Tuchtrecht | Schending beroepsgeheim | ECLI:NL:TGZREIN:2016:36

Klacht tegen psychiater. Schending beroepsgeheim vanwege het overleggen van medische stukken in klachtprocedure, het filmen van klaagster zonder haar toestemming en het onnodig creeren van onrustbinnen de GGZ-afdeling.

ECLI:

ECLI:NL:TGZREIN:2016:36

Datum uitspraak:

13-04-2016

Datum publicatie:

13-04-2016

Zaaknummer(s):

1582b

Onderwerp:

Schending beroepsgeheim

Beroepsgroep:

Arts

Beslissingen:

Gegrond, waarschuwing

Inhoudsindicatie:

Klacht tegen psychiater. Schending beroepsgeheim vanwege het overleggen van medische stukken in klachtprocedure, het filmen van klaagster zonder haar toestemming en het onnodig creeren van onrustbinnen de GGZ-afdeling. Tuchtrechtelijke rechtspraak over het inbrengen van medische

stukken in het kader van het voeren van verweer is niet zonder meer van toepassing op WKCZ-klachtenprocedures. Als hoofdbehandelaar onvoldoende toegezien op aanwezigheid van en handelen conform toestemmingsverklaring. Nalaten van het geven van informatie. Gedeeltelijk gegrond.

Waarschuwing.

Uitspraak: 13 april 2016

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 juli 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

psychiater

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde mr. I.M.I. Apperloo te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en de aanvulling daarop

- het verweerschrift

- de brief zijdens verweerster met de gedragsregels van de afdeling van de GGZ-instelling waar klaagster heeft verbleven.

- de pleitnotitie overgelegd zijdens verweerster

Ondanks herhaald verzoek heeft klaagster geen repliek ingediend.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 2 maart 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerster is sinds augustus 2009 als psychiater werkzaam bij een afdeling van een GGZ-instelling waar klaagster onder behandeling is geweest. Vanaf 25 september 2014 tot 21 mei 2015 was verweerster de behandelcooerdinator en hoofdbehandelaar van klaagster.

Vanaf 20 maart 2014 tot 14 september 2014 is verweerster wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof niet werkzaam geweest. Gedurende deze periode is er binnen de instelling nieuw beleid gemaakt op grond waarvan therapiesessies met camera opgenomen werden. Klaagster heeft voor het opnemen van

sessies waar zij bij aanwezig was geen toestemming gegeven.

Gedurende haar behandeling is klaagster een periode op bezinningsverlof geweest. In deze periode heeft zij contact gehad met een medeclient naar aanleiding van een voorval in de groep waar klaagster deel van uitmaakte. Na afloop van de bezinningsperiode wilde klaagster in de groep spreken

over hetgeen tijdens het verlof is voorgevallen. De groepstherapeute heeft klaagster die gelegenheid niet gegeven.

Klaagster heeft een klacht tegen -onder andere- verweerster ingediend bij de klachtencommissie van de GGZ-instelling. In die procedure heeft verweerster de ontslagbrief van klaagster uit de instelling aan de klachtencommissie overgelegd zonder dat ze daarvoor toestemming had van klaagster.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster -zoals opgenomen in haar klaagschrift en nadrukkelijk aangegeven ter zitting- :

1) Schending van het beroepsgeheim door het voorleggen van de ontslagbrief van klaagster aan de klachtencommissie van de GGZ-instelling zonder haar toestemming.

2) Klaagster op film vastleggen ondanks dat er geen toestemmingsverklaring is ondertekend.

3) Het onnodig creeren van onrust en calamiteiten binnen de afdeling van de GGZ-instelling waar klaagster verbleef. Klaagster werkt dit verwijt verder uit als:

a) Geen duidelijke administratie met betrekking tot de toestemmingsverklaringen.

b) Nalatigheid inzake informatie naar klaagster over het verbod tot contact met medeclienten tijdens de periode van bezinning.

c) Het niet afdoende instrueren van medewerkers in het bieden van nazorg en ondersteuning bij calamiteit en grensoverschrijdend gedrag binnen de instelling.

Ter toelichting stelt klaagster dat de groepstherapeute haar geen gelegenheid heeft gegeven om na terugkomst van het bezinningsverlof haar gevoelens van onveiligheid bespreekbaar te maken. Verweerster wordt in dit kader verweten dat zij als behandelend psychiater haar personeel/team niet

voldoende heeft geinstrueerd.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster weerspreekt dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld zou hebben. Ten aanzien van klachtonderdeel 1) geeft zij aan dat het vaste rechtspraak is dat een zorgverlener die wordt aangeklaagd in het kader van het voeren van verweer medische stukken in die procedure mag brengen voor

zover die stukken relevant zijn voor het voeren van het verweer. Dat laatste is volgens verweerster het geval.

Met betrekking tot de klachtonderdelen 2) en 3a) betreurt verweerster dat de procedure omtrent het maken van filmopnames niet goed was ingericht. Volgens verweerster zou dit nu wel het geval zijn. Ter toelichting stelt verweerster dat het beleid aangaande het filmen is ingevoerd tijdens haar

zwangerschapsverlof. Na haar verlof heeft verweerster zich aanvankelijk niet gerealiseerd dat de procedure betreffende het filmen nog niet voldoende was uitgekristalliseerd en procedureel vastgelegd. Pas toen klaagster bezwaar maakte tegen het filmen bleek verweerster dat niet automatisch

kenbaar werd gemaakt aan therapeuten indien er geen toestemming was gegeven.

Daarbij zou van klaagster nimmer een opname zijn gemaakt. Toen klaagster de kamer waar verweerster werkte binnenkwam en bezwaar maakte tegen de camera die haar filmde, is de camera uitgezet.

Met betrekking tot klachtonderdeel 3b) heeft verweerster aangegeven dat de normale procedure inhoudt dat in de groep de regels omtrent contact tussen clienten tijdens de bezinning wordt aangegeven. Ter zitting is aangegeven dat bij klaagster de normale procedure niet is gevolgd omdat

klaagster, nadat besproken was dat er een bezinningsperiode zou komen, niet meer in de groep is geweest.

Met betrekking tot klachtonderdeel 3c) heeft verweerster aangegeven dat de therapeute een afgewogen beslissing had genomen het incident na de bezinningsperiode niet meer in de groep te laten bespreken en dat verweerster voor haar handelen daarbij gegronde therapeutisch verantwoorde redenen

had.

5. De overwegingen van het college

Het college is van oordeel dat klachtonderdeel 1), dat ziet op de schending van het beroepsgeheim, gegrond is.

Het college stelt voorop dat het optreden van verweerster beoordeeld dient te worden naar het bepaalde in artikel 88 van de wet BIG, volgens welk artikel verweerster verplicht is tot geheimhouding ten opzichte van al datgene wat haar bij het uitoefenen van haar beroep op het gebied van de

individuele gezondheidszorg ter kennis is gekomen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen.

Het is vaste rechtspraak dat een verweerder in het kader van het voeren van verweer in een tuchtrechtelijke procedure voor dat verweer relevante medische stukken mag inbrengen. In casus is er echter sprake van een klachtenprocedure in het kader van de Wet Klachtrecht Clienten Zorgsector (WKCZ)

die een geheel ander karakter en mogelijk rechtsgevolg kent. Waar een tuchtrechtelijke procedure kan leiden tot verstrekkende maatregelen is dat in een klachtenprocedure geenszins het geval. Het college is dan ook van oordeel dat de rechtspraak aangaande tuchtrechtelijke procedures niet zonder

meer van toepassing is op klachtenprocedures.

In het licht van het vorenstaande heeft verweerster onvoldoende omstandigheden gesteld die in dit concrete geval haar doorbreken van het beroepsgeheim rechtvaardigen, zodat het college concludeert dat verweerster haar beroepsgeheim als bedoeld in artikel 88 BIG heeft geschonden.

De door klaagster onder 2) en 3a) genoemde verwijten lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Het college is van oordeel dat beide klachtonderdelen, die zien op het filmen zonder toestemming, gegrond zijn.

Het college stelt voorop dat verweerster -zoals ter zitting door haar aangegeven- in de betreffende periode hoofdbehandelaar was van klaagster. Wat tot de taken van de hoofdbehandelaar behoort is in vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege vastgelegd. Voor zover voor deze casus relevant

zal het college hierna daaraan refereren.

Als uitgangspunt dient te worden genomen dat de hoofdbehandelaar, naast de zorg die hij als zorgverlener ten opzichte van de patient en diens naaste betrekkingen heeft te betrachten, belast is met de regie van de behandeling van de patient. De regie houdt -voor zover hier relevant- in algemene

zin in dat de hoofdbehandelaar ervoor zorg draagt dat de verrichtingen van allen die beroepshalve bij de behandeling van de patient zijn betrokken op elkaar zijn afgestemd en gecooerdineerd. Dit houdt onder andere een adequate communicatie en organisatie in waarmee de voorwaarden en

omstandigheden geschapen worden waaronder de behandeling verantwoord kan worden uitgevoerd en erop toegezien wordt dat in alle fasen van het traject dossiervoering plaatsvindt die voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

In het onderhavige geval is verweerster hierin tekortgeschoten. Zij heeft er onvoldoende op toegezien dat de benodigde toestemmingsverklaringen gevraagd en in het dossier aanwezig waren en dat overeenkomstig de wel of niet verleende toestemming werd gehandeld. Hieraan doet niet af dat het

beleid aangaande het filmen in een periode van afwezigheid van verweerster in de instelling is ingevoerd nu het -gezien haar rol als hoofdbehandelaar- op haar weg had gelegen om zich ervan te vergewissen of de noodzakelijke wijze van uitvoering in voldoende mate geborgd was en gevolgd werd.

Dit heeft zij nagelaten, waarop zij tuchtrechtelijk aangesproken kan worden.

Het college volgt verweerster ook niet in haar standpunt dat van klaagster nimmer opnamen zijn gemaakt. Daargelaten of dit afdoet aan het vorenstaande volgt uit de eigen stellingen van verweerster dat er -zij het mogelijk kortdurend- wel een opname is gemaakt, nu immers bij een gelegenheid

door haarzelf de camera is uitgezet.

Het college is van oordeel dat klachtonderdeel 3b), dat ziet op de informatieverstrekking bij het bezinningsverlof, gegrond is.

Tussen partijen staat vast dat klaagster bij aanvang van haar bezinningsverlof niet op de hoogte is gesteld van de regels omtrent contact met medeclienten. Verweerster heeft ter zitting hierover aangegeven dat de gebruikelijke gang van zaken is dat een client die op bezinningsverlof gaat,

eerst terugkeert in de groep en dat in die groepsessie vervolgens aan die client alsmede aan diens medeclienten de regels omtrent contact tussen clienten tijdens bezinningsverlof worden uitgelegd. Verweerster was er van op de hoogte dat die gebruikelijke gang van zaken in het geval van het

bezinningsverlof van klaagster niet gevolgd werd. Het had daarom op haar weg gelegen om de informatie die anders in de groepsessie aan klaagster zou zijn verstrekt aan haar door te geven. Het college is van oordeel dat gezien het karakter van een bezinningsverlof het geven van deze informatie

van significant belang is zodat verweerster met betrekking tot het nalaten daarvan ook een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Het college is van oordeel dat klachtonderdeel 3c) niet gegrond is.

Uit hetgeen hierover uit de stukken en ter zitting is gebleken, volgt niet dat er sprake zou zijn van onvoldoende instrueren van medewerkers door verweerster. Onweersproken is door verweerster gesteld dat er een bewuste keuze is gemaakt om te handelen zoals is gehandeld. Niet gebleken is dat

die keuze medisch onverantwoord, onverdedigbaar of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar was.

Uit het vorenstaande volgt dat de verwijten die klaagster verweerster maakt gedeeltelijk gegrond worden verklaard. Het college zal vervolgens dienen te beoordelen of en zo ja welke maatregel daarbij past. Het college overweegt daarbij dat het verwijten betreft die deels raken aan basale

(grond)rechten van patienten en waarbij duidelijk en toetsbaar beleid niet adequaat aanwezig was en toegepast werd. Voorts blijkt ook nu nog niet dat een juiste werkwijze aan de hand van inzichtelijke werkprocesbeschrijvingen afdoende geborgd is. Een en ander klemt te meer nu het een veelal

kwetsbare groep patienten betreft die aan duidelijke regels en grenzen sterke behoefte heeft. Verweerster kan in haar rol van hoofdbehandelaar daarvan ook een persoonlijk verwijt worden gemaakt. Anderzijds stelt het college vast dat verweerster weliswaar hoofdbehandelaar van klaagster was maar

dat zij niet de (eind)verantwoordelijk-heid voor het beleid in de instelling draagt. Zij is daarmee afhankelijk van anderen en hierarchisch hogeren. Daarnaast heeft het college vastgesteld dat verweerster niet eerder een tuchtrechtelijk verwijt is gemaakt.

Het college ziet in dit alles aanleiding te volstaan met een waarschuwing. Daarbij wordt aangetekend dat een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend bepaalt het college dat deze beslissing zal worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;

- legt op de maatregel van waarschuwing;

- wijst de klacht voor het overige af;

- bepaalt dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften `Medisch Contact' en `De Psychiater'.

Aldus beslist door mr. A.H.M.J.F. Piette als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, M.Ch. Doorakkers, H.J. Weltevrede en H.C.Th. Maassen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

13 april 2016 in aanwezigheid van de secretaris.