Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZCTG:2016:149

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:149

Datum uitspraak: 22-03-2016

Datum publicatie: 24-03-2016

Zaaknummer(s): c2015.218

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klager verwijt de aangeklaagde gz-psycholoog, het afgeven van een verklaring, met daarin een zinsnede met betrekking tot huiselijk geweld, ten behoeve van een juridische procedure tussen klager en zijn ex-partner over het gezag over en de omgang met hun zoontje. Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij: 1.een verklaring tekende waarin hij beweert dat hij de ex-partner van klager vanaf een bepaalde datum heeft gezien, op basis daarvan een indruk en een beeld schetst, terwijl hij haar ten tijde van het opstellen van de verklaring nog nooit had gesproken; 2. in zijn verklaring zegt dat hij de ex-partner gediagnosticeerd heeft met een lichte depressieve stoornis, eenmalige episode, terwijl gezien de voorgeschiedenis en het verloop van eerdere depressieve episodes hij als professionele gezondheidszorgpsycholoog geweten moet hebben dat deze diagnose niet correct was. Daarbij probeerde hij de daadwerkelijke gemoedstoestand van de ex-partner te verdoezelen om haar in haar rechtszaak te helpen;3. namens de Stichting een verklaring tekent op logopapier van de Stichting terwijl hij daar niet werkt. De gz-psycholoog wekt hiermee de schijn dat hij wel bij de Stichting werkt, dat hij betrokken is bij de ex-partner waardoor hij doelbewust de rechterlijke macht misleidt;4. een verklaring tekent met een lasterlijke beschuldiging naar klager door te beweren dat de ex-partner uit een situatie van huiselijk geweld komt, terwijl hij de situatie niet kent en geen wederhoor heeft toegepast; 5. in de verklaring beweert dat een van de kinderen een behandelaar heeft, terwijl de Stichting zegt niet aan behandeling van kinderen te doen en het kind geen behandelaar heeft. De gz-psycholoog wekt hiermee de schijn dat er binnen de Stichting aan begeleiding en behandeling van kinderen gedaan wordt om de rechter ervan te overtuigen dat er geen zorgen over het welzijn van de kinderen hoeft te zijn; 6. met het tekenen van de (valse) verklaring zich samen met de Stichting doelbewust op partijdige wijze mengt in een rechtszaak over de omgang en het gezag van hun zoontje en de rechtszaak daarmee op scherp zet. De gz-psycholoog heeft hiermee zijn professionele onafhankelijkheid niet weten te bewaren en brengt de integriteit en het imago van zijn beroepsgroep in gevaar. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen 4,5 en 6 gegrond, 1 en 3 ongegrond en laat klachtonderdeel 2 buiten beschouwing. Het Regionaal Tuchtcollege legt de gz-psycholoog derhalve de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.218 van:

A., gz-psycholoog, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. R. Korver, advocaat te Amsterdam,

tegen

C., wonende te D., verweerder, klager in eerste aanleg.

1. Verloop van de procedure

C - hierna klager - heeft op 22 juli 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen gz-psycholoog A. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 mei 2015, onder nummer 141/2014, heeft dat College de gz-psycholoog de maatregel van berisping opgelegd.

De gz-psycholoog is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend en bij brief van 17 juni 2015 aangegeven dat hij zich tegen het beroep niet verzet en niet aanwezig zal zijn bij de behandeling van het hoger beroep.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 januari 2016, waar zijn verschenen de gz-psycholoog, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager is met bericht van verhindering niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

"2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager (geboren in 1974) is de ex-partner van mevrouw E. (geboren in 1977, verder te noemen: `de ex-partner'). Zij hebben samengewoond van juli 2010 tot februari 2013. In 2011 is uit hun relatie een zoon F. (verder te noemen: 'het zoontje') geboren, over wie zij gezamenlijk gezag hebben. De ex-partner had al een dochter uit een eerdere relatie.

Na een intakegesprek daartoe op 21 februari 2013, is de ex-partner tot 1 september 2014 opgevangen door de Stichting G. (verder te noemen: `de Stichting').

Verweerder is eerstelijns gezondheidszorgpsycholoog en heeft een eigen praktijk. Daarnaast verleende hij sinds 2008 als gezondheidszorgpsycholoog diensten aan de Stichting. Deze diensten bestonden uit het verlenen van supervisie aan mevrouw H., psycholoog (verder te noemen: `de psycholoog') voor een tot twee uur per maand. In de supervisie werden clienten besproken en adviezen gegeven. Verweerder nam voorts onderzoeksrapportages door en plaatste daar opmerkingen ter verbetering bij. Verweerder adviseerde hulpverleners en gaf zelf behandeling aan clienten en aan kinderen van clienten. Hij heeft zijn werkzaamheden voor de Stichting inmiddels beeindigd.

Op 17 april 2013 diende een kort geding bij de Rechtbank te I. inzake het gezag over en de omgang met het zoontje. Op verzoek van de ex-partner werd door de psycholoog van de Stichting een verklaring d.d. 11 april 2013 afgegeven die werd ingebracht bij de rechtszitting en waarin is opgenomen:

"Bovenstaande cliente heb ik gezien vanaf 14-03-2013, vanuit intake gesprek werd een depressieve stoornis, licht, gediagnosticeerd. Door de rust die cliente sindsdien in de opvang heeft gehad, weg van het huiselijke geweld, zijn de depressieve klachten verminderd zonder hulp van medicatie.

Ondersteuning en begeleiding gericht op veiligheid, stabilisatie, weerbaarheid en zelfredzaamheid helpen haar goed. Ondermijnend voor haar herstel is het gemis van haar zoontje. Cliente heeft de intentie haar ex-partner in goed overleg contact te laten hebben met hun zoontje. Echter, tegen de afspraken in , is zoontje na een weekend bij ex-partner niet bij cliente teruggebracht.

Cliente is bang dat een beeld van haar wordt geschetst waardoor lijkt dat ze niet in staat is voor haar zoontje te zorgen. Dit beeld wordt niet bevestigd door haar functioneren binnen de opvang. Cliente maakt een stabiele indruk en toont zich weerbaar, betrokken en veerkrachtig en alleszins in staat tot zorg voor haar kinderen. De zorg voor haar dochter, die mee in de opvang is, verloopt goed."

Op 23 mei 2013 heeft de ex-partner bij de politie een aangifte tegen klager gedaan wegens mishandeling in de periode van 1 mei 2012 tot 4 februari 2013.

Verweerder heeft op 23 mei 2013 en 20 juni 2013 met de ex-partner, haar dochter en groepsleiding gesproken, mede omdat er zorgen waren over de sociaal emotionele ontwikkeling van de dochter. Daarover heeft verweerder adviezen uitgebracht aan de ex-partner en de hulpverleners. Klager heeft verweerder daarbij niet gezien of gesproken.

Op 25 juni 2013 heeft verweerder een brief getekend waarin het navolgende is opgenomen:

"Bovenstaande cliente heb ik gezien vanaf 14-03-2013, vanuit intake gesprek werd een depressieve stoornis, eenmalige episode, licht, gediagnosticeerd. Door de rust die cliente sindsdien in de opvang heeft gehad, weg van het huiselijk geweld, zijn de depressieve klachten verminderd zonder hulp van medicatie. Ondersteuning en begeleiding zijn gericht op veiligheid, stabilisatie, weerbaarheid en zelfredzaamheid helpen haar goed.

Cliente is bang dat een beeld van haar wordt geschetst waardoor lijkt dat zij niet in staat is voor haar zoontje te zorgen. Dit beeld wordt niet bevestigd door haar functioneren binnen de opvang. Cliente maakt een stabiele indruk, en toont zich weerbaar, betrokken en veerkrachtig. Ze is alleszins in staat tot het bieden van goede zorg voor haar kinderen. De zorg van haar kinderen verloopt binnen de opvang goed. Moeder en dochter zijn gezien door de GZ-psycholoog. Zowel de behandelaar van het kind, als de behandelaar van de moeder zien geen problemen bij ex-partner in haar rol als moeder."

De brief is tevens getekend door de psycholoog.

Op 8 juli 2013 diende het hoger beroep bij het Gerechtshof in de eerdergenoemde zaak. Bij deze rechtszitting is bovenstaande door verweerder mede ondertekende brief door de ex-partner ingebracht.

Op 13 juni 2014 plaatste een persoonlijk begeleider van de ex-partner bij de Stichting een zorgmelding bij het AMK waarbij zij een LIRIK (Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid) invulde.

Op 25 september 2014 heeft de kinderrechter op advies van de Raad voor de Kinderbescherming een ondertoezichtstelling voor het zoontje uitgesproken.

Op 21 november 2014 (gecorrigeerd op 19 december 2014) ontving klager van de officier van justitie in verband met voormelde aangifte van de ex-partner een sepotbrief. De zaak tegen hem was geseponeerd met als sepotgrond: ten onrechte als verdachte aangemerkt."

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

"3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:

1 een verklaring tekende waarin hij beweert dat hij de ex-partner van klager vanaf 14 maart 2013 heeft gezien, op basis daarvan een indruk en een beeld schetst, terwijl hij haar ten tijde van het opstellen van de verklaring nog nooit had gesproken;

2 in zijn verklaring zegt dat hij de ex-partner gediagnosticeerd heeft met een lichte depressieve stoornis, eenmalige episode, terwijl gezien de voorgeschiedenis en het verloop van eerdere depressieve episodes hij als professionele gezondheidszorgpsycholoog geweten moet hebben dat deze diagnose niet correct was. Daarbij probeerde hij de daadwerkelijke gemoedstoestand van de ex-partner te verdoezelen om haar in haar rechtszaak te helpen;

3 namens de Stichting een verklaring tekent op logopapier van de Stichting terwijl hij daar niet werkt. Verweerder wekt hiermee de schijn dat hij wel bij de Stichting werkt, dat hij betrokken is bij de ex-partner waardoor hij doelbewust de rechterlijke macht misleidt;

4 een verklaring tekent met een lasterlijke beschuldiging naar klager door te beweren dat de ex-partner uit een situatie van huiselijk geweld komt, terwijl hij de situatie niet kent en geen wederhoor heeft toegepast;

5 in de verklaring beweert dat een van de kinderen een behandelaar heeft, terwijl de Stichting zegt niet aan behandeling van kinderen te doen en het kind geen behandelaar heeft. Verweerder wekt hiermee de schijn dat er binnen de Stichting aan begeleiding en behandeling van kinderen gedaan wordt om de rechter ervan te overtuigen dat er geen zorgen over het welzijn van de kinderen hoeft te zijn;

6 met het tekenen van de (valse) verklaring zich samen met de Stichting doelbewust op partijdige wijze mengt in een rechtszaak over de omgang en het gezag van hun zoontje en de rechtszaak daarmee op scherp zet. Verweerder heeft hiermee zijn professionele onafhankelijkheid niet weten te bewaren en brengt de integriteit en het imago van zijn beroepsgroep in gevaar.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij aan de Stichting diensten verleent die bestaan uit onder meer het verlenen van supervisie aan een psycholoog in loondienst van de Stichting en het geven van behandeling aan clienten en aan kinderen van clienten. Hij heeft de ex-partner van klager en haar dochter tweemaal gesproken en daarna in zijn hoedanigheid als hoofdbehandelaar een verklaring getekend. Verweerder verzoekt het college primair om klager in zijn klacht niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van belang en subsidiair om klager in zijn klacht niet-ontvankelijk te verklaren nu deze te onbepaald is geformuleerd. Indien het college van oordeel is dat klager ontvankelijk in zijn klacht is verzoekt verweerder de klacht ongegrond te verklaren. Op het verweer wordt zo nodig in het navolgende ingegaan."

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college is van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn klacht en zijn klacht is voldoende bepaald geformuleerd. Klager beklaagt zich over een door verweerder aan klagers ex-partner afgegeven verklaring, die door de ex-partner is ingebracht in een gerechtelijke procedure omtrent het gezag en de omgang van hun zoontje. Volgens vaste jurisprudentie wordt degene die een klacht indient tegen een beroepsbeoefenaar wegens het afgeven van een geneeskundige verklaring die voor klager consequenties kan hebben (omgangsregeling) als rechtstreeks belanghebbend beschouwd.

5.2

Het college komt vervolgens toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht. Daarbij wijst het college er op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of deberoepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is geblevenbinnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Het eerste klachtonderdeel wordt als ongegrond afgewezen nu ter zitting is komen vast te staan dat verweerder, anders dan door klager gesteld, de ex-partner wel heeft gezien en gesproken, te weten op 23 mei 2013 en 20 juni 2013. Daarmee is de grond onder dit klachtonderdeel komen te ontvallen.

Ook het derde klachtonderdeel wordt als ongegrond afgewezen. Nu verweerder de verklaring in zijn hoedanigheid van supervisor bij de Stichting tekende, mocht hij papier met een logo van de Stichting gebruiken.

5.4

De klachtonderdelen 4 t/m 6 zullen, gelet op de nauwe samenhang daarvan, gezamenlijk worden besproken. Kort gezegd komen deze klachtonderdelen er op neer dat verweerder de verklaring van 25 juni 2013 niet heeft mogen afgeven.

Ter zake wordt als volgt overwogen. Verweerder heeft, zo heeft hij ter zitting verklaard, de verklaring op verzoek van de ex-partner getekend in zijn hoedanigheid van hoofdbehandelaar en supervisor van de psycholoog van de Stichting. Verweerder verrichtte werkzaamheden voor de Stichting die onder meer bestonden uit het verlenen van supervisie en het geven van behandelingen en adviezen. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft verweerder de ex-partner van klager, alsook haar dochter, gesproken op 23 mei 2013 en 20 juni 2013. Verweerder heeft op deze dagen, zo verklaarde hij ter zitting, twee gesprekken met de ex-partner gevoerd, een gesprek met de dochter gevoerd, de dochter geobserveerd en een gesprek gevoerd met medewerkers van de Stichting die de dochter kenden. Klager en diens zoontje heeft hij niet gezien.

Daarna heeft een medewerker van de Stichting, op verzoek van de ex-partner, verweerder per e-mail verzocht de verklaring, zoals die eerderdoor de psycholoog was geschreven, mede te ondertekenen. Daarbij is verweerder, zo verklaarde hij ter zitting, medegedeeld dat de advocaat van de ex-partner de verklaring nodig had. Verweerder wist dat deze verklaring in een procedure gebruikt zou worden. Verweerder heeft zich tot mede ondertekening bereid verklaard, mits de verklaring in de eerste alinea aangevuld zou worden met de zinsnede 'eenmalige episode' en de laatste drie regels `Ondermijnend voor haar herstel is het gemis van haar zoontje. Cliente heeft de intentie haar ex-partner in goed overleg contact te laten hebben met hun zoontje. Echter, tegen de afspraken in , is zoontje na een weekend bij ex-partner niet bij cliente teruggebracht.' zouden worden geschrapt. De laatste regels van de tweede alinea liet verweerder ook aanpassen. De zin `De zorg voor haar dochter, die mee in de opvang is, verloopt goed.' werd vervangen door `De zorg van haar kinderen verloopt binnen de opvang goed. Moeder en dochter zijn gezien door de GZ-psycholoog. Zowel de behandelaar van het kind, als de behandelaar van de moeder zien geen problemen bij ex-partner in haar rol als moeder.'

Vervolgens heeft hij de aangepaste verklaring (mede) ondertekend.

5.5

In beginsel mag een behandelend psycholoog gegevens verstrekken mits hij zich daarbij beperkt tot de client en tot feitelijkheden. In zijn algemeenheid wordt het beroepsbeoefenaren ontraden om een geneeskundige verklaring af te geven ten behoeve van eigen patienten/clienten. In de beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) van 1 april 2007 zijn een aantal regels opgenomen over het uitbrengen van rapportages. Deze regels zijn ook van toepassing op een verklaring als het onderhavige. Met betrekking tot het rapporteren over derden bepaalt de code het volgende:

"III.3.2.22 Verstrekking van gegevens over een ander dan de client

Wanneer er in het dossier gegevens aanwezig zijn over een ander dan de client, en deze gegevens niet door de client zelf zijn verstrekt, dan verstrekt de psycholoog deze niet aan derden, dan met gerichte toestemming van die ander en alleen voor zover zij relevant en noodzakelijk zijn voor de specifieke vraagstelling. De toestemming wordt schriftelijk vastgelegd.

III.3.3.16 Rapporteren over anderen dan de client

Bij het uitbrengen van rapportages beperkt de psycholoog zich bij het geven van oordelen en adviezen tot die aangaande de client, en geeft hij geen oordelen of adviezen met betrekking tot een ander dan de client. Indien het voor het doel van de rapportage noodzakelijk is over een ander dan de client gegevens te verstrekken, dan beperkt de psycholoog zich zo mogelijk tot die gegevens die hij uit eigen waarneming of onderzoek heeftverkregen. Voor het verstrekken van dergelijke gegevens is gerichte toestemming van betrokkene noodzakelijk. Indien de psycholoog het noodzakelijk acht in een rapportage gegevens over een ander dan de client te vermelden, die hij niet uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen, dan is hij

daarin uiterst terughoudend en geeft steeds de bron en relevantie van de gegevens aan."

5.6

Het college is van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door in zijn verklaring de zinsnede "weg van het huiselijk geweld" op te nemen. Verweerder heeft betoogd dat hij klager geen schade toe wilde brengen en dat deze zinsnede enkel is opgenomen om de gemoedstoestand van de ex-partner, zoals die zich tijdens het verblijf bij de Stichting had ontwikkeld en zoals die was ten tijde van het opstellen van de verklaring, te onderbouwen. Verweerder heeft naar oordeel van het college met deze zinsnede evenwel de suggestie gewekt dat vast stond dat de ex-partner voor haar verblijf bij de Stichting in een situatie van huiselijk geweld verkeerde. Nu de gezinssamenstelling zo was dat naast de ex-partner enkel klager en de twee (jonge) kinderen van het gezin deel uitmaakten, kan de zinsnede immers niet anders dan op klager betrekking hebben. Verweerder heeft aldus een verklaring uitgebracht die (indirect) een beschuldiging van klager betreft en die een ander doel diende dan de behandeling van de ex-partner. Nu verweerder als behandelaar van de ex-partner niet geacht kan worden objectief te zijn over de rol die klager al dan niet in de relatie met de ex-partner heeft gespeeld, verweerder geen contact met klager heeft gehad om een en ander te verifieren, is het college van oordeel dat verweerder door het (mede) ondertekenen en afgeven van deze verklaring niet professioneel heeft gehandeld.

Het college voegt hier nog aan toe dat ook de formulering van de tekst ongelukkig is. Zo is de verklaring in de eerste persoon enkelvoud geschreven (de ik-vorm) en heeft ondertekening door twee personen plaatsgevonden, waardoor niet duidelijk is wie de schrijver is.

5.7

Met het afgeven van deze verklaring heeft verweerder zich op glad ijs begeven en gehandeld in strijd met binnen zijn beroepsgroep geldende richtlijnen als weergegeven onder 5.5. De verklaring was immers gevraagd door de ex-partner die deze zou gebruiken in een juridische procedure. Verweerder heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij niet precies wist waarvoor deze verklaring nodig was, maar wel dat hij wist dat deze ten behoeve van een rechtszaak was gevraagd. Hij had zich daarbij moeten realiseren dat de ex-partner het verslag zou kunnen gebruiken om daarmee voordeel te behalen zulks ten koste van klager. Het college is van oordeel dat verweerder zich, als hij zich deze gevolgen al niet heeft gerealiseerd, deze in elk geval had moeten realiseren. Het college refereert hierbij aan alle aandacht die de problematiek rondom het afgeven van verklaringen regelmatig in vakbladen krijgt, waarbij de zorgvuldigheid die dit soort verklaringen behoeft, aan de orde wordt gesteld. De klachtonderdelen 4 t/m 6 zijn derhalve gegrond.

5.8

Het college zal, nu ook klachtonderdeel 2 ziet op de kern van de klacht zoals die blijkt uit de klachtonderdelen 4 t/m 6, welke gegrond zijn, dit klachtonderdeel bij de verdere beoordeling buiten beschouwing laten. Beoordeling van dit specifieke klachtonderdeel, dat ziet op de diagnose die verweerder omtrent de ex-partner in de verklaring heeft opgenomen, is voor het college nauwelijks mogelijk. De ex-partner is geen partij in deze procedure en verweerder is gelet op zijn beroepsgeheim slechts beperkt in de gelegenheid op dit onderdeel verweer te voeren. Verweerder heeft aangeboden om met gebruikmaking van artikel 67 lid 3 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) inzage te geven in het dossier van de ex-partner van de Stichting. Omdat daarmee niet voldaan kan worden aan het beginsel van hoor en wederhoor dient hier slechts bij hoge uitzondering gebruik van te worden gemaakt. Nu dit klachtonderdeel voor de beoordeling van de klacht niet van doorslaggevend belang is, heeft het college besloten hiervan geen gebruik te maken.

5.9

Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder onzorgvuldig en onprofessioneel heeft gehandeld door het afgeven van de onderhavige verklaring, en dat de klacht deels gegrond wordt verklaard. Dat betekent dat het college een maatregel moet opleggen. Bij de vraag welke maatregel in dit geval passend is, merkt het college op dat zwaar wordt getild aan het aan verweerder verweten handelen. Daar komt bij dat verweerder ook ter zitting weinig tot geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen. Derhalve kan niet met een waarschuwing worden volstaan.

Het college zal verweerder de maatregel van berisping opleggen."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 De gz-psycholoog heeft in beroep een grief ingediend. Hij concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing.

4.2 Klager heeft in beroep geen verweer gevoerd.

Beslissing

4.3 De gz-psycholoog komt met zijn grief op tegen de overweging van het Regionaal Tuchtcollege dat hij weinig tot geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen en dat derhalve niet kan worden volstaan met het opleggen van de maatregel van waarschuwing. Hij pleit voor het opleggen van een minder zware maatregel.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de gz-psycholoog in hoger beroep inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen. De gz-psycholoog heeft in hoger beroep aangegeven in de toekomst niet meer zo'n verklaring te zullen afgeven. Voorts heeft de gz-psycholoog ter terechtzitting in beroep verklaard onprofessioneel te hebben gehandeld en te snel en te makkelijk zijn handtekening onder de verklaring van 25 juni 2013 te hebben gezet.

4.5 Het bovenstaande leidt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de overweging van het Regionaal Tuchtcollege: "Daar komt bij dat verweerder ook ter zitting weinig tot geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen." niet overneemt. Voor het overige onderschrijft het Centraal Tuchtcollege de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en maakt die tot de zijne.

Ook het Centraal Tuchtcollege tilt zwaar aan het aan de gz-psycholoog te maken verwijt. Door als gz-psycholoog en supervisor van de psycholoog zijn handtekening te zetten onder de betreffende verklaring en wijzigingen in deze verklaring aan te brengen heeft de gz-psycholoog te kennen gegeven dat hij zich verenigt met de inhoud van de verklaring. Daardoor is die verklaring de zijne geworden en is hij - ook in tuchtrechtelijke zin - voor de inhoud daarvan verantwoordelijk.

4.6 Dat het Centraal Tuchtcollege van oordeel is dat de gz-psycholoog het laakbare van zijn handelen inziet, betekent niet dat het Centraal Tuchtcollege een minder zware maatregel dan een berisping passend acht. Het tuchtrechtelijk verwijt dat de gz-psycholoog kan worden gemaakt is van dien aard dat dit de maatregel van berisping rechtvaardigt.

4.7 Uit het vorenstaande volgt dat het beroep moet worden verworpen.

4.8 Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal publicatie van deze beslissing worden bepaald.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, De Psycholoog en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs.G.L.G. Couturier en drs.E.D. Berkvens, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 22 maart 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.