Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:63

ECLI:NL:TGZCTG:2016:63

Datum uitspraak: 04-02-2016

Datum publicatie: 04-02-2016

Zaaknummer(s): c2014.450

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen oogarts. Klager verwijt verweerder dat hij de diagnose glaucoom heeft gemist en, meer in het algemeen, dat hij onvoldoende aandacht heeft besteed aan de door klager tijdens zijn bezoeken aan de oogarts geuite klachten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen en het beroep van klager wordt verworpen.

-----------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.450 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., oogarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft een klacht ingediend die, na doorzending, bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle is ingekomen op 21 november 2013 tegen C. - hierna de arts. Bij beslissing van 18 november 2014, onder nummer 296/2013, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Van de arts is geen verweerschrift in hoger beroep ontvangen. Klager heeft een door E., medisch adviseur, opgesteld rapport overgelegd.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 december 2015, waar alleen klager is verschenen. De arts was niet ter terechtzitting aanwezig; hij heeft tevoren bericht van verhindering gezonden.

Klager heeft ter zitting zijn standpunten nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1945, is in verband met oogklachten in het Ziekenhuis F. te D. geweest. Verweerder is als oogarts werkzaam in het Ziekenhuis F. te D..

Op 25 januari 2012 heeft een fotoscreening in verband met diabetes plaatsgevonden in het F.-Ziekenhuis. Deze screening werd beoordeeld door G., optometrist. In samenwerking met H., oogarts en I., oogarts, is aan de huisarts van klager een brief verzonden, voor zover thans van belang, inhoudende:

"Op 25.01.12 werd bovengenoemde patient met DM gezien op het fotografisch retinopathie screenings spreekuur.

Diagnose:

Geen diabetische retinopathie, rechteroog

Niet- proliferatieve diab. retinopathie, linkeroog

Revisie:

Patient oproepen voor controle oogarts"

Uit de status blijkt dat klager op 23 februari 2012 in verband met OHK controle in verband met klagers suikerziekte is gezien. Dit consult heeft plaatsgevonden bij verweerder. Genoteerd is dat klager sinds een week een nieuwe bril heeft en het goed gaat. Klager had geen klachten blijkens de notities.

De oogdruk is gemeten en was: OD 12 en OS 14.

Wat betreft de Retina is door verweerder vermeld:

"B RE microaneurysmata en bloedinkjes

zeer disctrete afwijkingen"

Revisie diende plaats te vinden na 1 jaar.

Op 10 oktober 2013 schreef verweerder een brief aan de huisarts van klager, inhoudende:

"Bovengenoemde patient(e) bezocht mijn spreekuur op 04.03.13 i.v.m. niet geweest.

Voorgeschiedenis:

Blanco oogheelkundige voorgeschiedenis

Familie anamnese:

Visus OD met S +1,75 =C-0,75 op 21 graden : 1,00

Visus OS met S +2,00 =C-1,00 op 20 graden : 0,99

Conclusie:

Geen diabetische retinopathie, beiderzijds.

Beleid:

Formulier opvragen med. geg. ontvangen van J.-ziekenhuis

(B.)

Therapie:

Geen."

Op 19 november 2013 werd, nadat klager zich in verband met een verhuizing had gewend tot een andere oogarts, een specialistenbericht verzonden door oogarts K., voor zover thans van belang, inhoudende:

"Onderwerp: patient recent in uw praktijk; insuline afhankelijke diabetes mellitus, tevens verminderde visus.

Onderzoeksbevindingen / diagnose: 3 oktober 2013

VODS 1.0 met eigen correctie. Debuterend cataract ODS. Intra-oculaire druk 15 +/- 2 mmHg ODS op R/-. Bij fundoscopie scherp begrensde papil, CDR rechts 0.7 en links 0.6, aan macula en periferie geen bijzonderheden, met name geen aanwijzingen voor diabetische retinopathie. Perimetrie: vergaand gezichtsveldverlies meest concentrische OS>OD.

Conclusie en beleid:

Zeer waarschijnlijk al vergevorderd primair open-kamerhoekglaucoom met forse gezichtsvelduitval. R/Azarga 2 dd 1 ODS. Nieuw gezichtsveldonderzoek werd afgesproken. Het effect van de medicatie zal daarop beoordeeld worden. Controle: perimetriespreekuur."

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat:

1. de diagnose glaucoom is gemist bij klager terwijl bij eerdere diagnose behandeling mogelijk zou zijn geweest. Bij eerdere diagnose zou de glaucoom stopgezet kunnen worden en de beperkingen voor klager minder zijn geweest;

2. door verweerder is onvoldoende aandacht besteed aan de klachten van klager tijdens klagers bezoeken. Zo heeft verweerder onvoldoende aandacht geschonken aan de klachten die klager heeft genoemd betreffende zijn gezichtsveld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij klager alleen op 23 februari 2012 heeft gezien, naar aanleiding van licht pathologische afwijkingen na een fotoscreening in verband met diabetes. Gelet op de anamnese en de al gemeten oogboldruk bestond(en) er, gelet op de verwijzing die was gericht op diabetische vaatafwijkingen, geen reden voor verder onderzoek.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Uit de overgelegde medische informatie blijkt dat klager verweerder heeft bezocht op 23 februari 2012. Klager stelt dat hij meerdere malen door verweerder is gezien, waaronder op 4 maart 2013. Verweerder heeft aangevoerd dat klager op de afspraak van 4 maart 2013 niet is verschenen. Nu klager zijn stelling niet nader onderbouwd heeft en uit het medisch dossier op verschillende plekken naar voren komt dat klager niet zou zijn verschenen op 4 maart 2013 staat niet vast dat verweerder klager vaker dan een keer heeft gezien. Dit berust er niet op dat aan het woord van klager minder waarde wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op het uitgangspunt dat het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan. Niet is komen vast te staan dat klager meermaals een consult bij verweerder heeft gehad.

5.3 Het college heeft hiervoor vastgesteld dat verweerder klager heeft gezien op 23 februari 2012. Klager is na de fotoscreening voor diabeten op 25 januari 2012 naar de oogarts verwezen voor onderzoek naar mogelijk diabetische vaatafwijkingen.

Bij een dergelijk consult is het niet gebruikelijk om de voorgeschiedenis van een patient te raadplegen. De informatie van eerdere consulten van klager in het ziekenhuis in L. was verweerder derhalve niet bekend op 23 februari 2012.

Toen klager op 23 februari 2012 bij verweerder kwam heeft verweerder de anamnese afgenomen, een oogboldrukmeting was reeds verricht door de optometrist, en verweerder heeft de ogen van klager onderzocht. Op basis van hetgeen klager bij dit consult meldde en de gegevens van het voorafgaand onderzoek, de mededeling dat hij een nieuwe bril had en nu geen klachten ervoer, de uitslag van de oogboldrukmeting (OD 12 en OS 14) en het oogonderzoek door verweerder, bestond geen aanleiding voor verder onderzoek. Dat klager bij dit consult meerdere klachten heeft geuit, waaronder klachten van het gezichtsveld, is niet gebleken uit de medische informatie.

Hoezeer betreurenswaardig dat de diagnose glaucoom niet eerder is gesteld, zoals ook verweerder bij het vooronderzoek heeft aangegeven, kan verweerder daarvan op basis van het consult op 23 februari 2012 geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn en als volgt dient te worden beslist."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder "2. De feiten" zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal

Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrondverklaring van het beroep. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dienaangaande als volgt.

4.2 Klager is na een fotoscreening voor diabeten voor onderzoek naar mogelijk diabetische vaatafwijkingen naar een oogarts verwezen en in verband daarmee op 23 februari 2012 bij de arts op het spreekuur geweest. De oogboldruk is die dag gemeten en de uitslag van deze meting was OD 12 en OS 14. De arts heeft de ogen van klager onderzocht. Dit onderzoek, in combinatie met de uitslag van de oogboldrukmeting en hetgeen door klager blijkens de aantekeningen in het medisch dossier tijdens het consult is gemeld, gaf de arts, naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege terecht, geen aanleiding voor het doen van verder onderzoek.

4.3 Datgene wat het Regionaal Tuchtcollege onder 5.2 heeft overwogen over de stelling van klager dat hij meerdere malen door de arts is gezien neemt het Centraal Tuchtcollege hier over. Ook in hoger beroep is niet vast komen staan dat klager na het consult van 23 februari 2012 nogmaals door de arts is gezien.

4.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep moet daarom worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,

mr. L.F. Gerretsen-Visser en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en drs. J.G. Bollemeijer en drs. M. Wefers Bettink-Remeijer, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.