LTO: kabinet zet in arbeidsmarkt stappen vooruit, maar er is nog werk aan de winkel

LTO Nederland noemt de mogelijkheid om in cao's een uitzondering te maken op de wet Werk & Zekerheid `een stap vooruit'. In die wet was vastgelegd dat werknemers na een opeenvolging van drie contracten (met een tussenpoos van ten hoogste zes maanden) een vast contract moeten krijgen. Dat leidde voor de land- en tuinbouw tot praktische problemen: werknemers die seizoenswerk verrichten zouden door de bepaling al snel voor een vast contract in aanmerking moeten komen, terwijl er op veel land- en tuinbouwbedrijven niet voor het hele jaar werk voorhanden is.

Lodewijk Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, staat nu toe dat voor werknemers die `vanwege natuurlijke of klimatologische omstandigheden' maximaal negen maanden per jaar aan het werk kunnen, de tussenpoos ook drie maanden mag zijn (in plaats van de wettelijke zes). Via de Stichting van de Arbeid werd al aangedrongen op aanpassingen, op basis van knelpunten die werkgevers zagen sinds de invoering van de WWZ.

"De voorstellen van Asscher sluiten nauw aan bij de wijzigingen die we in de land- en tuinbouw al hebben afgesproken", reageert Albert Jan Maat, voorzitter van LTO Nederland. Al eerder bereikte LTO Nederland overeenstemming met CNV Vakmensen en FNV over aanpassing van de tussenpoos. Nu gaat Asscher nog een stap verder en wil de minister de afspraak die LTO Nederland heeft gemaakt ook in andere economische sectoren toestaan, mits ze te maken hebben met `natuurlijke of klimatologische omstandigheden' (zoals bijvoorbeeld horeca of recreatie). De afspraak over de kortere tussenpoos van drie maanden in de land- en tuinbouw moet overigens nog wel in cao's worden verankerd (in de glastuinbouw en open teelten lopen de cao onderhandelingen nog).

Volgens Maat heeft Asscher een belangrijke stap gezet, maar in Europees verband is er wat betreft beloning van seizoensarbeid nog werk aan de winkel voor Asscher. "In Duitsland is een uurloon van drie tot vier euro voor seizoensarbeid heel gebruikelijk. Ook in Belgie liggen de brutoloonkosten bij seizoensarbeid voor werkgevers ook een stuk lager ten opzichte van Nederland. We moeten in Europa naar een gelijk speelveld. Ook in andere lidstaten moet het loon meer in lijn komen met het landelijke welvaartsniveau."

Asscher heeft ook nog andere aanpassingen in petto. Zo wordt het minimumjeugdloon vanaf 21 jaar in stappen afgeschaft (is nu nog 23 jaar). Naar verwachting zijn de gevolgen van die afschaffing voor werkgevers in de land- en tuinbouw te overzien. "De groep jeugdigen die in een functie is ingedeeld in de CAO's glastuinbouw, open teelten en dierhouderij verdienen al meer dan het minimumloon. Dat heeft te maken met zogeheten taakvolwassenheid. Dat wil zeggen dat de functies door jeugdigen volwaardig worden ingevuld." Bovendien: ter compensatie van de afschaffing, stelt Asscher per 1 januari 100 miljoen euro ter beschikking (invoering Lage Inkomensvoordeel LIV).

Verder wil Asscher dat werknemers die langdurig ziek zijn, recht houden op een transitievergoeding bij ontslag. Werkgevers die deze vergoeding moeten betalen, worden voortaan financieel gecompenseerd uit het Algemeen werkloosheidsfonds (Awf). Hier zal wel een verhoging van de premie tegenover staan. Maat: "Deze benadering is zeker voor bedrijven met relatief weinig werknemers een hele vooruitgang."

Tot slot wil Asscher blijven toestaan dat werkgevers huisvestings- en zorgverzekeringskosten op voorhand kunnen inhouden op het wettelijk minimumloon via de loonstrook. Hiermee wil Asscher voorkomen dat werknemers zich niet verzekeren tegen ziektekosten. Maat is blij met het plan. "Het verkleint de financiele risico's voor werkgevers aanzienlijk." Wel zal de overheid eisen stellen: zo mogen huisvestingskosten alleen worden ingehouden wanneer werknemers wonen in gecertificeerde woningen. Dit moet nog verder worden ingevuld.

21 april 2016