Uitspraak 201600055/1/R6

Tegen: de raad van de gemeente Barneveld

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Gelderland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:1010

201600055/1/R6.

Datum uitspraak: 13 april 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], beiden wonend te Barneveld,

en

de raad van de gemeente Barneveld,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Baron van Nagellstraat VIIII" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2016, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, en de raad, vertegenwoordigd door V.M. Bouma en ing. A.B. Quaak, zijn verschenen.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan voorziet onder meer in de aanleg van een tunnel onder de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn in Barneveld, ter plaatse van de overgang van de Baron van Nagellstraat naar de Stationsweg. Daarnaast wordt langs deze wegen voorzien in een snelfietsroute en een fietspad. Ter compensatie van de fietspaden wordt ter plaatse van de locatie waar de Stationsweg de Esvelderbeek kruist, een faunapassage aangelegd. [appellanten] wonen aan de Stationsweg en zijn met name bezorgd over de borging van de faunapassage in het plan en de locatie van de voorziene tunnel.

Toetsingskader bestemmingsplan

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellanten]

Ontvankelijkheid

3. Het perceel van [appellanten] bevindt zich op ongeveer 160 meter afstand van de gronden waar de betreffende faunapassage met de functieaanduiding "Overige zone - voorwaardelijke verplichting 3" is voorzien. Niet in geschil is dat [appellanten] vanaf hun perceel geen zicht hebben op de locatie waar de faunapassage is voorzien, nu de faunapassage zal worden ingericht in de duiker onder de Stationsweg. Gelet hierop, en daarbij in aanmerking genomen de geringe ruimtelijke uitstraling van de faunapassage, is de afstand tussen dit plandeel en het perceel van [appellanten] naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Het beroep van [appellanten], voor zover gericht tegen de functieaanduiding "Overige zone - voorwaardelijke verplichting 3" voor het plandeel met de bestemming "Verkeer", is niet-ontvankelijk.

Locatie tunnel

4. [appellanten] betogen dat onvoldoende duidelijk is waar de voorziene tunnel zal worden gerealiseerd. Hoewel in de verbeelding de functieaanduiding "tunnel" aan een smalle strook grond is toegekend, kan een tunnel(bak) gelet op de reikwijdte van de bestemming "Verkeer" volgens [appellanten] op alle gronden waaraan die bestemming is toegekend, worden gerealiseerd. Hun vrees is er dan ook met name in gelegen dat het tunneltrace met tunnelbak voor hun woning zal komen te liggen, wat volgens hen zou kunnen resulteren in een hoge betonnen wand voor hun woning.

4.1. De Afdeling stelt vast dat de eigenlijke tunnel door middel van de functieaanduiding "tunnel" ter plaatse van de spoorwegovergang is voorzien. Niet in geschil is echter dat op alle gronden waaraan de bestemming "Verkeer" is toegekend, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, waaronder ook begrepen tunnels. De raad stelt hiertoe te zijn overgegaan, om de voor de tunnel benodigde inrit te kunnen realiseren. Hoewel de mogelijkheid bestaat dat de tunnel pal voor het perceel van [appellanten] wordt aangelegd, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit vanwege onder meer kostentechnische aspecten dermate onrealistisch is, dat daarvoor niet behoeft te worden gevreesd. Wel zal ten behoeve van de tunnelinrit op het reeds bestaande wegtrace voor het perceel van [appellanten] de benodigde verdiepte ligging van de rijbanen worden doorgevoerd. Uit oogpunt van veiligheid zal daarbij ter overbrugging van het hoogteverschil worden voorzien in een afbakening van ongeveer 1 m hoogte, zo stelt de raad. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad aan het belang van de tunnel en de daartoe benodigde inrit meer gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van [appellanten] bij het behoud van hun vrije uitzicht. Daarbij is van belang dat de raad heeft gesteld dat de aanleg van de tunnel noodzakelijk is om de verkeersveiligheid en de doorstroming van de Stationsweg en de Baron van Nagellstraat te kunnen waarborgen.

Het betoog faalt.

5. De raad heeft gesteld dat het relativiteitsvereiste, zoals vervat in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht, aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat. Nu het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond is, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dit artikel van toepassing is.

Conclusie

6. Gelet op het voorgaande, staat het ontbreken van belanghebbendheid de inhoudelijke behandeling van het beroep van [appellanten], voor zover zij zich richten tegen de voorziene faunapassage, in de weg. Verder heeft de raad de bouwmogelijkheden binnen de bestemming "Verkeer" niet hoeven inperken.

7. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep, voor zover het betreft de vaststelling van de aanduiding "Overige zone - voorwaardelijke verplichting 3" voor het plandeel met de bestemming "Verkeer", niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Jager, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. De Jager

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016

704.