Tuchtrecht | Overige klachten | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:15

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:15

Datum uitspraak: 02-02-2016

Datum publicatie: 02-02-2016

Zaaknummer(s): 2014-324b

Onderwerp: Overige klachten

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een chirurg. Als hoofdbehandelaar vanaf binnenkomst klaagster op SEH tot ontslag nooit bij behandeling aanwezig of betrokken geweest. Ongegrond: Als dienstdoende superviserend chirurg op SEH en ook na ontslag hoofdbehandelaar van klaagster geweest. Hoofdbehandelaarschap is op bepaald moment overgenomen door dienstdoende superviserend chirurg die in samenspraak met dienstdoende arts-assistent en klaagster heeft besloten tot eerste operatie en deze operatie ook heeft uitgevoerd. De arts hoefde daarom bij feitelijke behandeling en postoperatieve beloop niet betrokken te zijn. Klacht afgewezen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Datum uitspraak: 2 februari 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

B,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, chirurg,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, werkzaam te Zwolle.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 17 december 2014

- de brief met cd-rom d.d. 20 januari 2015 van klaagster

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek

- de dupliek

- de brief d.d. 22 maart 2015 van D, getuige namens klaagster

- de brief d.d. 31 maart 2015 van klaagster

- de brief d.d. 20 juli 2015 van klaagster

- de brief d.d. 26 augustus 2015 van klaagster, met bijlage

- de brief d.d. 28 augustus 2015 van (de gemachtigde van) verweerder

- de brief van 4 november 2015 van klaagster

- de brief van (de gemachtigde van) verweerder met cd-rom d.d. 8 december 2015

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door Het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 9 december 2015. Klaagster is verschenen, bijgestaan door D en E. Verweerder is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

1.4 De klacht is behandeld tezamen met de andere, met de klacht samenhangende, klacht(en) zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), die bekend zijn onder de dossiernummers: 2014-324a en 2014-324c.

2. De feiten

2.1 Klaagster heeft op zondagochtend 16 oktober 2011 omstreeks 04:00 uur pijnklachten aan haar buik gekregen. Haar huisarts heeft haar op 17 oktober 2011 doorverwezen naar de spoedeisende hulp van het F, locatie G, op verdenking van een appendicitis acuta.

2.2 Aanvankelijk is klaagster ter observatie opgenomen. Op 18 oktober 2011 is alsnog besloten tot een (diagnostische) laparoscopie. Peroperatief is besloten tot conversie naar wisselsnede en is de appendix verwijderd.

2.3 Postoperatief heeft klaagster op de verkoeverkamer verbleven waar haar vitale parameters normaal waren. Vervolgens is zij ontslagen naar de verpleegafdeling.

2.4 Op de verpleegafdeling verslechterde de toestand van klaagster. Uiteindelijk is op 21 oktober 2011 door de dienstdoende superviserend chirurg wegens een ileusbeeld, stijgende ontstekingsparameters en een verdenking op stomplekkage besloten tot een exploratieve laparotomie. Peroperatief is necrose van het coecum vastgesteld en besloten tot een hemicolectomie rechts.

2.5 Op 2 november 2011 is klaagster naar huis ontslagen. Hierbij heeft zij naast een afspraak op de polikliniek heelkunde ook een afspraak op de polikliniek interne geneeskunde meegekregen. Deze laatste in verband met een verdenking op vasculitis naar aanleiding van het pathologie verslag van de tweede operatie, waarvoor al tijdens opname in overleg met verweerder de interne geneeskunde in consult was gevraagd.

2.6 Na controle op de polikliniek heelkunde op 23 november 2011 is de heelkundige behandeling uiteindelijk afgesloten.

2.7 Verweerder, chirurg in het F, locatie G, is tot 24 oktober 2011 niet bij de behandeling van klaagster betrokken geweest. Vanaf 24 oktober 2011 tot 31 oktober 2011 is verweerder supervisor geweest met betrekking tot de verpleegafdeling waar klaagster lag opgenomen. Hij heeft haar in die periode eenmaal zelf beoordeeld, tijdens de grote visite op 25 oktober 2011. Hierbij heeft verweerder een de avond tevoren door een arts-assistent, tevens operateur bij de eerste operatie, met klaagster gemaakte afspraak dat naast de maaghevel kleine beetjes mochten worden gedronken, herzien en bepaald dat niet meer mocht worden gedronken (en gegeten).

2.8 Maart 2013 is klaagster voor een second opinion wegens een mogelijk bij haar aanwezige auto-immuunziekte in het H geweest. Aldaar is zij gewezen op een littekenbreuk na de operaties uit 2011. Klaagster was dit nog niet opgevallen.

2.9 Medio 2013 is klaagster onder behandeling gekomen van een collega chirurg van verweerder uit het F, locatie G, wegens een peri-anaal abces. Op 27 oktober 2013 is een CT abdomen gemaakt in verband met de mogelijke littekenbreuk en door klaagster ervaren pijnklachten en het gevoel van een `bal' in de buik. Het radiologisch verslag vermeldt:

`(...)

Er is eigenlijk geen echte littekenbreuk, wel is er een diastase van de musculus rectus abdominis, op niveau van de navel is 10 cm afstand tussen beide spieren (...)'

2.10 Op 19 november 2013 is klaagster op verzoek van deze collega chirurg door verweerder op de polikliniek gezien wegens de buikwandbreuk/littekenbreuk. Verweerder heeft klaagster beoordeeld en de diagnose `forse rectus diastase' gesteld en vervolgens de voor- en nadelen van een eventuele operatieve correctie met klaagster besproken, evenals zijn aarzeling om hiertoe over te gaan. Om verweerder tijd te geven om een en ander te overdenken is een vervolgafspraak gemaakt.

2.11 Op 17 december 2013 heeft verweerder klaagster vervolgens terug gezien op de polikliniek. In overleg is besloten niet tot chirurgische correctie over te gaan. In zowel het poliklinisch dossier (aantekening bij 19 november 2013) als de huisartsenbrief is vermeld:

`(...) Toen ook vasculitis als causa, Internist, sex opinion H (...)'.

Daarnaast is in zowel het klinisch dossier (aantekening bij 17 december 2013) als de huisartsenbrief vermeld:

`(...) second opinion altijd mogelijk H I? (...)'

2.12 Tot slot vermeldt het poliklinisch dossier in de aantekeningen bij 17 december 2013 terug verwijzing naar de hoofdbehandelaar.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven als volgt:

1. onjuiste behandeling en (na)begeleiding

2. onvolledige en onjuiste informatieverstrekking, zowel mondeling als schriftelijk

3. geen adequate en heldere communicatievoering met de verpleging

4. niet doorverwijzen naar de hoofdbehandelaar en/of intensive care.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 De eerste twee klachtonderdelen worden vanwege hun samenhang gezamenlijk behandeld. Vooropgesteld wordt dat verweerder in 2011 alleen bij de behandeling van klaagster betrokken is geweest in de periode van 24 oktober tot 31 oktober 2011 als supervisor van de verpleegafdeling waar klaagster was opgenomen en haar tijdens de grote visite op 25 oktober 2011 heeft beoordeeld. Bij deze beoordeling heeft verweerder een eerder met klaagster gemaakte afspraak dat naast de maaghevel kleine beetjes vocht mochten worden gedronken herzien en bepaald dat zij niet meer mocht drinken (en eten). Kennelijk heeft het eerste klachtonderdeel betrekking op dit besluit van verweerder. Naar het oordeel van het College heeft verweerder het eerder genomen besluit terecht herzien. Hoewel dit eerdere besluit op zichzelf verdedigbaar was, werd duidelijk dat de hoeveelheden vocht die klaagster uit eigen beweging tot zich nam het beeld over de werking van de maagsonde vertroebelden. Het behoorde op dat moment tot de verantwoordelijkheden van verweerder om hier de gemaakte keuze bij te stellen. Dat dit vermoedelijk verwarrend is geweest voor klaagster doet aan deze verantwoordelijkheden niet af.

5.2 In de periode vanaf 19 november 2013 is verweerder opnieuw betrokken geweest bij de behandeling van klaagster. Toen betrof het de beoordeling van een littekenbreuk. Verweerder heeft gesteld dat hij bij deze beoordeling de klachten van klaagster uitgebreid heeft besproken en zijn aarzeling over de door klaagster gewenste ingreep heeft meegedeeld, mede ingegeven door zijn twijfel of hier wel van een breuk sprake was. Volgens verweerder heeft hij zijn overwegingen aan klaagster uitgelegd. Toen zou hij de mogelijkheid van een second opinion hebben besproken, maar klaagster bestrijdt dat.

Het College stelt voorop dat de arts is in het algemeen niet verplicht is om (bij een verschil van mening met de patient over de behandeling) op de mogelijkheid van het aanvragen van een second opinion te wijzen. Dat geldt in dit geval eveneens, ook al had verweerder aarzelingen en stond hij kennelijk open voor een andere mening. Wat hier ook van moge zijn, verweerder heeft in het verslag aan de huisarts op de mogelijkheid gewezen van een ingreep door een expert op dit gebied in het ziekenhuis waar klaagster eerder voor een second opinion was geweest. Omdat van een onjuiste behandeling en begeleiding door verweerder verder ook niet is gebleken en integendeel de keuze voor een terughoudend beleid om in te grijpen gerechtvaardigd was, zijn de eerste twee klachtonderdelen ongegrond.

5.3 Onder verwijzing naar het bovenstaande zal ook het derde klachtonderdeel, betrekking hebbend op de communicatievoering met de verpleging, worden afgewezen. Voor zover dit verwijt al voldoende feitelijk is onderbouwd, is niet gebleken dat verweerder niet duidelijk is geweest tegenover de verpleging, laat staan dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.4 Voor een (terug)verwijzing van klaagster naar de afdeling IC in oktober 2011 was geen reden. Het besluit om haar na de tweede operatie opgenomen te houden op de verpleegafdeling, overigens gelet op haar conditie een juist besluit, is door de behandelend artsen gezamenlijk genomen, waarbij opgemerkt moet worden dat de anesthesioloog de eerste vierentwintig uur na de operatie verantwoordelijk bleef voor de vitale parameters. Voor de periode van behandeling in 2013 geldt dat een verwijzing naar de hoofdbehandelaar al helemaal niet aan de orde was.

De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet BIG kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, dr. mr. P.H.M.T. Olde Kalter, dr. I. Dawson en dr. J.P. van der Sluijs leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. drs. D.R. Dutrieux, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.