Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2016:150

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:150

Datum uitspraak: 17-03-2016

Datum publicatie: 01-04-2016

Zaaknummer(s): c2015.308

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen (oog)arts in opleiding: Klager is op eigen initiatief naar de SEH van het oogziekenhuis gekomen. Klager verwijt verweerder, oogarts in opleiding, dat hij te lang heeft moeten wachten voordat hij werd gezien. Het triageformulier vermeldt een niet bedreigende, veel voorkomende ooglidrand ontsteking. Volgens klager werden andere patienten, die later waren binnengekomen, eerder geholpen dan hij, terwijl de klachten van deze patienten daartoe geen aanleiding gaven. Klager is van mening dat hij ten onrechte is genegeerd. De oorzaak daarvan ligt volgens klager mogelijk in zijn geloofsovertuiging. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.308 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., arts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. R.J. Peet te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 2 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 mei 2015, onder nummer 2014-311, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 maart 2016, waar verweerster is verschenen, bijgestaan door

mr. R.J. Peet voornoemd. Klager is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerster heeft haar standpunten ten overstaan van het Centraal Tuchtcollege toegelicht, evenals haar gemachtigde.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 17 maart 2016 heeft het College, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Klager kwam op 29 november 2014 op eigen initiatief naar de afdeling SEH van het -D.-ziekenhuis te B.. Verweerster was in dit ziekenhuis werkzaam als oogarts in opleiding. Klager is op die dag niet behandeld. Nadat hij al een tijd had gewacht en vervolgens twee andere patienten, die na hem binnen waren gekomen, eerder werden geholpen dan klager, is klager naar huis gegaan. Het triage-formulier van

29-11-2014 vermeldt een eventuele blepharitis (ooglidrandontsteking, een veel voorkomende, niet-bedreigende aandoening van de ooglidranden). Later (op 1 december 2014) bleek sprake van droge ogen ("keratitis sicca").

3. De klacht

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat hij te lang heeft moeten wachten voordat hij werd gezien. Volgens klager werden andere patienten, die later waren binnen gekomen, eerder geholpen dan hij, terwijl de klachten van deze patienten daartoe geen aanleiding waren. Klager vindt dat hij ten onrechte is genegeerd. Klager meent dat de oorzaak daarvan mogelijk ligt in zijn geloofsovertuiging.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Verweerster heeft toegelicht dat de volgorde van behandeling van de op de afdeling SEH van het ziekenhuis verschenen patienten uitsluitend wordt bepaald op medische gronden. Op basis daarvan wordt bij binnenkomst op de SEH een inschatting van de aard althans de ernst van de oogheelkundige problematiek gemaakt. Op basis van deze inschatting heeft verweerster aan de meest urgente pathologie voorrang gegeven boven naar inschatting mildere niet gezichtsbedreigende problemen. De klachten van klager heeft verweerster destijds beoordeeld als de tweede categorie. Die middag was er sprake van meerdere patienten met een bovengemiddeld ernstige pathologie, waardoor er een lange wachttijd was.

5.2 Ondanks de inschatting van de aard en ernst van de problematiek die in het algemeen bij de SEH wordt gemaakt, kan het voorkomen dat achteraf bezien een patient met minder spoedeisende klachten eerder geholpen is dan een ander met in aard of omvang ernstigere klachten. Dit betekent niet dat er dan in de regel sprake is van onzorgvuldig handelen ten tijde van de bepaling van volgorde van de behandeling van patienten. Wanneer drukte ertoe leidt dat een patient met ernstige problematiek niet tijdig geholpen kan worden, dient een achterwacht of supervisor te worden opgeroepen, maar dat was in het geval van klager niet aan de orde.

5.3 Het College heeft geen aanwijzingen dat verweerster aanleiding had om klager eerder dan of met voorrang boven de andere patienten te behandelen dan wel de problematiek van klager op dat moment anders in te schatten. Het enkele feit dat de patienten (die later waren binnengekomen maar eerder aan de beurt waren) op klager in de wachtkamer geen zieke indruk maakten, is daartoe onvoldoende. Verweerster heeft in de stukken aan klager haar excuus gemaakt voor het feit dat klager zich onvoldoende serieus genomen heeft gevoeld en vindt dat hij niet is gehoord. Aangezien klager zonder behandeling naar huis is gegaan, was verweerster niet in de gelegenheid om de problemen van klager te beoordelen.

5.4 Gezien het vorenstaande zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft verweerster een toelichting gegeven op de wijze waarop de volgorde van behandeling van patienten die op de afdeling SEH van het ziekenhuis verschijnen wordt bepaald. Het College stuit hierbij niet op bedenkingen. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft en neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen. De slotsom is dat het beroep van klager moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen, drs. F.M.M. van Exter en prof. dr. P.J. Ringens, leden-beroepsgenoten, mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en mondeling uitgesproken ter openbare zitting van 17 maart 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.