Uitspraak 201600302/1/A2

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Andere zaken - Kieswet

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:934

201600302/1/A2.

Datum uitspraak: 6 april 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

De vereniging Amsterdam Leeft! (hierna: de vereniging), gevestigd te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2015 in zaak nr. 15/3565 in het geding tussen:

[voorzitter] (lees: de vereniging)

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (lees: de voorzitter van het centraal stembureau Zuidoost en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Zuidoost).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2014 heeft de voorzitter van het centraal stembureau Zuidoost (hierna: het centraal stembureau) [persoon] benoemd verklaard tot lid van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Zuidoost.

Bij besluit van 23 september 2014 heeft het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Zuidoost (hierna: het algemeen bestuur) [persoon] toegelaten tot lid van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Zuidoost.

Bij besluit van 14 april 2015 heeft het algemeen bestuur het door de vereniging gemaakte bezwaar tegen het besluit van 23 september 2014 niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 15 april 2015 heeft het centraal stembureau het door de vereniging gemaakte bezwaar tegen het besluit van 22 september 2014 niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 13 november 2015 heeft de rechtbank het door de vereniging tegen de besluiten van 14 en 15 april 2015 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.

De vereniging heeft nadere stukken ingediend.

Het centraal stembureau en het algemeen bestuur hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2016, waar de vereniging, vertegenwoordigd door haar [voorzitter] en haar [secretaris], en het centraal stembureau en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. H. Verhaar en mr. P. Schroth, beiden werkzaam bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [persoon] gehoord.

Overwegingen

1. Op 19 maart 2014 zijn verkiezingen gehouden voor de leden van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Zuidoost. Bij die verkiezingen heeft de vereniging onder de aanduiding `Partij Voor Vrije Amsterdammers (PVVA)' (hierna: PVVA) een zetel in het algemeen bestuur van die bestuurscommissie behaald. Op de kandidatenlijst van de PVVA voor die verkiezingen waren twee kandidaten vermeld, te weten [kandidaat 1] en [kandidaat 2], onderscheidenlijk als nummer 1 en nummer 2. Op 26 maart 2014 hebben beide kandidaten afzonderlijk schriftelijk verklaard de benoeming tot lid van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Zuidoost niet te aanvaarden. Daarop heeft het centraal stembureau op 22 september 2014 [persoon] te Amsterdam benoemd verklaard tot lid van het algemeen bestuur. Op 23 september 2014 heeft het algemeen bestuur [persoon] als lid tot dat bestuur toegelaten.

Aan de besluiten van 14 en 15 april 2015, waarbij de bezwaren van de vereniging niet-ontvankelijk zijn verklaard, hebben het algemeen bestuur en het centraal stembureau ten grondslag gelegd dat de vereniging met de bezwaren niet daadwerkelijk het resultaat kan bereiken dat zij nastreeft, namelijk de vacante zetel door een PVVA-kandidaat laten vullen, en dat zij om die reden geen belang heeft. De rechtbank heeft het beroep tegen beide besluiten ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft [voorzitter] als procespartij aangemerkt. Uit de stukken en hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, leidt de Afdeling af dat [voorzitter] als voorzitter van de vereniging heeft beoogd namens de vereniging beroep in te stellen. Dat de rechtbank het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam als procespartij heeft aangemerkt en niet de voorzitter van het centraal stembureau Zuidoost en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Zuidoost, is, gelet op de overwegingen van de rechtbank en de toelichting van het centraal stembureau en het algemeen bestuur ter zitting, een kennelijke verschrijving. De vereniging Amsterdam Leeft!, de voorzitter van het centraal stembureau Zuidoost en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Zuidoost worden als partijen aangemerkt.

3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het instellen van beroep en hoger beroep door de vereniging tegen de besluiten van het centraal stembureau en het algemeen bestuur, gelet op artikel 8:4, vierde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), niet is uitgesloten en ook het maken van bezwaar als bedoeld in artikel 7:1 van de Awb mogelijk is. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 83 van de Gemeentewet (Kamerstukken II, 2011/12, 33 017, nr. 3; Kamerstukken II, 2011/12, 33 017, nr. 6; Kamerstukken I, 2013/14, 33 017, F) blijkt dat de wetgever, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, uitdrukkelijk heeft beoogd bestuurscommissies niet als vertegenwoordigend orgaan aan te merken. Ook de beperking die artikel 8:4, vierde lid, aanhef en onder a, met betrekking tot bepaalde besluiten bevat tot leden van provinciale staten, gemeenteraad en algemeen bestuur van een waterschap wijst erop dat besluiten betreffende het algemeen bestuur van een bestuurscommissie niet van beroep zijn uitgezonderd.

Dat beoordeling van besluiten inzake de benoemdverklaring in opengevallen plaatsen alsmede de toelating van nieuwe leden van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie door de bestuursrechter in voorkomende gevallen mogelijk als bezwaarlijk zou worden ervaren, doet hieraan niet af. Het is aan de wetgever om, indien hij dit geraden acht, de mogelijkheid van bezwaar, beroep en hoger beroep tegen dergelijke besluiten uit te sluiten.

4. Beoordeeld dient te worden of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het centraal stembureau en het algemeen bestuur de bezwaren van de vereniging terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard wegens gebrek aan belang. De vereniging heeft betoogd dat een van de kandidaten op de lijst met de aanduiding PVVA alsnog dient te worden benoemd en de zetel in ieder geval niet aan een kandidaat op de lijst met de aanduiding CDA mag worden toegekend. De kiezers die op de PVVA hebben gestemd, hebben bewust niet op het CDA gestemd, aldus de vereniging.

4.1. Nu deze procedure ertoe kan leiden dat het besluit van het centraal stembureau waarbij [persoon], vermeld op de CDA-kandidatenlijst, benoemd is verklaard en het besluit van het algemeen bestuur waarbij [persoon] is toegelaten tot lid van dat bestuur worden vernietigd, kan niet staande worden gehouden dat de vereniging geen belang heeft bij hetgeen zij beoogde te bereiken met haar bezwaar, beroep en hoger beroep. Het algemeen bestuur en het centraal stembureau hebben de bezwaren van de vereniging tegen de besluiten van 14 en 15 april 2015 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de besluiten van 14 april 2015 van het algemeen bestuur en van 15 april 2015 van het centraal stembureau alsnog gegrond verklaren. Die besluiten komen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien.

6. De vereniging heeft betoogd dat [persoon] ten onrechte door het centraal stembureau benoemd is verklaard en door het algemeen bestuur is toegelaten als lid van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de kandidaten op de lijst van de PVVA, die ten tijde van de verkiezingen niet aan de benoemingsvereisten voldeden, bereid waren daaraan te voldoen en door het centraal stembureau onder druk zijn gezet om op korte termijn uitsluitsel te geven of zij hun benoeming aanvaardden. Nadat zij hun zetel niet hadden aanvaard, hadden zij alsnog de mogelijkheid daartoe moeten krijgen. Het niet-aanvaarden van een zetel is niet onherroepelijk. Door aanpassing van de Verordening op de bestuurscommissies 2013 (hierna: de Verordening) is zetelroof gepleegd. De kiezers die op de PVVA hebben gestemd, hebben bewust niet gestemd op het CDA. Door wijziging van de Verordening heeft het CDA alsnog een zetel toegekend gekregen. Het zou democratischer zijn geweest de zetel onbezet te laten. Verder had de Verordening niet met terugwerkende kracht van toepassing mogen worden verklaard op de verkiezingen van 19 maart 2014. Ook had de gemeenteraad de mogelijkheid moeten bieden om bezwaar te maken tegen de voorgenomen wijziging van de Verordening, aldus de vereniging.

6.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening zijn ten aanzien van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur de bepalingen uit de Kieswet betreffende de verkiezing van de leden van de gemeenteraad van overeenkomstige toepassing. Het centraal stembureau heeft blijkens het proces-verbaal van 21 maart 2014 overeenkomstig hoofdstuk P van de Kieswet de zetelverdeling vastgesteld en de zetels toegewezen aan kandidaten. Daarbij is een zetel toegewezen aan [kandidaat 1], de eerste kandidaat op de lijst met de aanduiding PVVA. Nadat [kandidaat 1] op 26 maart 2014 schriftelijk had verklaard de benoeming tot lid van het algemeen bestuur niet te aanvaarden, heeft het centraal stembureau [kandidaat 2], de tweede kandidaat op de lijst met de aanduiding PVVA, tot lid van het algemeen bestuur benoemd verklaard. Ook [kandidaat 2] heeft, op 26 maart 2014, schriftelijk verklaard de benoeming niet te aanvaarden. De vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze kandidaten door het centraal stembureau op oneigenlijke wijze onder druk zijn gezet. Het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel W2, eerste lid, aanhef en onder d, van de Kieswet stond er voorts aan in de weg dat [kandidaat 1] of [kandidaat 2], ook indien zij hun verklaring later zouden hebben ingetrokken - hetgeen zij niet hebben gedaan -, alsnog voor benoeming in aanmerking konden komen. Op de kandidatenlijst van de PVVA waren ook geen andere kandidaten vermeld, zodat de zetel vacant zou blijven. Dit achtte de gemeenteraad ongewenst. De gemeenteraad heeft op 10 september 2014 de Verordening tot wijziging van de Verordening op de bestuurscommissies (vacante zetel) vastgesteld, waarbij een zevende lid aan artikel 5 van de Verordening is toegevoegd. In dat lid is de wijze geregeld waarop een vacante zetel wordt vervuld onder meer in het geval op een lijst waaraan een zetel is toegekend, geen kandidaat meer voorkomt die voor benoeming in aanmerking komt. Tegen een verordening van de gemeenteraad, een algemeen verbindend voorschrift, staat, gelet op artikel 8:2 in samenhang gelezen met artikel 7:1 van de Awb, niet de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. De vereniging wordt niet gevolgd in haar stelling, dat de Verordening met terugwerkende kracht is gewijzigd. De gewijzigde Verordening was ten tijde van de bestreden besluiten in werking getreden en biedt een voorziening voor de vervulling van een vacante zetel, waarbij aansluiting is gezocht bij de Kieswet. Het centraal stembureau heeft terecht artikel 5, zevende lid, van de Verordening en op grond van die bepaling artikel W4, eerste lid, van de Kieswet overeenkomstig toegepast teneinde in de vacature te voorzien. Uit laatstvermelde bepaling vloeit voort dat, indien op een lijst geen kandidaat meer voor benoeming in aanmerking komt, door toepassing van hoofdstuk P van de Kieswet de zetel wordt toegekend aan de kandidaat op de lijst met het eerstvolgende hoogste stemcijfer. In dit geval heeft de CDA-kandidatenlijst met 929 stemmen, na de PVVA-kandidatenlijst met 937 stemmen, het hoogste stemcijfer behaald. Nu [persoon] als eerste kandidaat op de kandidatenlijst met de aanduiding CDA is vermeld en voorts de meeste stemmen van de kandidaten op de lijst heeft behaald, heeft het centraal stembureau terecht de zetel aan hem toegekend. Het algemeen bestuur heeft derhalve terecht [persoon] toegelaten als lid van dat bestuur.

Het betoog faalt.

7. Gelet op hetgeen onder 6.1 is overwogen, zal de Afdeling de bezwaren van de vereniging tegen de besluiten van 22 en 23 september 2014 van het centraal stembureau en het algemeen bestuur ongegrond verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.

8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2015 in zaak nr. 15/3565;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Zuidoost van 14 april 2015, kenmerk ZK14004808;

V. vernietigt het besluit van de voorzitter van het centraal stembureau Zuidoost van 15 april 2015, kenmerk ZK140048;

VI. verklaart de bezwaren van de vereniging Amsterdam Leeft! ongegrond;

VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

VIII. gelast dat het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Zuidoost en de voorzitter van het centraal stembureau Zuidoost aan de vereniging Amsterdam Leeft! het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Borman w.g. Rijsdijk

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016

705.