Tuchtrecht | Onheuse bejegening | ECLI:NL:TGZCTG:2016:68

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:68

Datum uitspraak: 04-02-2016

Datum publicatie: 04-02-2016

Zaaknummer(s): c2015.175

Onderwerp: Onheuse bejegening

Beroepsgroep: Verpleegkundige

Beslissingen:

Inhoudsindicatie:

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.175 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. C.J.A. Boere, advocaat te Zoetermeer,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 2 april 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen de heer C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 3 februari 2015, onder nummer 2014-089 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Op 7 december 2015 zijn nog enkele stukken van de zijde van klager ingekomen.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen D. (psychiater, C2015.247) ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 januari 2016, waar zijn verschenen klager en de verpleegkundige, bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigden hebben beiden gepleit aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken is het volgende komen vast te staan.

Klager heeft een al jaren voortslepende ruzie met een man, E., die lange tijd bij klager in huis heeft gewoond. Beiden kenden elkaar van de tijd dat zij in F. werden verzorgd. Klager heeft eens aan E. geld voorgeschoten dat E. nooit heeft terugbetaald. Bovendien zou E. de printer van klager hebben stuk gemaakt. Klager claimt een totaal bedrag van EUR 250,--. E. weigert dit bedrag te betalen.

Klager heeft aan verweerder, bij wie E. sinds 5 september 2012 onder behandeling is, het verzoek gedaan om te bemiddelen in het geschil. Verweerder heeft dit verzoek besproken met E., maar die liet weten geen behoefte aan een gesprek te hebben.

Verweerder weigert zijn bemiddeling te geven aan een gesprek.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij de mediation tussen klager en E. belemmert, terwijl hij als behandelaar van E. juist een leidende rol in de behandeling van zijn patient behoort te hebben en ervoor had moeten zorgen dat E. hem de bedragen zou (terug)betalen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

De eerste vraag is of hetgeen klager aan verweerder verwijt, handelen of nalaten betreft dat kan worden getoetst aan de tuchtnormen van artikel 47 Wet BIG. De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar ten opzichte van de patient dient te betrachten (de eerste tuchtnorm) maar ook enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm).

Van een directe zorgrelatie tussen verweerder en klager is geen sprake (geweest) zodat het College niet toekomt aan een beoordeling van en toetsing aan de eerste tuchtnorm.

Het verwijt aan verweerder volgens klagers stellingen betreft wel een handelwijze die de individuele gezondheidszorg raakt en die kan worden getoetst aan de tweede tuchtnorm. Het verwijt is evenwel ongegrond. Niet gebleken is dat verweerder heeft gehandeld of nagelaten op een wijze die een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg in het algemeen schaadt. Op verweerder rustte geen verplichting om de bemiddeling van klager met E. te ondersteunen of tot stand te brengen, ook niet als in aanmerking wordt genomen dat verweerder de behandelaar van E. was.

De klacht wordt dan ook zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen."

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten, zoals vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege, met uitzondering van de vaststelling in de zin: "beiden kenden elkaar van de tijd dat zij in F. werden verzorgd".

Klager herhaalt in hoger beroep zijn klacht en stelt voorts dat F. de vriendschap tussen hem en E. afhoudt vanwege afkeer van homofiele relaties. Hij beroept zich daarbij op de tweede tuchtnorm, als neergelegd in artikel 47, lid 1 onder b Wet BIG.

4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht en heeft aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van deugdelijke appelgronden, dan wel het ongeoorloofd aanvullen van de klacht in eerste aanleg, en heeft gesteld dat hij geen taak heeft in een financieel conflict tussen een patient en een derde, zijnde geen patient van F.. Hij betwist dat F. of hijzelf zich daarbij laat leiden door afkeuren van homofiele relaties.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. De omschrijving van de klachten in appel is afdoende om in zoverre te worden ontvangen in appel. Van ongeoorloofde aanvulling van de klachtgronden is geen sprake. Met het Regionaal Tuchtcollege oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat geen sprake is van schending van de eerste tuchtnorm (artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG), waar vaststaat dat de klacht niet betreft de behandeling van klager zelf dan wel van een naaste betrekking of rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in de Wet BIG.

4.4. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege ziet het Centraal Tuchtcollege in de klacht evenmin een mogelijke schending van de tweede tuchtnorm. Het weigeren van bemiddeling in een financieel geschil in de context als beschreven door klager betreft niet een handelen of nalaten in de hoedanigheid van zorgverlener in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, zodat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, voor zover gestoeld op de tweede tuchtnorm (art, 47 lid 1, onder b Wet BIG).

4.5 Het vorenstaande brengt mee dat de uitspraak in eerste aanleg wordt bevestigd, voor zover het Regionaal Tuchtcollege de klacht op grond van de eerste tuchtnorm heeft afgewezen. De uitspraak wordt vernietigd voor zover het Regionaal Tuchtcollege klager ontvankelijk heeft geacht in zijn klacht op basis van de tweede tuchtnorm. Het Centraal Tuchtcollege zal op dat punt opnieuw recht doen en oordeelt dat klager in zijn klacht, voor zover gegrond op de tweede tuchtnorm, niet-ontvankelijk is.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart klager niet-ontvankelijk (met betrekking tot de tweede tuchtnorm ) zoals omschreven in rechtsoverweging 4.5;

bevestigt de beslissing voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

prof. mr. J. Legemaate en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en

P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.