Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:67

ECLI:NL:TGZCTG:2016:67

Datum uitspraak: 04-02-2016

Datum publicatie: 04-02-2016

Zaaknummer(s): c2015.148

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Verpleegkundige

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. Korte geanonimiseerde samenvatting van de zaak, zoals steeds per zaak te vinden is op de site www.tuchtrecht.nl

-------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.148 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., sociaal psychiatrisch verpleegkundige, werkzaam te B., verweerster in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 12 februari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de sociaal psychiatrisch verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 december 2014, onder nummer 14/063VP heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.146 en C2015.147 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 januari 2016, waar zijn verschenen klaagster en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige, bijgestaan door mw. mr. A.T.M. van der Knaap.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1

Op 31 oktober 2003 is klaagster aangemeld bij de E.., thans D., voor een vervolgbehandeling in verband met ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Verweerster was aldaar als SPV van juli 2005 tot en met mei 2006 bij de behandeling betrokken.

2.2

Vanaf 30 januari 2004 heeft een psychotherapeut, verbonden aan de instelling, met enige regelmaat gesprekken gevoerd met klaagster. Op 12 februari 2004 is een psychiatrisch onderzoek verricht, gevolgd door gesprekken met een psychiater. Het behandelingsadvies luidde: gesprekken en verdere diagnostiek door psychiatrisch en psychodiagnostisch onderzoek. Dat staat vermeld in het behandelplan van 26 februari 2004, ondertekend door klaagster. In verband met verslavingsproblematiek zou klaagster zich aanmelden bij een gespecialiseerde instelling.

2.3

In het multidisciplinair overleg is besproken dat bij klaagster ook sprake leek van

dissociatieve klachten met het risico op psychotische decompensatie bij een borderline persoonlijkheidsstoornis. Aan klaagster is een vervolgbehandeling aangeboden, bestaande uit een medicamenteuze begeleiding door een psychiater, ondersteunende gesprekken, eenmaal per twee weken met daarnaast een behandeling gericht op de alcoholafhankelijkheid. Deze afspraken zijn vastgelegd in een behandelplan van 22 juli 2004, ondertekend door klaagster. Aan klaagster zijn als medicatie onder meer benzodiazepinen voorgeschreven, in een dosering van 15 tot 30 tabletten per maand.

2.4

In februari 2005 is klaagster verwezen naar een andere instelling voor Dialectische Gedrags Therapie (DGT). Klaagster is ter overbrugging van de wachttijd tot de start van de DGT-therapie begeleid door verweerster. De behandeling bestond uit het voeren van ondersteunende gesprekken. De DGT- therapie is in april 2006 gestart.

3. De klacht van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. klaagster niet heeft vrijgelaten in haar keuze voor hulpverleners;

2. invalidering bij klaagster heeft veroorzaakt door de wijze van begeleiding;

3. een behandelplan heeft opgesteld dat niet voldeed aan daaraan te stellen eisen;

4. klaagster ten onrechte benzodiazepinen heeft gesuggereerd als oplossing;

5. een verplichte samenwerking had met een vaste psychiater.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Voorop moet worden gesteld dat het college bij de beoordeling van de navolgende klachtonderdelen rekening houdt met het feit dat de bemoeienis van verweerster met de behandeling van klaagster zich heeft beperkt van 4 juli 2005 tot en met 8 mei 2006. Nu de klacht betrekking heeft op een periode van bijna 10 jaar geleden gaat het college af op de stukken en op hetgeen verweerster zich nog kan herinneren. Daarbij gaat het college uit van het verweerschrift, nu klaagster de inhoud daarvan niet heeft weersproken.

5.1

In de stukken wordt eenmaal gerefereerd aan de wens om van hulpverlener te wisselen, en wel op 28 juli 2005. Daarop is klaagster daarna niet meer teruggekomen. Het verwijt in dit klachtonderdeel komt dan ook niet vast te staan. Daarbij heeft verweerster voldoende gemotiveerd uitgelegd dat de situatie, zoals uit de aantekeningen blijkt, zich toen ook niet leende om hierop in te gaan. De sessie speelde zich op chaotische wijze af. Dit bleek voldoende reden om dit als onderwerp te laten rusten. Verweerster heeft zorgvuldig gehandeld door de prioriteit te leggen op handelend en praktisch optreden. Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.2

Niet is gebleken dat verweerster door de wijze van begeleiding en behandeling in enigerlei mate heeft bijgedragen tot welk vorm dan ook van invalidering bij klaagster. Deze klacht wordt niet nader onderbouwd. In het dossier zijn ook geen aanwijzingen te vinden die dit verwijt ondersteunen. Klaagster is blijkens het dossier niet nader op dit punt ingegaan. Niet is gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.3

De behandelplannen zijn opgesteld in overleg met klaagster en ook door haar ondertekend. Klachten over de inhoud hiervan kunnen verweerster niet worden aangerekend. Niet is gebleken dat verweerster in enigerlei mate tekort is geschoten in de begeleiding van klaagster gedurende de overbruggingsperiode tot de start van de DGT-therapie. De taken van verweerster waren gericht op stabilisatie en structuur. Evenmin is gebleken dat zij dat niet op zorgvuldige wijze heeft gedaan. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.4

In het medisch dossier van klaagster wordt melding gemaakt van het goede effect van de medicatie. Dat betreft slechts een vaststelling. Het voorschrijven van medicatie, de dosering en de aanpassing hierop zijn voorbehouden aan een psychiater en niet aan verweerster als Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige. Dit klachtonderdeel heeft geen betrekking op het handelen van verweerster en moet reeds daarom al als ongegrond worden afgewezen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.5

Nu klaagster dit klachtonderdeel heeft ingetrokken tijdens het mondeling vooronderzoek, komt het college niet toe aan de beoordeling van dit klachtonderdeel.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep. Ter onderbouwing van haar klachten heeft zij brieven aan het Centraal Tuchtcollege gezonden op 29 juli 2015, 31 augustus 2015 en 27 september 2015, veelal met bijlagen. Ter zitting is klaagster in de gelegenheid gesteld haar beroep uitvoerig nader toe te lichten.

4.2 De sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege, alles in ogenschouw nemend, geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

prof. mr. J. Legemaate en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en

P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.