Groepsgeweld: waarom slaat de vlam wel of niet in de pan?

Don Weenink: 'De meeste mensen gaat niet heel gemakkelijk over tot het gebruik van geweld'

Groepsgeweld: waarom slaat de vlam wel of niet in de pan?

Socioloog Don Weenink ontvangt ERC Consolidator Grant voor onderzoek naar de invloed van groepsgedrag op de (de)escalatie van dreigende situaties

23 maart 2016

Gebruik van geweld, al dan niet in groepsverband, wordt in onderzoeken vaak rechtstreeks in verband gebracht met de achtergrondkenmerken van de daders. Volgens dr. Don Weenink, socioloog aan de Universiteit van Amsterdam, zou de focus juist meer moeten liggen op de situatie en de groepsdynamiek. Hij ontving een ERC Consolidator Grant voor zijn onderzoek naar deze nieuwe theorie.

De interesse voor (groeps)geweld werd bij Weenink gewekt door zijn eerdere onderzoek naar (het verschil in) de strafmaten voor autochtone en allochtone jongeren. Daarvoor ploegde hij ettelijke strafdossiers door, die tot zijn verrassing zeer "rijk" bleken te zijn. `Er staan heel veel details in de dossiers over wat er precies plaatsvond, wie wat deed, over slachtoffers, daders, verdachten. Dat materiaal vroeg gewoon om meer onderzoek. Zo ben ik me gaan verdiepen in de dynamiek van gewelddadige situaties en kwam ik op het idee voor mijn studie naar de oorzaken van groepsgeweld.'

Knullige vechtpartijen

Weenink geeft toe dat hij tijdens zijn onderzoekswerk soms gruwt van bijvoorbeeld camerabeelden of dossiers, zeker als het extreem geweld betreft. `Maar in andere gevallen vallen de beelden mee, en soms zijn ze zelfs hilarisch - knullige vechtpartijen, of veel stoer geschreeuw en gedoe dat uiteindelijk helemaal niet tot geweld leidt.'

Dreigende situaties

Het grootste deel van de confrontaties monden dan ook niet uit in (extreem) geweld, weet de socioloog. `De meeste mensen gaat niet heel gemakkelijk over tot het gebruik van geweld. Volgens de heersende theorie kunnen bepaalde achtergrondkenmerken ertoe leiden dat mensen wel sneller tot geweld overgaan. Denk hierbij aan economische achterstand, het gevoel gemarginaliseerd te worden, een chronisch gevoel van krenking of alcoholgebruik. Hoewel die kenmerken ook een rol spelen bij groepsgeweld, verklaart dat niet waarom bepaalde dreigende situaties tussen groepen (denk aan hooligans tegen de politie, groepen jongeren, neonazi's tegen antifascisten) escaleren in (grof) geweld, terwijl andere confrontaties met een sisser aflopen. Ik denk daarom dat de situatie en de groepsdynamiek een belangrijke rol spelen.'

Groepsleden warmen elkaar op

Als groepen tegenover elkaar staan, zegt Weenink, zie je allerlei processen plaatsvinden: leden van de groep tonen een vergrote, dominante lichaamsaanwezigheid of maken zich juist (onbewust) klein, mensen schreeuwen naar elkaar, zoeken direct contact met leden van de andere groep en vooral: leden van de groep "warmen elkaar op", ook wel alignment genoemd. `Er wordt een stemming gecreeerd die duidelijk maakt dat de andere groep minderwaardig is, en een lesje moet krijgen. En dan zijn er nog omstanders, die anderen ophitsen, toejuichen of juist afremmen. Ook groepsleden kunnen elkaar afremmen. Ik wil onderzoeken in welke situaties en in welke groepsverbanden geweld (de)escaleert. Wie doet wat op welk moment en waarom slaat de vlam wel of niet in de pan? En maakt het nog uit of er sprake is van min of meer toevallige of juist beter georganiseerde groepen?' In zijn onderzoek maakt de socioloog gebruik van verschillende bronnen en gegevens zoals videobeelden, interviews en justitiele dossiers. Hij richt zich daarbij op politieteams, criminele jongeren, voetbalhooligans en uitsmijters.

Praktische implicaties

Weenink wil met zijn onderzoek vooral een bijdrage leveren aan het fundamenteel onderzoek naar groepsgeweld, maar er zijn uiteraard ook praktische implicaties. `Doordat het onderzoek meer inzicht verschaft in de redenen waarom bepaalde situaties escaleren, kunnen politieteams daarmee bijvoorbeeld de ernst van confrontaties verminderen door groepsprocessen anders te reguleren.'

Gepubliceerd door Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen