduide zone IV wordt bebouwd en ingericht, op de gronden grenzend aan het bestaande gebouw van het DAF-museum te worden voorzien in de uitbreiding van het museum, gebouwen ten behoeve van maatschappelijke doeleinden, horeca en kantoren en in grondgebonden en gestapelde woningen.

Ingevolge het bepaalde onder b mag het aantal bouwlagen van de gebouwen grenzend aan het museum maximaal vier bedragen, echter met dien verstande dat, teneinde een hoogte-accent te realiseren aan de zijde van het Eindhovensch Kanaal, maximaal twaalf bouwlagen kunnen worden toegelaten en aan de zijde van het terrein Picus-West Fase 1 maximaal acht bouwlagen kunnen worden toegelaten.

In artikel 1, lid 1.12, is een bouwlaag omschreven als een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke, of bij benadering gelijke, hoogte liggende vloeren of bouwlagen is begrensd, met uitsluiting van de zolder.

Toetsingskader.

5. Bij de beoordeling van een uitwerkingsplan staat voorop dat aan een uitwerkingsplicht in een bestemmingsplan gevolg dient te worden gegeven en dat daarbij de uitwerkingsregels dienen te worden toegepast. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan. Het voorgaande brengt met zich dat door het in rechte onaantastbaar worden van de uit te werken bestemmingen in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van deze bestemmingen in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. De uit de bestemming "Woongebied uit te werken" voortvloeiende gevolgen moeten worden geacht bij het bestemmingsplan reeds te zijn afgewogen. Dit neemt niet weg dat artikel 6 van de voorschriften van het bestemmingsplan verschillende mogelijkheden geeft voor de invulling van het uit te werken gebied. Gelet hierop moet thans worden bezien of de gekozen invulling in het uitwerkingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Procedurele aspecten.

6. [appellant sub 2] betoogt dat het college zich ten onrechte niet heeft ingespannen om in samenspraak met buurtbewoners het uitwerkingsplan vast te stellen.

6.1. Ingevolge artikel 6, lid 6.5.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan is op de voorbereiding van een besluit tot uitwerking op grond van deze bestemming de volgende procedure van toepassing:

a. een ontwerpbesluit tot uitwerking op grond van deze bestemming, waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende zes weken ter inzage;

b. van de ter inzage legging wordt tevoren in een of op meer dag- of nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze kennisgeven;

c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;

d. gedurende de in sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot uitwerking.

6.2. De Afdeling overweegt dat los van de in acht te nemen procedure op grond van het bestemmingsplan, de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de Algemene wet bestuursrecht, geen inspanningsverplichting bestond voor het college om in samenspraak met de buurtbewoners het uitwerkingsplan vast te stellen. Voor zover [appellant sub 2] met deze beroepsgrond heeft bedoeld dat het uitwerkingsplan in strijd met de voorgeschreven procedure is vastgesteld, is niet gebleken dat het uitwerkingsplan in strijd met artikel 6, lid 6.5.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan is vastgesteld. Het betoog faalt.

7. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat de anterieure overeenkomst die het college heeft gesloten met Wooninc niet ter inzage heeft gelegen.

7.1. Ingevolge artikel 6.24, derde lid, van de Wro, welke bepaling is opgenomen in afdeling 6.4, bevattende regels over Grondexploitatie wordt van de overeenkomst over grondexploitatie binnen twee weken na het sluiten daarvan door het college van burgemeester en wethouders kennis gegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

Ingevolge artikel 1.1.1, derde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) worden in hoofdstuk 3 van dit besluit onder een bestemmingsplan mede begrepen een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, onder b, van de Wro.

Ingevolge artikel 6.2.12 van het Bro legt het college van burgemeester en wethouders binnen twee weken na het sluiten van een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.24 van de wet een zakelijke beschrijving van de inhoud van de overeenkomst ter inzage.

7.2. Vast staat dat de zakelijke beschrijving van de anterieure overeenkomst niet ter inzage is gelegd. De Afdeling overweegt dat dit gebrek op de inhoud, noch op de procedure van totstandkoming van het uitwerkingsplan ziet. Het kan derhalve geen grond vormen voor gehele of gedeeltelijke vernietiging van het plan. Het betoog faalt.

Gemeentelijk en provinciaal beleid

8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het uitwerkingsplan ten onrechte voorziet in bebouwing op de kade. Zij wijzen er op dat dit deel van het plangebied in de gemeentelijke Interimstructuurvisie 2009 als structureel groen en in de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant van 1 januari 2011 als ecologische verbindingszone is aangewezen. Zij voeren aan dat uit de toelichting van het uitwerkingsplan niet blijkt dat is getoetst aan beide beleidsdocumenten. Voorts voert [appellant sub 2] aan dat het uitwerkingsplan in strijd is met de nota Hoogbouw, de nota Grondbeleid, de Visie Openbare Ruimte 2006 en het Groenbeleidsplan 2001, alle van de gemeente Eindhoven. [appellant sub 2] voert verder aan dat in het bestemmingsplan een groenbestemming was opgenomen en dat die niet is opgenomen in het uitwerkingsplan. Verder voert [appellant sub 2] aan dat het uitwerkingsplan het mogelijk maakt om een hellingbaan aan te leggen vanaf het voormalige NRE-terrein naar de kade. Voor de aanleg van deze hellingbaan zal het aanwezige groen moeten verdwijnen. [appellant sub 1] heeft verder gesteld dat de ecologische verbindingszone ten onrechte niet planologisch en juridisch is veiliggesteld in het uitwerkingsplan. Zij heeft ter zitting aan de hand van kaartmateriaal behorende bij de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening 2014) nader toegelicht dat het uitwerkingsplan voorziet in woningbouw binnen een strook van de ecologische verbindingszone, zoals deze loopt ten noorden van het Eindhovensch Kanaal (hierna: het kanaal).

8.1. Aan de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bedoelde gronden zijn de bestemmingen "Groen", "Verkeer-Verblijfsgebied", "Wonen - 3" en "Wonen - 4" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de regels van het uitwerkingsplan zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. bermen en beplanting;

c. paden;

d. speelvoorzieningen;

e. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);

f. kunstobjecten;

met daarbij behorende:

g. verhardingen;

h. parkeervoorzieningen;

i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ingevolge lid 3.2.1 geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, passende in de bestemming een maximale bouwhoogte van 4 m.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor:

a. woonstraten;

b. pleinen;

c. voet- en fietspaden;

(...) met daarbij behorende:

e. parkeervoorzieningen;

f. groenvoorzieningen;

g. speelvoorzieningen;

h. water, leidingen en nutsvoorzieningen.

Ingevolge lid 4.2.1, mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd (...).

Ingevolge lid 4.2.2, geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, dat de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, zijn de voor "Wonen - zone III" aangewezen gronden bestemd voor:

a. woondoeleinden, in de vorm van gestapelde woongebouwen (...).

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, zijn de voor "Wonen - zone IV" aangewezen gronden bestemd voor

a. woondoeleinden, in de vorm van gestapelde woningen (...).

Ingevolge artikel 11.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2014 strekt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding "Ecologische verbindingszone" tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van ten minste 50 m in bestaand stedelijk gebied.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, stelt een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, regels voor zover dat nodig is om te voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone, waarbij in ieder geval beperkingen worden gesteld aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2014 wordt, tenzij de strekking van de bepaling zich daartegen verzet dan wel in deze verordening uitdrukkelijk anders is aangegeven, bij de toepassing van deze verordening onder bestemmingsplan tevens begrepen. een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet.

8.2. Uit de kaart "Ruimtelijke hoofdstructuur" behorende bij de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant blijkt dat het kanaal is aangewezen als ecologische verbindingszone. Een ecologische verbindingszone is omschreven als een verbinding tussen bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden van de Ecologische Hoofdstructuur.

8.3. Uit de bij de gemeentelijke Interimstructuurvisie behorende kaart "Ruimtelijke hoofdstructuur" blijkt dat de noordelijke kade van het kanaal is aangewezen als "Structureel groen". Deze term is in de legenda bij de kaart omschreven als "Groene Hoofdstructuur, structureel stadsgroen". Structureel stadsgroen is in de Interimstructuurvisie omschreven als gebied bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Aan de kade is in het uitwerkingsplan de bestemming "Groen" en de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college met de bestemmingen "Groen" en "Verkeer - Verblijfsgebied" de waarde die in de gemeentelijke Interimstructuurvisie aan structureel groen is toegekend, voor zover die binnen het plangebied ligt, onvoldoende heeft beschermd. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in strijd is met dit gemeentelijke beleid. Overigens heeft het college ter zitting verklaard dat de gemeente eigenaar is van de kade en dat de gemeente de recreatieve beleving van het kanaal die de kade biedt, wenst te behouden.

8.4. Over de strijdigheid met de provinciale Structuurvisie overweegt de Afdeling dat het college bij de vaststelling van een uitwerkingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid. Het college dient wel met dit beleid rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Op de kaart "Ruimtelijke Hoofdstructuur" behorende bij de Structuurvisie is het kanaal aangeduid als ecologische verbindingszone. Het kanaal valt buiten het plangebied. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheden die het plan biedt, gevolgen heeft voor de functie van het kanaal als ecologische verbindingszone, zoals omschreven in de Structuurvisie. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met het provinciale beleid. Het betoog faalt.

8.5. Ten aanzien van het betoog dat met het uitwerkingsplan de ecologische verbindingszone niet is veilig gesteld waarvoor artikel 11.1 van de Verordening 2014 een algemene regel geeft, heeft het college gesteld dat de aanduiding ecologische verbindingszone op de bij deze Verordening behorende kaart is opgenomen in verband met de aanwezigheid van het Eindhovensch Kanaal. Volgens het college stelt het uitwerkingsplan voldoende beperkingen als vereist in artikel 11.1 voor de verwezenlijking van een ecologische verbindingszone, nu het slechts in beperkte mate woonbebouwing mogelijk maakt binnen de daarvoor geldende aanduiding, zoals aangegeven op de bij de Verordening 2014 behorende kaart. Het college stelt voorts dat het plangebied volledig is gelegen binnen de structuur van het bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied. In de bestaande situatie is de aan het Eindhovensch Kanaal grenzende openbare ruimte nagenoeg volledig verhard, waarbij de bestaande wegen langs het kanaal een belangrijke verkeersfunctie vervullen, aldus het college. Volgens het college is de kaart wat het opnemen van de ecologische verbindingszone ter plaatse van het uitwerkingsplan betreft dan ook onverbindend, omdat de ecologische verbindingszone op deze locatie zonder enig onderzoek naar de feitelijke uitvoerbaarheid is vastgesteld en de ecologische verbindingszone met een breedte van 50 m hier feitelijk onmogelijk is.

8.5.1. Vast staat dat het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Vast staat voorts dat het uitwerkingsplan in de ecologische verbindingszone zoals aangeduid op de bij de Verordening 2014 behorende kaart in woonbebouwing tot een maximale hoogte van 18 m voorziet en dat hierdoor de ecologische verbindingszone op die locatie smaller zal zijn dan 50 m.

8.5.2. De Afdeling overweegt, zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 november 2015 in zaak nr. 201410361/1/R3) dat indien in een verordening een gebied is aangewezen waar een bepaald verbod of gebod geldt, die aanwijzing een algemeen verbindend voorschrift is. De als bijlagen bij de Verordening 2014 behorende kaarten met gebiedsbegrenzingen vormen, mede gelet op artikel 1, lid 1.1, een onlosmakelijk geheel met de Verordening 2014. Gelet hierop en op het weergegeven toetsingskader, is de begrenzing van de ecologische verbindingszone in de Verordening 2014 een algemeen verbindend voorschrift.

Een algemeen verbindend voorschrift kan slechts exceptief worden getoetst. Deze toetsing houdt in dat aan een algemeen verbindend voorschrift slechts verbindende kracht kan worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag om de verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij de vaststelling van het uitwerkingsplan ter plaatse van de voorziene woonbebouwing geen volledige zone van 50 m vrij van woonbebouwing kan worden gehouden. Het deel van de zone waarbinnen het uitwerkingsplan ook woonbebouwing mogelijk maakt, ligt immers in de bestaande situatie braak. Het standpunt van het college dat aan de aanduiding ecologische verbindingszone in de Verordening 2014 in zoverre verbindende kracht moet worden ontzegd, kan dan ook niet worden gevolgd.

8.5.3. Voorts strekt het realiseren van woonbebouwing niet tot verwezenlijking, behoud of beheer van een ecologische verbindingszone. De Afdeling volgt het college dan ook niet in zijn stelling dat met het mogelijk maken van de woonbebouwing binnen de aanduiding van de ecologische verbindingszone dit gebied desondanks niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van een ecologische verbindingszone. Dit leidt tot de conclusie dat het college bij de vaststelling van het uitwerkingsplan artikel 11.1, eerste lid onder a, van de Verordening 2014 in zoverre niet in acht heeft genomen. De bewoordingen van dit artikel laten geen ruimte om in een uitwerkingsplan dat voorziet in nieuwe woonbebouwing een smallere ecologische verbindingszone dan 50 m aan te houden. Het voorgaande brengt de Afdeling tot de slotsom dat het plan in zoverre in strijd met artikel 11.1 van de Verordening 2014 is vastgesteld. Het betoog slaagt. Overigens wijst de Afdeling er op dat artikel 11.2 van de Verordening 2014 voorziet in de mogelijkheid om een verzoek te doen tot herbegrenzing van de ecologische verbindingszone en dat niet is gebleken dat het college van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt.

9. Voor zover [appellant sub 2] in zijn nadere reactie van 3 december 2015 heeft gesteld dat het plan een aantasting van watersystemen en primaire waterkeringen met zich brengt en daarmee in strijd is met de Kaderrichtlijn water en de artikelen 3, lid 3.1, 18, lid 18.2.1, lid 18.2.2 en artikel 19, lid 19.1 en 19.2 van de Verordening 2014 heeft [appellant sub 2] hiermee zijn beroep heeft uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden.

Gelet op artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet, welke wet in dit geval van toepassing is, kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. Dit betekent dat deze beroepsgronden buiten inhoudelijke bespreking blijven.

10. Voor zover [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat het uitwerkingsplan in strijd is met de nota Hoogbouw, de nota Grondbeleid, de Visie Openbare Ruimte 2006 en het Groenbeleidsplan 2001, heeft [appellant sub 2] niet nader onderbouwd waarom het uitwerkingsplan in strijd is met de door hem genoemde beleidsdocumenten. Reeds om die reden faalt het betoog.

Het betoog over de groenbestemming voor de kade in het bestemmingsplan mist feitelijke grondslag, omdat in het bestemmingsplan aan de kade de bestemming "Woongebied uit te werken" was toegekend.

Met betrekking tot de hellingbaan heeft het college ter zitting verklaard dat, voor zover deze al binnen het plangebied zal komen te liggen, deze hellingbaan bedoeld is als wandelroute tussen het NRE-terrein en de kade. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het mogelijk maken van een hellingbaan binnen het plandeel met de bestemming "Groen", niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.

Leidingen

11. [appellant sub 1] betoogt dat op de dijk niet gebouwd mag worden, omdat daar leidingen liggen. [appellant sub 2] betoogt dat bij het realiseren van de verkeersbestemming de zogenoemde hevelbuis tussen het kanaal en de vijvers aan de Fazantlaan kan breken. Daardoor kan vervuild water de parkeergarage of de huizen van de bewoners inlopen en een negatieve invloed ontstaan op de vervuiling van het NRE-terrein.

11.1. Over het trace van leidingen of buizen in de bodem van het plangebied is in de plantoelichting vermeld dat binnen het plangebied geen hoofdtransportleidingen en straalpaden liggen die vanuit ruimtelijk oogpunt relevant zijn voor verwerking in het bestemmingsplan. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt waarom desondanks bebouwing op de gronden waar de leidingen liggen planologisch niet aanvaardbaar kan worden geacht. Het betoog faalt.

11.2. Het college heeft in de zienswijzennota vermeld dat bodem en grondwater geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik. [appellant sub 2] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat er geen verhoogd risico is voor een eventuele breuk van de hevelbuis onder de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Groen" tijdens het realiseren van de verkeersbestemming. Het betoog faalt.

Bodem- en grondwaterverontreiniging

12. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] vrezen dat de bebouwing die het uitwerkingsplan mogelijk maakt, een drukkend effect zal hebben op de bodem. Dit zal volgens hen een wijziging in de stroming van het grondwater met zich brengen en ervoor zorgen dat bodemverontreinigingen in en rond het plangebied naar hun percelen zullen stromen. Verder is volgens hen het bodem- en grondwateronderzoek onvolledig. Zo is van onvoldoende diepe meetpunten uitgegaan en zijn enkele schadelijke stoffen niet genoemd in de onderzoeken, terwijl die in het verleden wel zijn aangetroffen. Ook zijn het NRE-terrein, waar productieprocessen met schadelijke stoffen hebben plaatsgevonden in het verleden, en de grond onder het DAF-museum ten onrechte niet of onvoldoende onderzocht. Verder stellen zij dat de bodemsanering die ten behoeve van het uitwerkingsplan is uitgevoerd, onvolledig is geweest.

12.1. Het college heeft bij besluit van 22 januari 2008 besloten in te stemmen met het saneringsplan ten behoeve van de bodemsanering van het plangebied teneinde die geschikt te maken voor woningen. Hierna is het bestemmingsplan in 2009 vastgesteld waarin reeds is voorzien in de uit te werken bestemmingen die bebouwing en verhardingen mogelijk maken. De sanering heeft na vaststelling van het bestemmingsplan plaatsgevonden. Gelet op het toetsingskader zoals hiervoor onder 3 is weergegeven, zijn daarmee de verhardingen en bebouwingsmogelijkheden op de gronden met de uit te werken bestemmingen een gegeven. In de voorliggende procedure kan nog wel aan de orde zijn of de invulling van de uit te werken bestemmingen in het uitwerkingsplan invloed heeft op de mobiliteit van de mogelijk nog in de bodem aanwezige verontreinigingen in het plangebied of daar omheen. Ook kan aan de orde zijn of het uitwerkingsplan uitvoerbaar is indien uit nader onderzoek zou blijken dat de kosten van een eventuele nieuwe sanering van die verontreinigingen zo hoog zijn dat het plan financieel niet meer uitvoerbaar is. Eveneens kan het op 22 november 2013 uitgebrachte rapport van Royal Haskoning DHV, waarin de geschiktheid van de bodem voor de voorziene woningbouw is beoordeeld, worden bestreden, nu dit rapport dateert van na het bestemmingsplan en is opgesteld ten behoeve van het uitwerkingsplan.

12.2. Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college besloten tot een bodemsanering van het plangebied teneinde het geschikt te maken voor woningen. Het college heeft hiertoe overwogen dat uit de overgelegde onderzoeksrapporten bleek dat geen onacceptabel verspreidingsrisico aanwezig is en dat het grondwater niet is verontreinigd. In 2010 is vervolgens de bodem van het plangebied gesaneerd. Ten behoeve van het opstellen van het uitwerkingsplan heeft Royal Haskoning DHV een verkennend en een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 22 november 2013. In dit rapport is geconcludeerd dat met de nog aanwezige bodemverontreinigingen de interventiewaarden voor een woonfunctie niet worden overschreden en dat er geen beperkingen bestaan voor het huidige en toekomstige gebruik van het terrein. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld met een rapport van een ter zake deskundige. Verder hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat door een drukkend effect van de toekomstige bebouwing het grondwater en daarmee verontreinigingen naar hun percelen zullen stromen. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling daarom geen grond voor het oordeel dat de wijze waarop in het uitwerkingsplan invulling is gegeven aan de uit te werken bestemmingen, onaanvaardbare verontreiniging van het grondwater of de bodem ter plaatse van de percelen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] met zich zal brengen. Voorts heeft het college zich, gezien de resultaten van de bodemonderzoeken van Royal Haskoning DHV in het rapport van 22 november 2013, terecht op het standpunt gesteld dat de mate van bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan in de weg staat. Het betoog faalt.

Watertoets

13. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] kunnen zich niet verenigen met de watertoets die aan het uitwerkingsplan ten grondslag is gelegd. Zij voeren aan dat het grasveld langs het kanaal door de bouwmogelijkheden zal verdwijnen. Dit grasveld en de borders daaromheen hadden volgens hen een waterbergende functie. Doordat dit gras zal verdwijnen en zal worden vervangen door bebouwing, zal het opstijgende kwelwater uit de bodem een weg zoeken naar de gronden buiten het plangebied, waaronder die van hen. Verder voert [appellant sub 2] aan dat niet duidelijk is waar het waterplein komt.

Volgens [appellant sub 2] bestond aanleiding de historische hydrologische situatie achter het DAF-museum bij de watertoets te betrekken en had een integraal sonderingsonderzoek met een waterhuishoudkundige basis en met grondboringen moeten worden uitgevoerd.

[appellant sub 2] voert daarnaast aan dat de foto's van de huidige situatie in de watertoets niet correct zijn en dat de tekening "Oppervlakken bestaande situatie" van 12 november 2013 in bijlage 1 van de watertoets onjuist is. Daar is een oppervlakte van 4.110 m2 vermeld als bestaande verharding tussen het DAF-museum en het kanaal, terwijl daar al vijf jaar geen verharding meer is maar groen. Ook is volgens hem ten onrechte in paragraaf 3.7 van de watertoets vermeld dat het kanaal en de damwand langs het kanaal buiten het plangebied en het bereik van de ontwikkeling vallen.

Verder voert [appellant sub 2] aan dat in de watertoets had moeten worden toegelicht of het bestaande rioolstelsel het nieuwe vuilwateraanbod kan verwerken. Ook zal volgens [appellant sub 2] de vrije zone langs het kanaal die op grond van de legger van het waterschap moet worden aangehouden, worden aangetast. Tot slot wijst hij er op dat het uitwerkingsplan ten onrechte lozing van regenwater op het kanaal mogelijk maakt, terwijl dit een ecologische verbindingszone is.

14. Ingevolge artikel 1.1.1, derde lid, van het Bro, wordt in hoofdstuk 3 van dit besluit en de hierop berustende bepalingen onder een bestemmingsplan mede begrepen een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet.

Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, gaat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin een beschrijving is neergelegd van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

14.1. Ten behoeve van de watertoets heeft Royal Haskoning DHV de notitie "Watertoets ontwikkeling Picuskade te Eindhoven", gedateerd 6 maart 2014, opgesteld. Het waterschap heeft met deze notitie ingestemd. Deze notitie maakt deel uit van de plantoelichting. In de notitie is vermeld dat vanwege de aan te leggen parkeervoorziening en de aanwezigheid van de ondoorlatende leemlagen hemelwater moeilijk zal infiltreren in de bodem. Het hemelwater zal daarom volgens de watertoets geborgen moeten worden binnen het plangebied. Hiertoe zijn enkele opties vermeld, waaronder het aanleggen van een waterplein, waarvan de berging in de worstcase-situatie 217 m3 dient te bedragen. Aan de in de watertoets voorgestelde locatie voor het waterplein is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. Zoals hiervoor onder 8.1 is weergegeven zijn deze gronden onder meer bestemd voor water, leidingen en nutsvoorzieningen. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat onduidelijk is waar het waterplein kan komen. Het betoog faalt.

Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat meer verhard oppervlak zal leiden tot een toename van kwelwater, overweegt de Afdeling dat met het bestemmingsplan reeds in oppervlakteverhardingen is voorzien. Met de stelling dat ten onrechte in de watertoets is vermeld dat het kanaal en de damwand buiten het plangebied vallen, wat daar ook van zij, en met de stelling dat de historische situatie van de grondwaterhuishouding bij het DAF-museum had moeten worden beschreven, heeft [appellant sub 2] niet inzichtelijk gemaakt waarom de watertoets die ten behoeve van het uitwerkingsplan is uitgevoerd en waarbij rekening is gehouden met de hoeveelheid verhard oppervlak, waarin dit plan voorziet, niet aan het uitwerkingsplan ten grondslag had mogen worden gelegd. Daarbij betrekt de Afdeling nog dat de bodemsituatie bij het DAF-museum reeds is beschreven in het bij de plantoelichting behorende bodemonderzoek. Ook overigens hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onvoldoende concrete aanknopingspunten aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de uitgangspunten en conclusies in de notitie van Royal Haskoning DHV onjuist zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college de watertoets niet aan het uitwerkingsplan ten grondslag had mogen leggen en het uitwerkingsplan om waterhuishoudkundige redenen niet had kunnen vaststellen.

Dat na de bodemsanering, die na het vaststellen van het bestemmingsplan is uitgevoerd, enkele poelen met kwelwater nabij het DAF-museum zijn ontstaan, doet niet af aan de planologische mogelijkheden en verplichtingen, zoals die voortvloeien uit het bestemmingsplan.

14.2. De aanleg van het riool in het plangebied en de afstemming daarvan op het bestaande rioolstelsel betreffen een aspect van de uitvoering van het plan. Dit kan in de voorliggende procedure niet aan de orde komen. Om die reden behoefde in de watertoets geen nadere uitwerking van de verwerking van het vuilwater te worden opgenomen. Verder heeft [appellant sub 2] niet inzichtelijk gemaakt waarom lozing van hemelwater op het Eindhovensch kanaal een aantasting van de ecologische verbindingszone met zich zou brengen. Het betoog faalt.

14.3. Over het profiel van vrije ruimte in de legger overweegt de Afdeling dat de gronden met de bestemming "Groen" en met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied", voor zover deze laatste ten zuiden van het DAF-museum ligt, binnen het op de legger weergegeven profiel van vrije ruimte vallen. Nu op deze gronden geen woonbebouwing is voorzien en het uitwerkingsplan is afgestemd met het waterschap, ziet de Afdeling in dit betoog van [appellant sub 2] geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in zoverre in strijd met en goede ruimtelijke ordening is vastgesteld. Het betoog faalt.

Uitwerkingsregels voor bouwhoogtes

15. [appellant sub 3] voert aan dat de maximaal toegestane bouwhoogtes in het uitwerkingsplan niet voldoen aan de contouren voor de bebouwing die in het bestemmingsplan zijn gegeven. [appellant sub 3] wijst er op dat ingevolge artikel 6, lid 6.2.4, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan slechts kon worden voorzien in een hoogteaccent met maximaal twaalf bouwlagen langs het Eindhovensch Kanaal. Het uitwerkingsplan voorziet echter in een galerijflat die niet als een hoogteaccent is te typeren. [appellant sub 2] betoogt dat het college het aantal bouwlagen niet had mogen omzetten in een bouwhoogte in meters en dat ten onrechte zolders niet als bouwlaag zijn aangemerkt.

15.1. In artikel 1, lid 1.12, van de regels van het uitwerkingsplan is een bouwlaag omschreven als een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke, of bij benadering gelijke, hoogte liggende vloeren of bouwlagen is begrensd, met uitsluiting van de zolder.

15.2. In artikel 6 van de voorschriften van het bestemmingsplan is het maximale aantal bouwlagen vastgelegd waarin het uitwerkingsplan mag voorzien. In het bestemmingsplan is in de definitie van een bouwlaag niet de maximale of minimale hoogte daarvan weergegeven. Volgens de plantoelichting van het uitwerkingsplan is om die reden ten behoeve van de duidelijkheid en de rechtszekerheid er voor gekozen om de maximale bouwhoogtes in het uitwerkingsplan om te zetten in aantallen meters op de verbeelding.

In paragraaf 3.2 van de toelichting op het uitwerkingsplan is vermeld dat er voor de functie wonen van kan worden uitgegaan dat een bouwlaag 3 tot 3,5 m hoog is. Voor de functies kantoor, maatschappelijk en horeca is uitgegaan een bouwlaaghoogte van 4 m en voor het museum 8 m. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college niet van deze hoogtes uit kon gaan en niet uitsluitend maximale bouwhoogtes mocht vaststellen. In de definitie van bouwlaag in het bestemmingsplan zijn zolders uitgezonderd van het begrip bouwlaag. Dit brengt mee dat het college bij de bepaling van de maximale bouwhoogte rekening heeft kunnen houden met de mogelijkheid van een zolder. Uitgaande van de in de toelichting aangehouden hoogtes zou ter plaatse van het hoogteaccent een gebouw van tussen de 36 en 42 m hoog kunnen worden gerealiseerd als dit enkel bestaat uit woningen. Nu in het uitwerkingsplan voor het hoogteaccent een maximale bouwhoogte van 39 m is toegestaan, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college het uitwerkingsplan heeft vastgesteld in strijd met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan.

Voor zover [appellant sub 3] aanvoert dat het uitwerkingsplan niet voorziet in een hoogteaccent, maar in een galerijflat die een groot oppervlak bestrijkt, overweegt de Afdeling dat het begrip "hoogteaccent" niet in de planregels van het bestemmingsplan is gedefinieerd. Het plandeel met de maximale bouwhoogte van 39 m beslaat blijkens de planverbeelding ongeveer een derde van zone IV voor zover die aan de kant van het kanaal ligt. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met deze verhouding de oppervlakte voor de bebouwing van maximaal 39 m nog is aan te merken als een hoogteaccent in het gebied. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in zoverre in strijd met de uitwerkingsregels het bestemmingsplan is vastgesteld. Het betoog faalt.

Schaduwhinder en verlies van uitzicht

16. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] betogen dat het uitwerkingsplan onaanvaardbare schaduwhinder en verlies van uitzicht met zich zal brengen. Verder voeren zij aan dat de bebouwing grenzend aan het DAF-museum zal misstaan in de omgeving, die vooral bestaat uit laagbouw van maximaal drie verdiepingen.

16.1. Het college heeft door het onderzoeksbureau Diederendirrix een bezonningsstudie laten opstellen. Hierbij is uitgegaan van de situatie op 1 april, om tien uur 's ochtends en om een en vier uur `s middags. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen reden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze datum en tijdstippen heeft kunnen uitgaan voor het bepalen van de representatieve schaduwwerking vanwege de nieuwe bebouwing. Uit de bezonningsstudie volgt dat de percelen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] niet in de schaduw van de bebouwing komt te liggen. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben de bezonningsstudie niet gemotiveerd bestreden.

Voor zover [appellant sub 2] ter zitting onbestreden heeft gesteld dat in de winterperiode schaduw kan vallen op het dakterras van zijn woning, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat deze schaduwhinder niet zo ernstig is dat in het uitwerkingsplan lagere bouwhoogtes hadden moeten worden voorgeschreven. Het betoog faalt.

Verder ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene bebouwing zal detoneren in de omgeving.

Het betoog faalt.

Verkeers- en parkeerhinder

17. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen verkeers- en parkeerhinder als gevolg van het uitwerkingsplan. Zij voeren aan dat onder meer zwaar vrachtverkeer door hun straten zal rijden bij de bouw van de woningen en dat er onvoldoende parkeerruimte is voor de bezoekers van het DAF-museum, met name bij evenementen in het DAF-museum. [appellant sub 2] voert verder aan dat de ontsluitingsmogelijkheden te beperkt zijn. Het uitwerkingsplan had naar hun mening tevens moeten voorzien in parkeerplaatsen voor bussen en invaliden.

17.1. Het college stelt dat in de planregels is bepaald dat voor het aantal parkeerplaatsen de gemeentelijke parkeernormen als opgenomen in bijlage 2 van het uitwerkingsplan gelden. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op de normen van het kennisplatvorm CROW. Hieraan wordt getoetst bij het beoordelen van de aanvraag om de omgevingsvergunning voor het bouwen. Verder stelt het college dat weliswaar tien parkeerplaatsen zullen vervallen, maar dat de benodigde parkeerruimte kan worden gevonden in de nieuwe parkeergarage. Hierdoor is er voldoende ruimte beschikbaar voor de bezoekers van het museum. Verder stelt het college dat een tekort aan parkeerplekken bij evenementen van het DAF-museum niet valt toe te rekenen aan de ontwikkelingen binnen het plangebied. Enkel de uitbreiding van het DAF-museum binnen het plangebied zal worden getoetst aan de parkeernormen.

Over de toename van het aantal verkeersbewegingen stelt het college dat Royal Haskoning DHV de verkeersbewegingen heeft berekend bij de maximale invulling van de planologische mogelijkheden.

17.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.2.1, van de regels van het uitwerkingsplan gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen de bestemming "Wonen - zone I" de volgende regels:

(...)

e. voor het aantal parkeerplaatsen gelden de parkeernormen als opgenomen in bijlage 2.

In de artikelen 6, lid 6.2.1, onder f, en 7, lid 7.2.1, onder g, zijn vergelijkbare bepalingen opgenomen ten behoeve van de bestemmingen "Wonen - zone III" en "Wonen - zone IV".

In bijlage 2 van de regels zijn de parkeernormen van de gemeente Eindhoven opgenomen.

17.3. In paragraaf 3.2 en 3.3 van een rapport van Royal Haskoning DHV, gedateerd 28 november 2013, zijn de toenames in de verkeersgeneratie op de om het uitwerkingsplan liggende wegen weergegeven. Hierbij is ervan uitgegaan dat binnen het uitwerkingsplan in totaal 244 wooneenheden worden gerealiseerd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit geen representatieve invulling is van het plan.

In het rapport is vermeld dat de wegen van de ringstructuur, te weten Nachtegaallaan, Kanaaldijk Zuid en Tongelresestraat, geschikt zijn om het extra verkeer als gevolg van het uitwerkingsplan te verwerken, omdat de grenswaarden voor de maximale capaciteit worden onderschreden. Verder is vermeld dat bij de kruispunten op de Kanaaldijk Zuid, die met verkeerslichten worden geregeld, de wachttijden iets zullen toenemen. Het oostelijk deel van Dommelhoefstraat is volgens het rapport opgezet als ontsluitingsweg voor de Picuskade en geschikt om de hogere verkeersintensiteiten af te kunnen wikkelen. De verkeersafwikkeling op het kruispunt Dommelhoefstraat-Tongelresestraat zal volgens het rapport ook goed blijven, met wachttijden onder de 15 seconden. Voorts zal bij de realisatie van het uitwerkingsplan een extra ontsluitingsweg van de Nachtegaallaan naar de Treurenburgstraat over het NRE-terrein worden aangelegd, waardoor de verkeersintensiteiten beter kunnen worden verspreid over de Nachtegaallaan, de Tongelresestraat en de Dommelhoefstraat. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de uitgangspunten en de conclusies in het rapport onjuist zijn. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet voor onaanvaardbare verkeersoverlast als gevolg van het uitwerkingsplan behoeft te worden gevreesd.

Het betoog faalt.

17.4. Het uitwerkingsplan behoeft niet voorzien in het oplossen van parkeertekorten in gebieden buiten het plangebied. Dit neemt niet weg dat het college bij het vaststellen van het uitwerkingsplan dient te beoordelen of de ontwikkelingen die het uitwerkingsplan mogelijk maakt zich verhouden met de parkeerdruk in de omgeving.

Als gevolg van het uitwerkingsplan zullen tien parkeerplaatsen naast het museum vervallen. In de plantoelichting is vermeld dat deze gecompenseerd dienen te worden in de directe omgeving van het DAF-museum. Ter zitting heeft het college aannemelijk gemaakt dat het minimaal benodigde aantal parkeerplaatsen voor de toekomstige bewoners kan worden gevonden in de te bouwen parkeergarage en de nieuwe parkeerplaatsen die op maaiveldhoogte kunnen worden aangelegd. Verder heeft het college aannemelijk gemaakt dat een deel van de parkeerplekken in de garage in de dagperiode dubbel kan worden gebruikt door bezoekers van het DAF-museum, omdat in die periode de garage minder gebruikt zal worden door de bewoners. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het uitwerkingsplan onaanvaardbare parkeerhinder met zich zal brengen. Gelet op de geringe uitbreiding van het DAF-museum waarin het plan voorziet, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van die uitbreiding in geval van evenementen in het DAF-museum voor onaanvaardbare parkeerhinder behoeft te worden gevreesd. Het betoog faalt.

Onduidelijkheden planverbeelding

18. [appellant sub 1] betoogt dat onduidelijk is welke bestemming een perceel in het zuiden van het plangebied heeft.

Aan het perceel dat [appellant sub 1] bedoelt, is blijkens de elektronisch vastgestelde verbeelding de bestemming "Wonen - 4" toegekend. De Afdeling ziet daarom geen reden voor het oordeel dat het uitwerkingsplan op dit punt onduidelijk is. Het betoog faalt.

Flora en fauna

19. [appellant sub 2] betoogt dat de Quickscan Flora en Fauna, gedateerd 31 augustus 2012, achterhaald is. Volgens hem is er een nieuwe biotoop ontstaan binnen het plangebied. Hij wijst er verder op dat bij het egaliseren van het terrein in april 2015 niet gehandeld is overeenkomstig de in de Quickscan opgenomen aanbevelingen en dat vogels zijn verstoord.

19.1. [appellant sub 2] heeft niet inzichtelijk gemaakt op grond waarvan de Quickscan niet meer actueel is. Voorts maakt de omstandigheid dat in strijd met het werkprotocol in de Quickscan zou zijn gehandeld niet dat het ter beoordeling staande uitwerkingsplan onrechtmatig is. Het betoog faalt.

Warmte Koude Opslag (hierna: WKO)

20. [appellant sub 2] betoogt dat het uitwerkingsplan ten onrechte voorziet in een WKO omdat een dergelijke installatie zich niet verhoudt met de ernstige verontreinigingen in de bodem.

20.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder h, artikel 6, lid 6.1, onder g en artikel 7, lid 7.1, onder i, van de regels van het uitwerkingsplan zijn de voor Wonen - zone I, III en IV aangewezen gronden bestemd voor water, leidingen en (inpandige) nutsvoorzieningen.

20.2. Nu [appellant sub 2] zijn stelling niet nader concreet heeft onderbouwd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat een WKO zal leiden tot een aantasting van de bodem van zijn perceel. Het betoog faalt.

Peil

21. [appellant sub 2] betoogt dat in het uitwerkingsplan ten onrechte verschillende peilpunten zijn opgenomen. Hij wijst er op dat een groot deel van het plangebied laaggelegen is en dat de hoogte van dit lagere peil had moeten worden aangehouden. Door in het zuidoosten van het plangebied een hoger peil op te nemen, zal het hoogteverschil met de omliggende woningen groter zijn dan indien wordt uitgegaan van het lagere peil in het noordwesten. De in het zuidoosten van het plangebied te realiseren hoogbouw zal daarmee volgens hem des te meer visuele hinder voor omwonenden in het noordwesten met zich brengen.

21.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.28 van de regels van het uitwerkingsplan geldt het peil zoals aangegeven in bijlage 1, waarbij geldt dat:

- punt a is ten behoeve van de hoofdgebouwen uit bestemming "Wonen - zone I";

- punt b is ten behoeve van de bestemmingen "Wonen - zone III" en "Wonen - zone IV";

- punt b is alsmede ten behoeve van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uit de bestemmingen "Wonen - zone I" en "Verkeer - Verblijfsgebied".

In bijlage 1 is bij punt a, dat in het noordwesten van het plangebied bij de Treurenburgstraat ligt, het peil op 17,20 m boven NAP vastgesteld. Bij punt b, dat in het zuidoosten bij de hefbrug over het kanaal ligt, is een peil vastgesteld van 20,10 m boven NAP.

In artikel 1, lid 36, van de voorschriften van het bestemmingsplan is het peil gedefinieerd als zijnde 0,30 m boven de kruin van de weg.

21.2. Het college stelt dat de verschillende peilen zijn gekozen aan de hand van het peil van de omliggende wegen, namelijk de Treurenburgstraat aan de noordzijde van het plangebied en de Tongelresestraat ter hoogte van de hefbrug aan de oostzijde. Het peilverschil tussen beide wegen bedraagt ongeveer 3 meter. Het college stelt dat als aan de kant van de Tongelresestraat het peil van de Treurenburgstraat zou worden aangehouden, de begane grond van de bebouwing daar aanzienlijk lager dan de weg zou komen te liggen. Volgens het college is de gevolgde systematiek voor het bepalen van het peil in Eindhoven een gangbare praktijk. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid er voor heeft kunnen kiezen om het peil op deze wijze te bepalen. Voorts ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant sub 2] door deze verschillen in hoogte van het peil niet onevenredig wordt belemmerd in zijn uitzicht. Het betoog faalt.

Tegenstrijdigheden plantoelichting en bouwplan

22. [appellant sub 2] betoogt dat het ingediende bouwplan voor de omgevingsvergunning afwijkt van de in de plantoelichting omschreven invulling van het plangebied.

22.1. De Afdeling overweegt dat aan de plantoelichting geen juridische binding toekomt. Voor zover [appellant sub 2] vreest dat een omgevingsvergunning voor het bouwen zal worden verleend die afwijkt van het uitwerkingsplan, kan hij dit in het kader van een eventuele procedure omtrent die omgevingsvergunning aan de orde stellen. Het betoog faalt.

Begrenzing plangebied

23. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de grenzen van het plangebied niet overeenstemmen met de grenzen van de uit te werken bestemmingen in het bestemmingsplan. Zij voeren aan dat alle gronden waaraan de uit te werken bestemmingen zijn toegekend in meer of mindere mate verontreinigd zijn. Deze verontreinigingen zijn onlosmakelijk verbonden. De gronden hadden integraal gesaneerd moeten worden en daarom ook tezamen in een bestemmingsplan moeten worden betrokken. [appellant sub 2] voert verder aan dat de gronden met de bestemming "Woongebied uit te werken" waaraan de aanduiding "zone II" is toegekend, ten onrechte niet in het bestemmingsplan zijn betrokken.

Verder voert [appellant sub 2] aan het plangebied zich uitstrekt over gronden die niet zijn betrokken bij de bodemonderzoeken. Deze gronden zouden daarom buiten het plangebied moeten vallen. Hij wijst in dit verband op een deel van de tuin van de zogeheten Picusvilla ten noordoosten van het DAF-museum.

23.1. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college het plan met inachtneming van de bij het plan te geven regelen moet uitwerken.

De in deze bepaling opgenomen plicht laat het college de vrijheid de uitwerking gefaseerd ter hand te nemen. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat het college voor fasering mag kiezen voor zover tussen de gronden waaraan een uit te werken bestemming is toegekend een grote mate van samenhang bestaat. Een zodanige samenhang kan bestaan indien de verwezenlijking van het uitwerkingsplan ingrijpende gevolgen heeft voor de niet in het uitwerkingsplan opgenomen gronden.

23.2. De Afdeling stelt vast dat de grenzen van het uitwerkingsplan vallen binnen de grenzen van de uit te werken woonbestemming in het bestemmingsplan. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat er een onlosmakelijk verband bestaat tussen de gronden binnen het plangebied en de overige gronden met een uit te werken woonbestemming. De enkele omstandigheid dat andere gronden, waaraan het bestemmingsplan ook een uit te werken woonbestemming toekent, verontreinigd zijn, is onvoldoende om aan te nemen dat alle gronden met een uit te werken woonbestemming onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en dus in een uitwerkingsplan of nieuw bestemmingsplan hadden moeten worden vervat. Voorts zijn aan de gronden waarop het DAF-museum staat in het bestemmingsplan de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Detailhandel" toegekend. Dit zijn geen uit te werken bestemmingen zodat het college deze gronden niet in het uitwerkingsplan heeft hoeven te betrekken. Over het betoog dat het plangebied zich uitstrekt over een deel van de tuin van de Picusvilla, terwijl die grond niet in het bodemonderzoek is onderzocht, heeft het college ter zitting verklaard dat de resultaten van het bodemonderzoek geen aanleiding gaven ook die gronden te onderzoeken. [appellant sub 2] heeft deze bevinding onvoldoende onderbouwd weerlegd.

In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling gezien het voorgaande geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid voor de begrenzing van het plangebied zoals opgenomen in het uitwerkingsplan heeft kunnen kiezen.

Het betoog faalt.

Overige gronden

24. Ook in het overige dat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in strijd met het recht of een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld.

Conclusie

25. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - Zone IV" voor zover gelegen binnen de ecologische verbindingszone zoals neergelegd in de Verordening 2014, is genomen in strijd met artikel 11.1 van de Verordening 2014. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zijn ongegrond.

26. Van proceskosten van [appellant sub 1] die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. Ten aanzien van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 28 april 2015 waarbij het uitwerkingsplan "1e uitwerking Tongelre binnen de Ring 2007 (Picuskade)" is vastgesteld, voor zover daarbij de bestemming "Wonen - IV" is toegekend aan gronden zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;

III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] en [appellante sub 4A] en [appellant sub 4B] ongegrond;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016

361.

Plankaart 201505045/1/R6