Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:13

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:13

Datum uitspraak: 02-02-2016

Datum publicatie: 02-02-2016

Zaaknummer(s): 2014-312

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bedrijfsarts. De arts heeft aan de werkgever een ander advies gegeven dan aan klager, welk advies de arts eerst met klager had moeten bespreken. De arts is partijdig en heeft klager onheus bejegend. Ongegrond: De arts dient te beoordelen of het werk op afdeling x in medische zin passend is. De arts ging er daarbij van uit dat het een tijdelijke situatie zou zijn, in afwachting van nieuwe werkzaamheden. De arts heeft in redelijkheid tot zijn oordeel kunnen komen. Geen aanwijzing dat de arts achter klagers rug een ander advies aan de werkgever heeft gegeven en zich partijdig heeft opgesteld. Dat het niet goed is gegaan met verzending van de formulieren is niet van dien aard dat dit een tuchtrechtelijke maatregel rechtvaardigt. Klacht afgewezen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Datum uitspraak:2 februari 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, bedrijfsarts,

werkzaam te D,

verweerder,

gemachtigde: mr. W.A.M. Rupert, werkzaam te Rotterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 2 december 2014

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlage

- de dupliek.

De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 8 december 2015. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager werd vergezeld van E, die als gemachtigde mede het woord heeft gevoerd. Verweerder werd bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. J.C. Rous.

2. De feiten

Het College gaat uit van de volgende feiten, waartoe mede wordt gewezen op de beoordeling hierna.

2.1 Klager, geboren in 1952, heeft bij een bedrijfsongeval (progressieve) gehoorschade opgelopen. Hierna is klager sinds 1990 werkzaam geweest in de sociale werkvoorziening, alwaar hij op detacheringsbasis in verscheidene functies op MBO-niveau heeft gewerkt, laatstelijk als verkoper van EHBO-dozen aan bedrijven. Begin 2014 kreeg hij te horen dat zijn functie per 1 juli 2014 zou worden opgeheven.

2.3 Klager heeft in april 2014 een operatie aan zijn voet ondergaan. Hierdoor was hij tijdelijk arbeidsongeschikt. In die fase heeft hij verschillende malen het spreekuur van verweerder bezocht. Per 11 september 2014 werd klager volledig arbeidsgeschikt geacht in zijn eigen/passend werk. De duur van het lopen werd nog wel licht beperkt genoemd in die zin dat klager het lopen moest afwisselen met zitten.

2.4 In verband met het vervallen van de functie van klager werd binnen de werkvoorziening gezocht naar passende werkzaamheden voor klager. De werkgever had aan verweerder aangegeven dat klager, totdat een meer passende functie zou zijn gevonden, tijdelijke werkzaamheden op `afdeling 5' zou kunnen verrichten. Verweerder heeft vervolgens op 15 oktober 2014 een bezoek gebracht aan deze afdeling. Verweerder achtte klager geschikt voor het verrichten van werkzaamheden op een subafdeling van afdeling 5, bestemd voor de productie en het testen van led-verlichting (hierna: de Led-afdeling).

2.5 Verweerder heeft dit laatste met klager besproken tijdens een spreekuurbezoek op 22 oktober 2014. Klager was het hier niet mee eens, met name omdat hij naar zijn zeggen niet binnen kon werken. Hij had voordien in de buitendienst gewerkt. Verweerder heeft daarop aan klager geadviseerd een deskundigenoordeel te vragen bij het UWV. Verweerder heeft (alleen) dit laatste vermeld op het `Terugmeldingsformulier na spreekuurbezoek` (productie 4 bij verweerschrift), dat hij toen aan klager heeft meegegeven. [Het College zal hierna over Formulier A spreken]. Na dit spreekuurbezoek heeft verweerder Formulier A aangevuld (productie 5 bij verweerschrift), en wel zodanig dat als bevindingen/opmerkingen werden vermeld:

"Is in afwachting van nieuwe werkzaamheden bv via afdeling detachering zolang dit niet gerealiseerd is. kan hij gaan hervatten op afdeling 5, LED montage. Dit werk is passend gezien de lichamelijke belemmeringen

Hersteld melden voor passend werk per 27-10-2014 voor de uren van het DVB 16 uur/week

Kan desnoods worden verdeeld in 4x4 week ipv 2x8/ week

Geadviseerd om een deskundigenoordeel bij het UWV te gaan aanvragen (...)"

[Het College zal hierna over Formulier B spreken]. Dit formulier is toen wel naar de werkgever gestuurd, maar niet naar klager. Klager heeft Formulier B enkele dagen later via zijn werkgever ontvangen.

2.6 Kort hierna heeft klager met zijn werkgever een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarmee de arbeidsrelatie per 1 maart 2015 werd beeindigd. Na 22 oktober 2014 is verweerder als bedrijfsarts niet meer betrokken geweest bij klager.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder dat hij achter zijn rug om aan de werkgever een ander advies heeft gegeven dan aan hem, zoals ook blijkt uit de verschillen tussen Formulier A en Formulier B. Volgens klager had verweerder dit advies eerst met hem moeten bespreken. Verweerder heeft hierdoor in strijd met de regelgeving en partijdig gehandeld. Klager voelt zich onheus bejegend door zowel zijn werkgever als verweerder. Het werk op de Led-afdeling was niet passend.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder erkent dat er met de formulieren A en B iets is fout gegaan. Hij heeft naar zijn zeggen tijdens het spreekuur met klager besproken dat hij werkzaamheden op de Led-afdeling voor klager passend vond in afwachting van detachering elders. Verweerder heeft van tevoren nog de betreffende afdeling bezocht om te kunnen beoordelen of klager daar kon werken. Omdat klager het niet eens was met de beoordeling van verweerder, heeft verweerder een deskundigenoordeel bij het UWV geadviseerd. Dit is toen zo terecht gekomen in Formulier A dat verweerder aan klager heeft meegegeven. Omdat verweerder zich naderhand realiseerde dat hij verzuimd had aan te geven waarop het deskundigenoordeel zou moeten zien, heeft hij het formulier aangevuld. Hij heeft daarop ook vermeld dat hij klager geschikt achtte voor de betreffende werkzaamheden. Door een vergissing is Formulier B niet ook naar klager gestuurd, maar alleen naar de werkgever. Verweerder had daar naar zijn zeggen beter op moeten toezien. Hij vindt het spijtig dat het zo gelopen is, maar inhoudelijk is er niets verkeerd gegaan. Alles is tijdens het consult met klager besproken.

5. De beoordeling

5.1 Voorop wordt gesteld dat verweerder in een geval als dit als bedrijfsarts dient te beoordelen of het werk op de Led-afdeling in medische zin passend is voor klager. Verweerder heeft toegelicht waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Verweerder is, aldus het College, in redelijkheid tot dit oordeel kunnen komen. Hier komt bij dat verweerder naar zijn zeggen bovendien aannam dat het een tijdelijke situatie zou zijn, in afwachting van nieuwe werkzaamheden. Dit laatste heeft de arts ook in Formulier B vermeld, zodat het College hiervan uitgaat.

5.2 Het College gaat er verder vanuit dat het advies met klager tijdens het consult van 22 oktober 2014 is besproken. Klager erkent dit ook min of meer, terwijl bovendien het advies om een deskundigenoordeel te vragen anders zinloos zou zijn geweest. Er is dan ook geen aanwijzing dat verweerder achter klagers rug een ander advies aan de werkgever heeft gegeven en evenmin dat verweerder zich partijdig heeft opgesteld. De omstandigheid dat klager het niet eens was met dit advies, maakt dit niet anders.

5.3 Duidelijk is dat het niet goed is gegaan met de verzending van beide formulieren. Verweerder had er op moeten letten dat ook Formulier B naar klager werd gestuurd. Nu verweerder dit inziet en nu de inhoudelijke kant van de zaak wel degelijk met klager is besproken, is dit verzuim niet van dien aard dat dit een tuchtrechtelijke maatregel rechtvaardigt.

5.3 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. dr. R.P. Wijne, lid-jurist, drs. M. Keus, dr. G.J. Dogterom, drs. H.N. Koetsier, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.