Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:40

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:40

Datum uitspraak: 12-04-2016

Datum publicatie: 12-04-2016

Zaaknummer(s): 2015-169

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een gezondheidszorgpsycholoog. (1) Praktijk was moeilijk bereikbaar en vaak lag er veel tijd tussen vraag en antwoord. Ongegrond: In verweer is de frequentie inzichtelijk gemaakt, die niet is bestreden. Uitblijven contact na 23 juni berustte op een misverstand. (2) Onvolledige terugkoppeling gegeven van het e-mailcontact met oudste zoon van klaagster en geen cc daarvan verstrekt. Ongegrond: Gezien artikel III.3.2.9. Beroepscode voor de psychologen (2007) en artikel 7:456 BW mocht worden volstaan met het terugkoppelen van een samenvatting van het e-mailcontact. 3) Ontbreken van een klachtenprocedure of deugdelijke vermelding daarvan. Gegrond: vgl. artikel 2 Wet klachtrecht clienten zorgsector. Waarschuwing.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Datum uitspraak: 12 april 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, gz-psycholoog

werkzaam te B,

verweerster,

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 13 juli 2015

- de medische machtiging van klaagster

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de dupliek

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 21 januari 2016

- de brief van klaagster, ingekomen 11 februari 2016.

1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 16 februari 2016. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd vergezeld door D en verweerster werd vergezeld door haar collega E maatschappelijk werker (verder: de/haar collega).

2. De feiten

2.1 Klaagster heeft zich gewend tot F, een praktijk voor Basis GGZ en

Relatie- en Gezinstherapie te B (verder: de praktijk) op basis van een GGZ traject

met als belangrijkste hulpvraag het verbeteren van haar relatie met haar drie kinderen.

2.2 Verweerster is in de hoedanigheid van gz-psycholoog werkzaam in de praktijk. De

behandelverantwoordelijkheid deelt zij samen met haar collega.

2.3 Op 18 december 2014 heeft verweerster een intakegesprek gevoerd met klaagster.

Aansluitend vond op 29 december 2014 een gezinssessie plaats met klaagster en haar drie

kinderen. Hierbij was ook de collega van verweerster aanwezig. Op 6 februari 2015 heeft

verweerster samen met haar collega een individueel gesprek gevoerd met klaagster. Hierop

volgden nog twee individuele gesprekken met de collega van verweerster op respectievelijk

27 februari en 27 maart 2015.

2.4 In telefonisch contact met klaagster is op 7 mei 2015 afgesproken dat de praktijk

contact zou leggen met haar zoon met een voorstel voor een consult met hem en klaagster.

Laatstgenoemd gesprek is, na interventie middels e-mailcontact tussen verweerster en de oudste zoon van klaagster, niet tot stand gekomen.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat de praktijk gedurende het hele behandeltraject moeilijk bereikbaar was, er veel tijd verloren ging tussen vraag en antwoord en er vanaf 23 juni 2015 helemaal geen communicatie meer mogelijk was (1). Voorts wordt verweerster verweten dat zij een onvolledige terugkoppeling heeft gegeven van het

e-mailcontact met de oudste zoon van klaagster en zij hiervan, ook na verzoek daartoe, geen cc aan klaagster heeft doen toekomen. Klaagster voelde zich hierdoor onveilig in het behandeltraject (2). Tenslotte ontbreekt het de praktijk aan een klachtenprocedure of een deugdelijke vermelding daarvan (3).

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Met betrekking tot klachtonderdeel 1 waarin klaagster de slechte bereikbaarheid van

de praktijk en de lange tijdsspanne tussen vraag en antwoord als klacht opwerpt, wordt uit

bijlage 1 bij verweerschrift inzichtelijk in welke frequentie de contacten tussen klaagster en

verweerster hebben plaatsgevonden. Behoudens een enkele uitzondering van een periode van

drie weken tussen het ene en andere contact hebben de sessies en de telefonische- en

e-mailcontacten (waaronder ook antwoorden op vragen van klaagster) steeds met tussenpozen

van enkele dagen plaatsgevonden. Klaagster heeft noch in repliek noch ter zitting de inhoud

van de bijlage bestreden. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van het College geen

ruimte voor een verwijt in deze. Met betrekking tot het uitblijven van contact na 23 juni 2015

is het College van oordeel dat sprake is van een misverstand waarbij klaagster op een reactie

wachtte en verweerster had begrepen dat klaagster geen contact meer wenste. Daarop heeft

klaagster een klacht ingediend bij het tuchtcollege. In het licht hiervan kan niet worden

geconcludeerd dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 2 overweegt het College als volgt.

Op basis van artikel III.3.2.9. van de Beroepscode voor de psychologen (juli 2007) geeft de

psycholoog de client desgevraagd inzage en afschrift van het dossier. Alvorens client inzage

te geven, verwijdert de psycholoog de gegevens die betrekking hebben op anderen, voor zover

die niet door client zelf zijn verstrekt om de vertrouwelijkheid van de gegevens van anderen

niet te schenden. Ook in artikel 7:456 BW is bepaald dat inzage in het dossier achterwege

blijft voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke

levenssfeer van een ander.

In de onderliggende casus heeft klaagster verzocht om volledige inzage in en toezending van de e-mailcorrespondentie tussen verweerster en de zoon van klaagster, die deel uitmaakt van het dossier van klaagster. Het College is van oordeel dat op grond van voornoemde artikelen klaagster had mogen volstaan met het terug koppelen van een samenvatting van het e-mailcontact tussen haar en de zoon van klaagster. Voornoemd klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.3 Met betrekking tot het derde klachtonderdeel oordeelt het College als volgt.

De Wet klachtrecht clienten zorgsector (verder: Wkcz) verplicht zorgaanbieders te beschikken over een klachtenregeling (art. 2 Wkcz). De regeling dient voor patienten kenbaar te zijn. Gebleken is dat verweerster, althans de praktijk waarin zij werkzaam is, niet over een deugdelijke en aan de genoemde wet voldoende klachtenregeling beschikt en deze derhalve ook niet kenbaar heeft gemaakt. De na indiening van de klacht vermelde tekst op de website van de praktijk, dat indien sprake is van een serieuze klacht over de werkzaamheden van de bij de praktijk werkzame personen de mogelijkheid openstaat tot het indienen van een klacht bij het Regionale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, kan niet als zodanig worden gezien. Dit klachtonderdeel acht het College dan ook gegrond.

5.4 De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de hiervoor onder 5.1 en 5.2

weergegeven onderdelen van de klacht geen verwijt treft zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, maar wel wat betreft het hiervoor onder 5.3 weergegeven onderdeel van de klacht.

5.5 Het College acht de maatregel van een waarschuwing hier passend, omdat weliswaar

sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, maar niet is gebleken dat aan verweerster

reeds eerder ter zake een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, terwijl de verweten

gedraging niet het psychologisch (be)handelen zelf betreft maar de klachtenafhandeling.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt op de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.E. Honee, voorzitter, mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, lid-jurist, E.S.J. Roorda- de Man, J. Feenstra en L.J.J.M. Geertjens, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. G.G.M.L. Huntjens, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.