Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZCTG:2016:161

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:161

Datum uitspraak: 12-04-2016

Datum publicatie: 13-04-2016

Zaaknummer(s): c2014.479

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater die betrokken is geweest bij het psycho-diagnostisch onderzoek van de zonen van klager. Klager - die niet met het ouderlijk gezag is bekleed - zou ten onrechte de definitieve rapportage niet hebben ontvangen, het Bureau Jeugdzorg zou ten onrechte aanwezig geweest zijn tijdens de intakegesprekken met zijn zonen en er zou ten onrechte maar eenmalig een gesprek met klager zijn gevoerd. Klacht afgewezen en beroep verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.479 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mw. mr. M.S.E. van Beurden, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 25 februari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen psychiater C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 september 2014, onder nummer 14/083 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen en heeft dat beroep nadien aangevuld. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2014.480 en C2014.481 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 maart 2016, waar zijn verschenen klager en de gemachtigde van de psychiater.

De zaak is over en weer bepleit. Klager heeft zijn standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager en zijn ex-vrouw zijn verwikkeld in een vechtscheiding. Klager en zijn ex-vrouw hebben vier zonen. Sinds 19 april 2013 oefent deze ex-vrouw alleen het gezag uit over de kinderen.

2.2 Op 29 mei 2013 zijn de zonen aangemeld voor een psycho-diagnostisch onderzoek bij E. waar verweerder als psychiater werkzaam is. De zonen waren op dat moment jonger dan 12 jaar.

2.3 Drie van de zonen, hierna de zonen, zijn door verweerder en twee GZ-psychologen onderzocht.

2.4 Er heeft op 28 oktober 2013 een gesprek plaatsgevonden tussen klager en de twee GZ-psychologen, klager heeft geen toestemming gegeven om informatie over hem op te nemen in de rapportage.

2.5 Bij brief van 20 december 2013 is klager door verweerder geinformeerd over de conclusies van de bij de zonen uitgevoerde onderzoeken.

2.6 Klager heeft hierna een aantal malen verzocht om de definitieve rapporten over de zonen, die zijn opgesteld door de verweerder in samenspraak met de GZ-psychologen".

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

"3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten door:

1. de definitieve rapportage die over klagers zonen is gemaakt niet aan klager te

verstrekken, ondanks zijn herhaaldelijk verzoek daartoe;

2. Bureau Jeugdzorg aanwezig te laten zijn tijdens de intakegesprekken met de

zonen van klager;

3. in het kader van het onderzoek naar de toestand van de zonen, slechts een

eenmalig gesprek met klager te laten voeren, hetgeen erg summier is.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan".

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

"5. De overwegingen van het college

5.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt het college als volgt. Klager is niet belast met het ouderlijk gezag over zijn minderjarige kinderen. De zonen van klager waren ten tijde van het onderzoek door E. niet ouder dan 12 jaren. Dit betekent dat ingevolge het bepaalde in art. 7:465 lid 1 BW de met het gezag belaste ouder alle rechten en plichten uit de geneeskundige behandelovereenkomst namens de minderjarige kinderen uitoefent. In dat kader heeft de gezagsdragende ouder recht op informatie in de zin van art. 7:448 BW en recht op inzage in het dossier. De door verweerder in het kader van het onderzoek gedane bevindingen die zijn neergelegd in de rapportage van E. vallen onder het beroepsgeheim. Het beroepsgeheim geldt in verband met het voorgaande niet voor de met het gezag belaste ouder, zoals bepaald in art. 7:457 lid 3 BW. Voor de niet met het gezag belaste ouder geldt voornoemde uitzondering op het beroepsgeheim evenwel niet. Klager heeft als niet gezagsdragende ouder weliswaar recht op informatie/inlichtingen over belangrijke feiten en omstandigheden over de verzorging of opvoeding, zoals bepaald in art. 1:377c BW, echter deze informatie is niet gelijk aan de informatie die op grond van de artikelen 7:457 lid 3 BW en 7:448 BW wordt verstrekt aan de gezagsdragende ouder en omvat ook geen inzage recht of een recht op afschrift van het dossier. Het is dan ook aan verweerder om te beoordelen in hoeverre deze informatie die onder het beroepsgeheim valt met de niet-gezagsdragende ouder gedeeld moet worden. Verweerder moet in dat verband rekening houden met het feit dat het verstrekken van inlichtingen niet verder gaat dan noodzakelijk voor het daarmee te bereiken doel, te weten het informeren van klager in het kader van art. 1:377c BW. Gezien het voorgaande kon en mocht verweerder volstaan met de informatie die hij aan klager heeft verstrekt, zijnde de conclusies van de bevindingen van het onderzoek bij de zonen. Verweerder heeft hierbij een afweging gemaakt tussen het recht op informatie van klager in het kader van art. 1:377c BW en het beroepsgeheim dat hij tegen opzichte van derden, waaronder klager, in acht moet nemen. Het college volgt klager derhalve niet in zijn standpunt dat hij recht had op een afschrift van de betreffende rapportages. Dit klachtonderdeel wordt afgewezen.

5.2 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel dat gaat over de aanwezigheid van de gezinsvoogd bij de intakegesprekken met de zonen het volgende. Indien en voor zover verweerder in aanwezigheid van de gezinsvoogd intakegesprekken heeft gevoerd geldt het volgende.

Met de aanwezigheid van een derde bij de gesprekken met de zonen wordt een inbreuk gemaakt op het voor verweerder geldende beroepsgeheim dat onder meer de privacy van de zonen beoogt te beschermen. Indien de behandelaar het echter -met het oog op het uit te voeren onderzoek- noodzakelijk acht om de gezinsvoogd aanwezig te laten zijn bij de gesprekken en de gezagsdragende ouder hiermee instemt is aan de wettelijke vereisten voldaan. Verweerder houdt daarbij echter zijn eigen professionele verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat het beroepsgeheim niet meer wordt geschonden dan strikt noodzakelijk is voor het daarmee te bereiken doel. In dit geval brengt dit met zich mee dat verweerder een afweging moet maken welke onderwerpen hij in aanwezigheid van de gezinsvoogd met de zonen en hun moeder bespreekt. Uit de stukken is duidelijk geworden dat de gezinsvoogd aanwezig is geweest bij de intakegesprekken en niet bij diagnostische of behandelinhoudelijke gesprekken. Het college is derhalve van oordeel dat verweerder daarmee in ieder geval heeft voldaan aan de bovengenoemde eisen en met de aanwezigheid van de gezinsvoogd bij deze gesprekken het beroepsgeheim niet verder is doorbroken dan noodzakelijk voor het daarna verder te verrichten onderzoek. Verweerder heeft derhalve niet onzorgvuldig gehandeld.

Dit klachtonderdeel wordt afgewezen.

5.3 Ten aanzien van het derde en laatste klachtonderdeel dat gaat over de wijze waarop klager betrokken is bij het onderzoek naar de geestelijke toestand van zijn kinderen het volgende. De vraag is of verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door in het kader van dit onderzoek niet meer dan een gesprek te laten voeren met klager. Het college is van oordeel dat dit onder de gegeven omstandigheden niet onzorgvuldig is geweest. Klager is als niet-gezagsdragende ouder, weliswaar pas een halfjaar na de aanmelding, in de gelegenheid gesteld om zijn visie op de toestand van de zoons te geven. Deze informatie is vervolgens betrokken bij het door verweerder opgestelde advies, zoals klager ook zelf heeft aangegeven. Dat daarvoor meer gesprekken nodig waren is het college niet gebleken. Dit klachtonderdeel wordt derhalve afgewezen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt".

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het beroep

4.1. In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2. De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van de beslissing in eerste aanleg.

4.3. Naar aanleiding van de derde klacht en derde grief van klager overweegt het Centraal Tuchtcollege dat ter terechtzitting in beroep is gebleken dat het doel van het gesprek met klager is geweest om informatie te vergaren over zijn vier zonen. Dat gesprek heeft plaatsgevonden in het najaar van 2013, in dezelfde periode als het onderzoek naar die zonen (hoewel de aanmelding voor dat onderzoek heeft plaatsgevonden voor de zomervakantie). Niet is gebleken dat er omstandigheden waren die noopten tot een langere duur van dat gesprek of tot het voeren van meer dan een gesprek. In zoverre behoeft overweging 5.3 van het Regionaal Tuchtcollege aanpassing.

4.4. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot het geven van andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en

mr. drs. R. Zuijderhoudt en drs. M. Drost, leden-beroepsgenoten en

mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

12 april 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.