Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:75

Behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep op dit punt moet worden verworpen. Niet gebleken dat klager door de ingezette behandeling de kans is ontnomen om zijn bedrijfsmatige activiteiten in zijn onderneming verder te ontplooien dan wel dat de arts activa uit de onderneming van klager heeft verduisterd.

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:75

Datum uitspraak: 09-02-2016

Datum publicatie: 11-02-2016

Zaaknummer(s): c2014.501

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.501 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. F. Westenberg te Hoorn.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 26 november 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 8 oktober 2014, onder nummer 2013-296a heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak 2014.502 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 januari 2016, waar zijn verschenen klager, vergezeld van zijn vader en de psychiater, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

2.1 Klager, geboren 12 juli 1987, is sinds zijn kindertijd bekend met de diagnose

Asperger. De klacht betreft de periode van april 2010 tot februari 2012.

2.2 In maart 2010 is klager door zijn huisarts naar GGZ D. te B. (hierna GGZ DB.) doorverwezen vanwege toenemende persoonlijke en gezinsproblemen. Na een intakegesprek op 19 maart 2010 bij GGZ DB. is de (ambulante) behandeling van klager overgedragen aan verweerster en de heer E., sociaalpsychiatrisch verpleegkundige (hierna E.), beiden werkzaam binnen het team voor vroege psychose (het KEP-team) van GGZ DB.. Tegen E. heeft klager eveneens een klacht ingediend, welke bekend is onder kenmerknummer 2013-296b.

2.3 In beginsel accepteerde klager de voorgeschreven medicatie (Olanzapine), doch vanwege forse gewichtstoename wenste hij dit middel na enige tijd niet meer te gebruiken. Het voorstel van verweerster om in plaats van Olanzapine het middel Haloperidol of Penfluridol te gaan gebruiken heeft klager afgewezen. Daarna heeft klager besloten alle medicatie te weigeren.

2.4 Klager is op 4 juni 2011 met een bevel tot inbewaringstelling (IBS) opgenomen in het behandelcentrum van GGZ DB.. Op 6 juli 2011 is hij uit het behandelcentrum ontslagen op voorwaarde dat hij de voorgeschreven medicatie zou accepteren. Verweerster en E. hebben klager verder thuis begeleid, ieder vanuit de eigen discipline. Vanwege het feit de medicatie geen symptoomvermindering opleverde, is - in overleg met klager en diens ouders - besloten tot een afwachtend beleid met steun en advies aan de ouders van klager.

2.5 In de periode tussen 7 maart 2012 en 17 mei 2013 hebben nog vier huisbezoeken plaatsgevonden respectievelijk op 8 maart 2012, 2 april 2012, 1 juni 2012 en op

28 juni 2012.

2.6 Verweerster is als psychiater in loondienst bij GGZ DB. en vanaf

mei 2010 betrokken bij de behandeling van klager.

3. De klacht

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven:

3.1 dat er niet is gehandeld volgens logische behandelprocedures,

3.2 dat klager onjuiste medicatie heeft gekregen met schadelijke gevolgen voor zijn gezondheid,

3.3 dat veel behandelprocedures indirect hebben geleid tot zelfverrijking van verweerder, omdat maandelijks veel hogere bedragen bij de zorgverzekeraar zijn geincasseerd dan de werkelijke kosten waren.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt dat:

4.1 klager is behandeld volgens de landelijke algemeen aanvaarde richtlijnen voor de behandeling van jonge mensen met een (eerste) psychose,

4.2 zij deel uitmaakt van een team dat zich in de behandeling van jonge mensen met een (eerste) psychose heeft gespecialiseerd,

4.3 de door verweerster voorgeschreven medicatie en de doseringen in de periode dat klager door haar werd behandeld gangbaar en regulier waren,

4.4 zij een vast maandelijks salaris ontvangt dat los staat van de bedragen die door GGZ DB. worden gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. Van zelfverrijking is dan ook geen sprake geweest.

5. De beoordeling

5.1 Er is niet gehandeld volgens logische behandelprocedures (klachtonderdeel 3.1).

Klager heeft onjuiste medicatie heeft gekregen met schadelijke gevolgen voor zijn gezondheid (klachtonderdeel 3.2)

De inhoud van de stukken, welke stukken zowel door klager als door verweerster zijn ingebracht in onderhavig procedure, heeft het College ervan overtuigd dat klager in de periode april 2010 tot februari 2012 is behandeld volgens de - in de psychiatrie - algemeen aanvaarde richtlijnen.

Ook op de destijds door verweerster voorgeschreven medicatie (Olanzapine) c.q. voorgestelde medicatie (Haloperidol of Penfluridol) heeft het College geen aanmerkingen; deze medicamenten waren in die periode gangbaar en adequaat. Voorschrijven van deze medicamenten kan dan ook niet als (tuchtrechtlijk) verwijtbaar worden aangemerkt.

Op grond van het vorenstaande worden de klachtonderdelen 3.1 en 3.2. zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.

5.2 Veel behandelprocedures hebben indirect geleid tot zelfverrijking van verweerder, omdat maandelijks veel hogere bedragen bij de zorgverzekeraar zijn geincasseerd dan de werkelijke kosten waren.

Het declareren en innen door GGZ DB. van de kosten voor de behandeling van klager bij diens ziektekostenverzekeraar en het betalen van de loonkosten door GGZ DB. aan verweerster zijn gescheiden circuits c.q. geldstromen. Van enige zelfverrijking van verweerster door middel van de geinde gelden van de ziektekostenverzekeraar kan dan ook geen sprake zijn, zodat ook klachtonderdeel 3.3 zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond wordt afgewezen."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep. Ter terechtzitting heeft klager zijn beroep uitvoerig toegelicht.

4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3 Ten aanzien van hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg in overweging 5.1 heeft overwogen (klachtonderdelen 3.1 en 3.2) heeft behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep op dit punt moet worden verworpen.

4.4 Voor zover klager ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd dat het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel 3.3 in die zin te beperkt heeft uitgelegd dat klager heeft bedoeld te stellen dat hem door de ingezette behandeling de kans is ontnomen om de bedrijfsmatige activiteiten in zijn onderneming verder te ontplooien en dat door de psychiater activa uit die onderneming zijn verduisterd, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat hiervan niet is gebleken, zodat dit reeds hierom niet kan leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Voor het overige neemt het Centraal Tuchtcollege over de overwegingen en beslissingen over klachtonderdeel 3.3 van het Regionaal Tuchtcollege.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

prof. mr. J. Legemaate en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en

mr. drs. R. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.