Tuchtrecht | Overige klachten | ECLI:NL:TGZCTG:2016:69

ECLI:NL:TGZCTG:2016:69

Datum uitspraak: 04-02-2016

Datum publicatie: 04-02-2016

Zaaknummer(s): c2015.247

Onderwerp: Overige klachten

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie:

-------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.247 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. C.J.A. Boere, advocaat te Zoetermeer,

tegen

D., psychiater, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 29 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 april 2015, onder nummer 2014-326 heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Op 7 december 2015 zijn nog enkele stukken van de zijde van klager ingekomen.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen C. (verpleegkundige, C2015.175) ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 januari 2016, waar zijn verschenen klager en de psychiater, bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigden hebben beiden gepleit aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

Op grond van het bepaalde in artikel 65, lid 1 onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (de Wet BIG) wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van - voor zover thans aan de orde - een rechtstreeks belanghebbende. Onder dit begrip vallen in ieder geval de patient zelf en de nabestaanden van de overleden patient. Een redelijke wetstoepassing brengt voorts mee dat de naaste betrekkingen ook als rechtstreeks belanghebbende kunnen worden aangemerkt wanneer de patient met de indiening van de klacht instemt. Om aangemerkt te kunnen worden als klachtgerechtigde dient er aan de zijde van klager sprake te zijn van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg en waaraan klager een bijzonder eigen belang ontleent

Het College begrijpt uit stelling weergegeven onder 2. dat klager klaagt over de behandeling van een vriend, de patient, door verweerder. Deze patient heeft laten weten niet in te stemmen met het indienen van een tuchtklacht. Nu klager bovendien geen naaste betrekking van patient is, is hij reeds hierom als zodanig niet gerechtigd een tuchtklacht in te dienen over een gedraging van verweerder in het kader van zijn behandeling van patient. Van enig belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg en waaraan klager een bijzonder eigen belang ontleent, is niet gebleken. Klager zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard omdat hij niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1. In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en geconcludeerd dat het Centraal Tuchtcollege zijn klacht alsnog gegrond verklaart op basis van zowel de eerste als de tweede tuchtnorm als bedoeld in artikel 47, lid 1 Wet BIG. In het kader van de toetsing aan de eerste tuchtnorm stelt klager dat hij ten onrechte niet als rechtstreeks belanghebbende is aangemerkt, nu hij jarenlang met de patient heeft samengewoond. Klager stelt met een beroep op de tweede tuchtnorm dat inbreuk is gemaakt op zijn privacy doordat de psychiater aan de officier van justitie (in eerste aanleg: de rechtbank) volmacht heeft gegeven de patient, met wie hij samenwoonde, met geweld uit zijn woning te laten wegvoeren. Klager ziet hierin een poging om de vriendschap tussen hem de patient te belemmeren.

4.2. De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klachten en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van klager in zijn appel voor zover hier nieuwe klachten zijn opgevoerd, subsidiair tot verwerping van het beroep. Zij stelt daartoe dat de eerste tuchtnorm niet in het geding is, omdat klager niet door de psychiater is behandeld en evenmin als rechtstreeks belanghebbende of naaste betrekking van de patient heeft te gelden. De psychiater heeft gehandeld als geneesheer-directeur en in die hoedanigheid heeft zij de aanvraag voor een Rechterlijke Machtiging voor de patient ondertekend. De patient distantieert zich van de klacht van klager over de bewuste machtiging. In het kader van toetsing aan de tweede tuchtnorm betwist de psychiater dat zij ten opzichte van klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor zover van belang zal op de stellingen van de psychiater in het navolgende worden ingegaan.

4.3. Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

Het Centraal Tuchtcollege neemt ten aanzien van de klacht in het kader van de eerste tuchtnorm over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen en maakt het oordeel over dat klachtonderdeel tot het zijne. Met betrekking tot het beroep van klager op de tweede tuchtnorm - gedragingen in strijd met een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg - is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat hetgeen klager de psychiater verwijt in dit verband - onder meer het door klager gestelde misbruik van de rechterlijke machtiging om de patient tegen klager als huisgenoot te beschermen - wel toetsbaar is aan de tweede tuchtnorm. Immers, de gestelde handelwijze betreft de individuele gezondheidszorg en heeft gevolgen gehad die klager direct hebben geraakt, in de context van zijn eigen woning en relatie tot patient. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat klager in dit klachtonderdeel kan worden ontvangen.

Klager heeft dit onderdeel echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. De psychiater heeft in haar functie van geneesheer-directeur de aanvraag voor een Rechterlijke Machtiging slechts ondertekend en verder geen bemoeienis gehad met de behandeling van de patient. Feitelijk onjuist is dat de psychiater aan de officier van justitie of de rechtbank opdracht heeft gegeven - of zelfs kon geven - om de patient met geweld uit de woning van klager halen. Zij heeft ook geen enkele bemoeienis gehad met de uitvoering van de Rechterlijke Machtiging. Er is geen enkele aanwijzing dat niet conform de Wet BOPZ is gehandeld en voorts staan rechtsmiddelen daartegen alleen voor de patient open. De patient heeft geen rechtsmiddel ingediend en heeft zich gedistantieerd van de onderhavige klacht van klager. Dat de psychiater de vriendschapsbanden tussen klager en patient door opname in het kader van de Wet BOPZ op onrechtmatige wijze heeft willen doorbreken, heeft klager op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Daarmee ontvalt de grond aan het appel.

4.4. Voor zover klager nieuwe klachtonderdelen in hoger beroep heeft aangevoerd, vallen deze buiten het bereik van dit beroep nu het hoger beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Klager dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

4.5. De slotsom is dat klager in zijn beroep niet-ontvankelijk is voor zover hij nieuwe klachten opvoert en dat het beroep overigens dient te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover daarin nieuwe klachtonderdelen zijn aangevoerd;

voor het overige:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

prof. mr. J. Legemaate en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en

drs. F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.