Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:39

ECLI:NL:TGZRZWO:2016:39

Datum uitspraak: 08-04-2016

Datum publicatie: 08-04-2016

Zaaknummer(s): 027/2015

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen: Gegrond, berisping

Inhoudsindicatie: klacht tegen gezondheidszorgpsycholoog gegrond: berisping. Verweerster doet onderzoek bij klaagster die in haar eigen organisatie werkzaam is en over wie zij indirect leidinggevende is. Daarmee professionele afstand niet in acht genomen. Rapportage voldoet op geen enkele wijze aan de daaraan te stellen eisen. Voorts geheimhoudingsplicht geschonden.

------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 8 april 2016 naar aanleiding van de op 12 februari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C, gezondheidszorgpsycholoog, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. drs. P.A. de Zeeuw te verbonden aan DAS Rechtsbijstand,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de brief namens klaagster binnengekomen op 5 juni 2015, met bijlagen;

- de dupliek;

- de brief namens verweerster, binnengekomen op 4 augustus 2015, met bijlage.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 19 februari 2016, waar verweerster en haar gemachtigde zijn verschenen. Klaagster heeft per e-mailbericht van 4 februari 2016 laten weten dat zij niet ter zitting zou verschijnen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster was destijds werkzaam als juridisch medewerker bij de gemeente D. Verweerster was sinds 20 februari 2012 als gemeentesecretaris ad interim bij de gemeente D werkzaam. Daarnaast was verweerster een dag per week, op vrijdagen werkzaam als GZ-psycholoog. In die hoedanigheid verrichtte zij forensisch onderzoek bij personen die verdacht werden van het plegen van strafbare feiten.

In haar hoedanigheid van gemeentesecretaris was verweerster indirect leidinggevende van klaagster. Er stond hierarchisch gezien een leidinggevend manager tussen hen in.

Verweerster heeft binnen de muren van het gemeentehuis een psychologisch onderzoek bij klaagster verricht en een rapportage, gedateerd 8 december 2012, opgesteld. Dat rapport maakt deel uit van de processtukken.

Op 9 december 2012 om 7:28 uur heeft verweerster het navolgende aan klaagster gestuurd in een e-mailbericht met als bijlage een Word-document met de bestandsnaam `rapportage [naam klaagster, RTC] [1]':

"bijgaand de rapportage. We hebben een afspraak om die woensdag te bespreken.

Mocht je iets niet begrijpen terwijl je aan het lezen bent laat het me dan even weten; dan leg ik het uit.

Uiteraard ga ik zeer vertrouwelijk om met dit rapport."

Op 12 december 2012 heeft verweerster een e-mailbericht naar E, psychiater, gestuurd, met navolgende inhoud:

"Ik heb een medewerkster, [naam klaagster, RTC], van 43 jaar die een behoorlijke psychische problematiek heeft en dringend behandeling behoeft.

Ik heb haar geadviseerd zich door de huisarts te laten doorverwijzen naar jou. [Voornaam klaagster, RTC] zal dus op korte termijn contact met je opnemen.

Ik heb persoonlijkheidsvragenlijsten bij haar afgenomen en een rapport gemaakt. Ik heb met [voornaam klaagster, RTC] afgesproken dat zij zelf het rapport aan jou geeft.

Ik hoopt dat je tijd hebt voor [voornaam klaagster, RTC].

Overigens wil ik geen terugkoppeling uit de behandeling. Ik ben uitsluitend bemiddelaar in het contact."

Op 1 februari 2015 is door F, werkzaam bij de gemeente D, een e-mailbericht verzonden aan G, destijds coach en later gemachtigde van klaagster, inhoudende:

Zoals ik jullie heb aangegeven wil ik zeker verklaren wat [naam verweerster, RTC] heeft gezegd en dat mag je ook gebruiken. Omdat het al best even geleden is vind ik het moeilijk om het exact weer te geven.

Ergens in februari/maart 2014 zijn we in een bilateraal het personeel langsgelopen waaraan ik op dat moment leiding gaf. Bij [naam klaagster, RTC] gaf zij aan dat daar van alles mee aan de hand was. Zij heeft mij verteld dat zij een psychologische rapportage over [naam klaagster, RTC] had geschreven en dat [naam klaagster, RTC] een borderliner is en haar hele leven dit met zich mee zal dragen. Verder heeft zij verteld dat [naam klaagster, RTC] een moeilijke periode achter de rug had waarin zij ook 's nachts een collega, [naam collega], had opgebeld en schreeuwend/krijsend aan de telefoon had gehangen. [naam verweerster, RTC] heeft ook in andere overleggen met mij laten vallen dat [naam klaagster, RTC] een borderliner is. Ik kon daar niets mee.

...Bijzonder om te vermelden is dat [stuk onleesbaar, RTC] mij afgelopen vrijdag belde vanwege mijn vertrek bij D. [stuk onleesbaar, RTC] Uit zichzelf begon hij over het feit dat [naam verweerster, RTC] een rapportage over [voornaam klaagster, RTC] had gemaakt. Ook uitte hij zijn zorg over al die mensen die, niet zoals wij weg kunnen lopen. Hij refereerde hierbij aan het werk dat [naam verweerster, RTC] voor het H doet. Verder gaf hij aan dat [naam verweerster, RTC] hem eens heeft verteld dat zij een gave heeft waardoor mensen altijd alles aan haar vertellen.

Op 10 februari 2015 is door I, voormalig wethouder van de gemeente D, aan G, destijds coach van klaagster, een e-mailbericht verzonden met navolgende inhoud:

"Hierbij verklaar ik dat [naam verweerster, RTC] in de hoedanigheid als directeur a.i. van de Gemeente D in de wandelgangen met mij heeft gesproken over [naam klaagster, RTC].

Ze verklaarde dat [naam klaagster, RTC] behoorlijk de weg kwijt was, en dat ze borderline had. Ik heb daar toen kennis van genomen, en als wethouder daar verder niets mee gedaan. Personeelsbeleid hoorde niet tot mijn portefeuille."

In het dossier bevindt zich voorts onder meer een veelheid aan e-mailberichten bestaande uit correspondentie tussen verweerster en G, brieven van G aan de gemeente D en vice versa.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster, zakelijk weergegeven:

1. verstrengeling van haar functies als gemeentesecretaris/directeur/Hoofd Personeel en Organisatie/senior medewerker BMC-groep BV/Gz-psycholoog en feitelijk leidinggevende van klaagster;

2. het opstellen van een onwaar/vals Gz-rapport over klaagster;

3. het voor de totstandkoming van het Gz-rapport spreken van onwaarheid dan wel het hanteren van misleidende bewoordingen over doel, strekking en noodzaak van het Gz-rapport;

4. het verzwijgen van de intenties die zij als direct leidinggevende met dat Gz-rapport had en het verzwijgen welke (enorme) gevolgen dat Gz-rapport voor klaagster, als haar feitelijk ondergeschikte en patient, voor klaagster in haar prive en professioneel leven zou hebben;

5. het misleiden (in het algemeen) van een patient;

6. het niet houden van aantekening dan wel het voeren van een dossier ten behoeve van dat Gz-rapport en/of de totstandkoming daarvan;

7. het na de totstandkoming van het Gz-rapport weigeren adequate informatie te verschaffen over de toedracht, noodzaak en inhoud van het Gz-rapport alsmede over de (kennelijk) door haar uitgevoerde behandeling;

8. het verstrekken aan een patient van onjuiste informatie over de toedracht en de noodzaak van het opstellen van een Gz-rapport en over de inhoud ervan;

9. het frustreren dan wel niet (op adequate wijze) in behandeling nemen van een klacht (procedure) van een patient;

10.het spreken van onwaarheid en het geven van onjuiste informatie over de inhoud van het Gz-rapport;

11.het intimideren van een patient;

12.het hanteren van neerbuigende en onnodig grievende bewoordingen en kwalificaties;

13.het frustreren van een onderzoek naar het (eigen) handelen als Gz-psycholoog;

14.het weigeren de klacht en nadien dit dossier in der minne met de patient op te lossen;

15.het misbruik maken van de door haar als Gz-psycholoog /feitelijk leidinggevende over klaagster verkregen Gz-gegevens;

16.het schenden van de geheimhoudingsplicht;

17.het niet als een bekwaam, redelijk handelend en naar behoren functionerend Gz-psycholoog (kunnen) handelen.

Klaagster heeft bij e-mailbericht van 4 februari 2016 hieraan nog de volgende klachten toegevoegd, waarbij zij verweerster verwijt:

- valsheid in geschrifte te hebben gepleegd nu het door verweerster genoemde e-mailbericht van 9 december 2012 16.46 uur nooit heeft bestaan en door haar in 2015 is opgesteld en verzonden.

- dat zij in haar hoedanigheid van gemeentesecretaris een psychologisch rapport omtrent klaagster, zijnde een medewerker van dezelfde gemeente, heeft opgemaakt.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster heeft de klachten als volgt gerubriceerd:

1. belangenverstrengeling dan wel misbruik van rapportage;

2. onzorgvuldige inhoudelijk te hebben gerapporteerd;

3. onheuse bejegening van klaagster.

Tegen deze klachten voert verweerster -zakelijk weergegeven- aan dat zij met de kennis van achteraf beter niet had kunnen ingaan op klaagsters expliciete verzoek tot het doen van een psychologisch onderzoek. Verweerster heeft zich laten leiden door klaagsters verzoek en had de intentie adequate zorg te verstrekken aan klaagster, waarbij de zorgbehoefte evident was en de kans reeel dat zij zou afzien van zorg indien verweerster klaagster geen zorg zou verlenen. Verweerster heeft met voldoende zorg gehandeld en zich beperkt tot het gevraagde onderzoek en klaagster op grond van haar bevindingen (via de huisarts) naar een specialist doorverwezen, met het verzoek om buiten bekendheid met de nadere zorgverlening te worden gehouden. Verweerster heeft daarmee gehandeld in het belang van klaagster.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college zal bij de beoordeling van de ingediende klachten deze rubriceren en samenvatten als volgt.

A) belangenverstrengeling dan wel misbruik van rapportage;

B) inhoudelijk onzorgvuldig/onjuiste tot stand gekomen rapportage;

C) schending geheimhouding;

D) het niet bewaren van het dossier;

E) het opstellen en in de procedure brengen van een vals e-mailbericht.

5.3

Ad A) Het college is van oordeel dat verweerster, gelet op haar rol als gemeentesecretaris van dezelfde gemeente als die waar klaagster werkzaam was en in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat verweerster indirect leidinggevende was van klaagster, nimmer een psychologisch onderzoek bij klaagster had mogen verrichten. De vraag of, zoals door verweerster gesteld en door klaagster bestreden, klaagster daar dringend om heeft verzocht acht het college niet van belang. Voorts had verweerster het onderzoek nimmer binnen de muren van het gemeentehuis mogen verrichten. Zij heeft daarmee haar diverse functies/rollen op onaanvaardbare wijze vermengd. Voor zover de klachtonderdelen hierop betrekking hebben, zijn die gegrond.

5.4

Ad B) Ook de klachtonderdelen die zien op de wijze van totstandkoming en inhoud van de rapportage zijn gegrond. Hetgeen als onderzoeksrapportage is gepresenteerd voldoet niet aan de eisen die aan een dergelijke rapportage gesteld worden. Zo ontbreekt een duidelijke onderzoeksvraag en verslag van de gehanteerde onderzoeksmethode. Het rapport betreft een opsomming van klachten en onderzoeksresultaten zonder dat daaruit op coherente wijze conclusies zijn getrokken die tot (een) diagnose(s) hebben geleid.

Verweerster heeft gesteld dat er naast de rapportage die in het geding is gebracht nog een ander, 'eerste' deel, van die rapportage is. Zij verwijst daarvoor naar een e-mailbericht van 9 december 2012 16.46 /15.46 uur (kopie van e-mailberichten met beide tijdstippen is overgelegd) waarin verweerster stelt het volgende te hebben geschreven:

"Sorry, ik ben vergeten je het eerste deel van het rapport te mailen.

Bij deze alsnog.

In dit eerste deel staat de weergave van ons gesprek, waarin we afspraken hebben gemaakt over hoe om te gaan met mijn opmerking over mijn twee verschillende functies en dat jij daarover zou nadenken. Daarnaast heb ik geschreven dat ik het rapport op jouw nadrukkelijke verzoek na bespreking zou vernietigen.

En dat ik het rapport uiteraard uiterst vertrouwelijk zal behandelen.

Ook staan in dit eerste deel de gespreksindrukken.

Dus dit deel moet je eerst lezen en daarna pas het tweede deel.

We bespreken beide rapporten komende woensdag."

Klaagster heeft betwist dit e-mailbericht van 9 december 2012 met als bijlage het zogenoemde 'eerste deel' van het rapport destijds te hebben ontvangen en stelt dat verweerster deze (kennelijk) valselijk heeft opgemaakt. Het college kan dat niet beoordelen. Gelet op de navolgende feiten en omstandigheden acht het college het niet aannemelijk dat de e-mail van 9 december 2012 met als bijlage een 'eerste deel' van de rapportage aan klaagster is gestuurd. Uit de wel - door klaagster - in het geding gebrachte rapportage blijkt op geen enkele wijze dat dit 'slechts een deel' van de totale rapportage betreft. Op geen enkele wijze wordt in dat deel naar een daaraan voorafgaand deel verwezen. Voorts valt op dat in het litigieuze e-mailbericht wordt verwezen naar exact de onderwerpen die thans deel uitmaken van de klacht.

Nu de ontvangst van dit e-mailbericht door klaagster is bestreden en niet aannemelijk is geworden dat dit e-mailbericht met bijlage daadwerkelijk in december 2012 door verweerster aan klaagster is verzonden zal het college zich, als het om de klachtonderdelen gaat die betrekking hebben op de wijze van totstandkoming en de inhoud van de rapportage, moeten beperken tot beoordeling van de wel bekende rapportage.

Dat rapport doet vanwege de omissies als hiervoor weergegeven, niet aan de daaraan te stellen eisen. Overigens ook indien er van uit moet worden gegaan dat er wel nog een ander deel is, dan is gesteld noch gebleken dat daarin wel die informatie staat die maakt dat de rapportage als geheel wel voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit het litigieuze e-mailbericht van 9 december 2012 blijkt niet dat in het vermeende eerste deel de ontbekende onderzoeksvraag en methode staan vermeld, duidelijk en coherente diagnose(s) etc., zodat ook de klachtonderdelen die hierop betrekking hebben gegrond zijn.

5.5

Ad C) Klaagster verwijt verweerster dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden en heeft ter onderbouwing twee e-mailberichten in het geding gebracht. Het betreft de e-mailberichten van de heren F en I. Beide verklaren, zoals hiervoor onder de feiten weergegeven, dat zij van verweerster informatie hebben gehad die onderdeel uitmaakt van de op haar rustende geheimhoudingsplicht. Hoezeer deze getuigen niet onder ede zijn gehoord en 'papier' geduldig is, en de verklaringen zijn opgevraagd door de voormalige gemachtigde van klaagster in een stadium dat het wederzijdse conflict tussen klaagster('s gemachtigde) en verweerster fors opliep, is niet aannemelijk geworden dat deze verklaringen onjuist zijn. De - niet onderbouwde - stelling van verweerster dat zij met beide heren een fors conflict heeft gekregen en zij deze verklaringen bij wijze van rancune hebben opgesteld overtuigt niet zonder nadere onderbouwing door verweerster. Uit de inhoud van de verklaringen, gelegd naast de rapportage opgemaakt door verweerster blijkt dat zij inhoudelijk (gedetailleerd) weten te verklaren over onderwerpen die deel uit maken van de rapportage. Naar oordeel van het college is voldoende aannemelijk geworden dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De klachtonderdelen die betrekking hebben op schending door verweerster van de op haar rustende geheimhoudingsplicht worden gegrond verklaard.

5.6

Ad D) De klachtonderdelen die betrekking hebben op het niet voldoen aan de bewaarplicht dienen gegrond te worden verklaard. Verweerster heeft weliswaar gesteld dat zij op verzoek van klaagster de rapportage en bijbehorende aantekeningen heeft vernietigd, doch zulks is niet aannemelijk geworden. Verweerster heeft ter onderbouwing van dat verweer verwezen naar het e-mailbericht van 9 december 2012 waarin verweerster onder meer schrijft: 'Daarnaast heb ik geschreven dat ik het rapport op jouw nadrukkelijke verzoek na bespreking zou vernietigen'. Nu, onder verwijzing naar en overneming van hetgeen hiervoor onder ad C is overwogen met betrekking tot dit e-mailbericht, niet aannemelijk is geworden dat verweerster dit e-mailbericht heeft verstuurd, dient haar verweer voor zover op dit e-mailbericht gebaseerd, te worden verworpen. Bovendien is het college van oordeel dat, nu voor verweerster een wettelijke bewaarplicht geldt van 15 jaar, welke bewaarplicht kan komen te ontvallen op uitdrukkelijk verzoek van de client/patient, het op de weg van verweerster ligt om zorg te dragen voor een ter zake door de betreffende client/patient ondertekende verklaring. Die is er niet.

Ook de klachtonderdelen die op schending van de bewaarplicht betrekking hebben dienen gegrond te worden verklaard.

5.7

Ad E) Klaagster heeft als aanvullende klacht verweerster het verwijt gemaakt een vals e-mailbericht in het geding te hebben gebracht. Over dat e-mailbericht is hiervoor reeds het een en ander overwogen. Wat daar ook van zij; het in het geding brengen van dat e-mailbericht heeft geen betrekking op het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van behandelaar en kan derhalve niet door het tuchtcollege worden beoordeeld. Klaagster kan in dit klachtonderdeel niet worden ontvangen.

5.8

Nu de klachten grotendeels gegrond worden verklaard zal een maatregel worden opgelegd. De ernst van de gegronde klachten, waarbij verweerster haar professionele grenzen uit het oog heeft verloren en zij bij de totstandkoming en inhoud van de rapportage niet heeft gehandeld overeenkomstig de thans geldende normen, rechtvaardigt in beginsel een (voorwaardelijke) schorsing. Gelet op de omstandigheid dat het college de overtuiging heeft gekregen dat verweerster heel goed doordrongen is van de onjuistheid van haar handelen en zij voor het eerst een tuchtrechtelijke maatregel krijgt opgelegd, is het college van oordeel dat met een berisping volstaan kan worden.

6. DE BESLISSING

Het college berispt verweerster.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, L.P.T. Raijmakers, S.L.M. Jorna, en S.M. Pol, leden-gezondheidszorgpsychologen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2016 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.