Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2016:170

ECLI:NL:TGZCTG:2016:170

Datum uitspraak: 24-03-2016

Datum publicatie: 15-04-2016

Zaaknummer(s): c2015.298

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog:de aangeklaagde gz-psycholoog heeft klager vier keer behandeld in verband met posttraumatische stress klachten na een woningbrand. De huisarts van klager heeft de gz-psycholoog bericht dat klager niet tevreden was over de behandeling en heeft klager verwezen naar een andere gz-psycholoog. Klager verwijt de gz-psycholoog: 1. dat hij klager niet op de juiste wijze heeft behandeld; 2. dat hij niet is verschenen op de laatste afspraak. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond zonder verder onderzoek in raadkamer af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

-------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.298 van:

A, wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, destijds werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 11 november 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 april 2015, onder nummer 14/387GZP, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 maart 2016, waar de gz-psycholoog is verschenen. Klager is niet verschenen.

De gz-psycholoog heeft zijn standpunt ten overstaan van het Centraal Tuchtcollege toegelicht.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 24 maart 2016 heeft het College, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerder is als gezondheidszorgpsycholoog werkzaam, onder andere in huisartsenpraktijk D. in B.. In de periode 11 juli 2014 tot 13 augustus 2014 heeft verweerder klager vier keer behandeld in verband met posttraumatische stress klachten na een woningbrand.

2.2 In de week van 20 augustus 2014 heeft de huisarts van klager aan verweerder bericht dat klager niet tevreden was over de door verweerder ingezette behandeling en dat klager had gevraagd om verwijzing naar een andere gz-psycholoog. De huisarts heeft hem die verwijzing gegeven. Klager is nog wel verschenen op de reeds tussen klager en verweerder bestaande afspraak van 27 augustus 2014, alwaar bleek dat verweerder deze afspraak had ingevuld met een andere client.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in, naar het college begrijpt, dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door :

1. klager niet op de juiste wijze te behandelen;

2. niet te verschijnen op de laatste afspraak van 27 augustus 2014.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Klachtonderdeel 1

5.2 Het college acht het voorstelbaar dat klager niet tevreden is over het handelen van verweerder nu hij naar zijn gevoel geen baat heeft gehad bij de behandeling. Dit betekent echter niet dat verweerder in tuchtrechtelijke zin onjuist heeft gehandeld. Naar het oordeel van het college heeft verweerder de stellingen van klager gemotiveerd betwist. In dergelijke gevallen waarin de lezingen van partijen uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan de klacht c.q. het klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van de gz-psycholoog, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van een gz-psycholoog hem tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Dat is hier niet het geval. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 2

5.3. Tussen partijen staat vast dat klager zich door een andere gz-psycholoog wilde laten behandelen, waarna een misverstand is ontstaan over de reeds geplande afspraak van 27 maart 2014 (Het CTG leest: 27 augustus 2014). Verweerder is er van uitgegaan dat klager deze afspraak niet meer zou willen. Hij heeft dat echter niet bij klager nagevraagd. Het college acht het handelen van verweerder op dit punt onhandig, maar niet dusdanig ernstig dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake is. Klachtonderdeel 2 slaagt niet.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en toegelicht.

4.2 De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot

verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege neemt deze over en gaat voorbij aan de negatieve kwalificaties die klager in zijn beroepschrift de gz-psycholoog toedicht. Het beroep wordt verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijk en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. G.A.M. Mensing en drs. R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 maart 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.