Tuchtrecht | Overige klachten | ECLI:NL:TGZCTG:2016:82

ECLI:NL:TGZCTG:2016:82

Datum uitspraak: 11-02-2016

Datum publicatie: 11-02-2016

Zaaknummer(s): c2015.236

Onderwerp: Overige klachten

Beroepsgroep: Verpleegkundige

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een sociaal psychiatrisch verpleegkundige die heeft gehandeld in het kader van bemoeizorg. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt deze beslissing en verklaart de klacht alsnog ongegrond.

------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.236 van:

A., B., wonende te C., appellanten, klagers in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. W.J. Sleegers, advocaat te Someren,

tegen

D., Sociaal psychiatrisch verpleegkundige,

werkzaam te E., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. C. Van der Kolk-Heinsbroek,

advocaat te Eindhoven.

1. Verloop van de procedure

A. en B. - hierna klager respectievelijk klaagster en samen klagers - hebben op

19 februari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen D. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 27 mei 2015, onder nummer 1528 heeft dat College klagers niet-ontvankelijk verklaard omdat het klaagschrift niet voldeed aan het bepaalde in artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit BIG.

Klagers zijn van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Van de zijde van de verpleegkundige zijn op 23 oktober 2015 nog nadere stukken ingekomen.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 december 2015, waar zijn verschenen klagers en de verpleegkundige, bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigden hebben beiden gepleit aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De overwegingen

Nu het klaagschrift niet voldeed aan het bepaalde in artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit BIG is aan klagers, onder vermelding van hetgeen nadere aanvulling behoefde, schriftelijk gevraagd het verzuim te herstellen. Klagers hebben evenwel van de hun geboden gelegenheid, ook nadat hun daarvoor nog een nadere termijn was gesteld, geen, althans op onvoldoende wijze, gebruik gemaakt.

Nu het klaagschrift niet aan de krachtens artikel 65 lid 2 van de Wet BIG gestelde eisen voldoet, zal het college op grond van artikel 66 lid 4 van de Wet BIG klagers zonder nader onderzoek in hun klacht niet-ontvankelijk verklaren.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

3.1 De verpleegkundige is als medewerker J. werkzaam bij F. te G.

3.2 De dochter van klagers heeft op 13 februari 2014 een zogenaamde H. bijeenkomst bijgewoond. Tijdens deze bijeenkomst heeft zij verteld over haar relatie met haar moeder (klaagster). Naar aanleiding van deze informatie heeft een maatschappelijk werker van de H.-groep, I., een melding gedaan bij het Team J. alwaar de verpleegkundige werkzaam is. De verpleegkundige heeft hierover op 25 februari 2014 het volgende genoteerd: "Probleem; Moeder kan dochter niet loslaten en stalkt haar op pathologische wijze, zie verslag I.. Tevens zou sprake zijn van verzameldrang. Wens van dochter is dat moeder hulp gaat accepteren waardoor ze een eigen leven kan gaan krijgen."

3.3 Op 26 februari 2014 heeft de verpleegkundige telefonisch contact gezocht met de dochter van klagers en afgesproken om een huisbezoek af te leggen bij klagers.

3.4 De verpleegkundige heeft ook telefonisch contact opgenomen met wijkagent K. en medegedeeld dat hij bezorgd was aangaande de geestelijke gesteldheid van klaagster en dat hij een gesprek met haar wilde voeren.

3.5 De wijkagent heeft daarop telefonisch contact gezocht met klagers en gevraagd of hij samen met de verpleegkundige langs mocht komen voor een gesprek.

3.6 Op 6 maart 2014 vond dit huisbezoek bij klagers plaats. In het dossier heeft de verpleegkundige hierover het volgende genoteerd: "HB met politie bij vader en moeder van L.. Moeder is niet amused dat ik bij het gesprek betrokken ben. Moeder, en ook vader, trekken zich weinig aan van wat we te vertellen hebben. Ze weten hoe hun dochter is en met deze vent zal ze de afgrond ingaan. Alhoewel daar geen enkele reeel feit voor is blijven ze voet bij stuk houden. Het huis van L. kan ze niet verkopen omdat er een clausule in zit dat ze daar toestemming voor nodig heeft van de ouders. Ouders eisen een gesprek met L. bij de huisarts, maar L. wil hier vooralsnog niets van weten. Ouders willen zich op een of andere manier niet cooeperatief opstellen. Wuiven het stalkgedrag van moeder van de hand, vader lijkt er onvoldoende weet van te hebben wat moeder allemaal teweeg brengt. Als ik de ouders duidelijk maak dat stalken bij de wet verboden is en dat het misschien dan toch tijd wordt om een melding te maken van huiselijk geweld, binden ze in.

De politie doet ook nog een duid in de zak om ze te gaan aanpakken op stalken.

We spreken af dat politie L. zal bij praten en dat ouders voorlopig even afstand houden. J. heeft even geen actieve rol maar zal op de achtergrond aanwezig blijven zowel L. als ouders hebben mijn telno."

3.7 In het uittreksel van het proces-verbaal dat de wijkagent opstelde wordt over dit bezoek het volgende vermeld: " (...) Tijdens dit gesprek geeft B. aan dat zei geen problemen heeft en zeker geen behoefte aan hulp heeft. Het gelukt D. nog mij verbalisant om door haar redevoeringen heen te prikken. Na afloop van dit gesprek verteld D. me dat B. zeker niet verward is en kennelijk met haar volle verstand dit gedrag vertoont. D. omschrijft haar tegenover mij als iemand die obsessief bemoeiziek is en bijzonder dominant is."

3.8 Op 19 maart 2014 staat het volgende in het dossier genoteerd: " TC met L., (D.) sinds onze bemoeienissen is het aanmerkelijk rustiger geworden. Haar uitleg gegeven over onze bemoeienis en dat eventuele verdere hulpverlening, indien moeder in herhaling valt, moet worden doorgezet worden naar het meldpunt stop huiselijk geweld. L. is het hiermee eens. Wil geen verdere hulpverlening en moeder wijst J. af. Politie weet dat ze bij herhaling melding moeten doen bij het meldpunt SHG. Terugkoppeling met lev groep heeft plaatsgevonden. "

3.9 Op 19 maart 2014 heeft de verpleegkundige het dossier afgesloten.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep hebben klagers hun klacht nader toegelicht. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat uit de stukken in eerste aanleg wel voldoende duidelijk naar voren komt wat klagers de verpleegkundige verwijten en op welke feiten en gronden dit verwijt berust. Klagers kunnen daarom worden ontvangen in hun klacht.

4.2 Klagers verwijten de verpleegkundige dat hij zich jegens hen schuldig heeft gemaakt aan dreigend en ongeoorloofd gedrag, conclusies heeft getrokken die niet deugen en zich heeft bemoeid met zaken waar hij niets mee van doen heeft.

4.3 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. In deze zaak is sprake van J. Uit de door de verpleegkundige overgelegde brochure "J. regio E." blijkt dat J. zich richt op mensen met complexe, meervoudige problematiek. Het gaat hierbij om mensen met psychische, psychiatrische, lichamelijke, verslavings- en sociale problemen of een combinatie daarvan. Het doel van de J. is te komen tot een aanvaardbare leefsituatie zowel voor de client als zijn omgeving en waar mogelijk aanhaking bij reguliere hulpverlening. Vaak gebeurt dit in samenwerking met de omgeving.

4.5 Uit het over en weer gestelde en uit hetgeen ter zitting door partijen is toegelicht blijkt het volgende. De verpleegkundige is ingeschakeld nadat een maatschappelijk werker verbonden aan de H.-groep een melding had gedaan bij het team J.. De casus is eerst besproken in het team J. en vervolgens toebedeeld aan de verpleegkundige. Laatstgenoemde heeft gesproken met de dochter van klagers en, onder meer, enkele voicemails beluisterd die de dochter ter beschikking heeft gesteld en waarop berichten afkomstig van klaagster stonden. Gelet op de inhoud van deze voice-mails en het relaas van de dochter van klagers kreeg de verpleegkundige het vermoeden dat er bij klaagster sprake was van complexe geestelijke problematiek. Om die reden heeft hij de wijkagent ingeschakeld en zijn zij aangekondigd bij klagers op huisbezoek gegaan. Aan het einde van dit huisbezoek is aangegeven dat J. geen actieve rol zal spelen maar op de achtergrond aanwezig zal blijven. Wel heeft de verpleegkundige aan klagers aangegeven dat stalken bij wet is verboden en dat hiervan melding kan worden gedaan.

4.6 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de informatie die de verpleegkundige via zijn team heeft bereikt vanuit het oogpunt van J. voldoende was om een interventie in gang te zetten in de vorm van het afgelegde huisbezoek. Dat de verpleegkundige tijdens dit huisbezoek dreigend en ongeoorloofd gedrag heeft vertoond is niet aannemelijk geworden. Dit berust niet hierop dat het woord van klagers minder geloof verdient dan het woord van de verpleegkundige maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van een verpleegkundige hem tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Dat is hier niet het geval. De mededeling die de verpleegkundige heeft gedaan omtrent het melden van huiselijk geweld aan het einde van het huisbezoek is, in een situatie als deze, niet te beschouwen als dreigend of ongeoorloofd, nu deze mededeling objectief juist is. Ten slotte hecht het Centraal Tuchtcollege eraan te benadrukken dat de houding van de wijkagent, die volgens klagers een dreigend en ongeoorloofd karakter zou hebben gehad, wat van de juistheid daarvan ook zij, de verpleegkundige niet kan worden aangerekend.

4.7 De slotsom is dat de verpleegkundige geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De bestreden beslissing zal worden vernietigd. De klacht zal als ongegrond worden afgewezen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep en

opnieuw rechtdoende:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en

mr. W.P. Bruinsma, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en P. Van der Zee, leden- beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 11 februari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.