Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:175

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:175

Datum uitspraak: 21-04-2016

Datum publicatie: 21-04-2016

Zaaknummer(s): c2015.346

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klaagster is na een zwangerschap van 36 weken in het ziekenhuis door middel van een keizersnede bevallen van een tweeling. De aangeklaagde anesthesioloog was aldaar werkzaam en betrokken bij de anesthesie voor de keizersnede. Klaagster verwijt de anesthesioloog dat zij:1. klaagster voorafgaand aan de keizersnede onvoldoende heeft geinformeerd over de risico's van de spinale anesthesie; 2. fouten heeft gemaakt bij het geven van de anesthesie; zij had direct moeten kiezen voor algehele anesthesie en niet eerst voor ruggenprik; de anesthesie is te hoog opgestegen waardoor klaagster ademhalingsproblemen kreeg en intubatie nodig was; verzoekster heeft daarop geaspireerd, en tot slot heeft verweerster klaagster na afloop van de keizersnede op de IC zelf opnieuw geintubeerd en dit niet overgelaten aan de intensivist. Het RTG heeft de klacht in al haar onderdelen afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klaagster verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.346 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., anesthesioloog, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 6 augustus 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te 's-Gravenhage tegen C. - hierna de anesthesioloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 augustus 2015, onder nummer 2014-205b heeft dat College de klacht in al haar onderdelen afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De anesthesioloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaak A. tegen D. (C2015.345) ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 maart 2016, waar zijn verschenen klaagster vergezeld van haar echtgenoot, de heer E. alsmede de anesthesioloog bijgestaan door haar gemachtigde, mr. O.L. Nunes.

De zaak is over en weer bepleit.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

"2. De feiten

2.1 Klaagster, geboren 1975, is na een zwangerschap van 36 weken op

15 september 2012 in het F., locatie G. (hierna: F.) door middel van een keizersnede bevallen van een tweeling. Verweerster was aldaar werkzaam en betrokken bij de anesthesie voor de keizersnede.

2.2 In de dagen voorafgaand aan de bevalling is klaagster meerdere keren met klachten passend bij een langzaam stijgende bloeddruk op de verloskamers in het F. gezien en op 13 september 2012 is zij ter observatie opgenomen in het F..

2.3 Op 14 september 2012 is door een gynaecoloog eiwit in de urine vastgesteld. Met klaagster is door de gynaecoloog besproken dat per dag zou worden bekeken of er reden is om de vaginale bevalling in te leiden alsmede dat er een reele kans was dat het een keizersnede zou worden. Er is gestart met toediening van medicatie per infuus (Magnesiumsulfaat en Cardene) tegen de hoge bloeddruk en klaagster heeft een Celestone-injectie gehad ter bevordering van de rijping van de longen van de baby's.

2.4 Op zaterdag 15 september in de ochtend rond 11.24 uur heeft de gynaecoloog getracht de bevalling in te leiden, maar rond 18.30 uur heeft zij besloten tot een keizersnede wegens redenen die samenhingen met de toestand van klaagster (keizersnede op maternale gronden). Klaagster had toen zojuist gegeten van de uitgeserveerde maaltijd. Kort daarna is verweerster ingeschakeld om de anesthesie te geven bij de te verrichten operatie.

2.5 Klaagster arriveerde rond 19.50 uur in de verkoeverkamer alwaar verweerster haar zag. De keizersnede is rond 20.13 uur begonnen. Verweerster heeft klaagster spinale anesthesie (ruggenprik) gegeven, maar deze is te hoog opgestegen, waardoor klaagster ademhalingsproblemen kreeg. Verweerster is toen overgegaan op algehele anesthesie met intubatie van klaagster. Tijdens de intubatie heeft klaagster geaspireerd, waarbij maaginhoud in haar longen terecht is gekomen. Dit is door verweerster weggezogen. Iets voor 20.30 uur zijn twee zonen geboren, die zijn opgevangen door een kinderarts. Verweerster heeft klaagster gedetubeerd en klaagster is na afloop van de operatie naar een bewaakte plaats op de Intensive Care (hierna: IC) vervoerd.

2.6 Op de IC bleek zelfstandig ademen te vermoeiend, waarop verweerster klaagster na overleg met de dienstdoende intensivist opnieuw heeft geintubeerd en gesedeerd. Op 21 september 2012 is klaagster teruggekeerd naar de verpleegafdeling en op 2 oktober 2012 is zij uit het ziekenhuis ontslagen.

2.7 Verweerster heeft op 5 november 2012 een nagesprek met klaagster gevoerd.

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

"3 De klacht

Klaagster verwijt verweerster - zakelijk weergegeven- dat verweerster niet de zorg heeft verleend die zij klaagster had behoren te verlenen. Meer specifiek luidt het verwijt als volgt:

(i) Verweerster heeft klaagster voorafgaand aan de keizersnede onvoldoende geinformeerd over de risico's van de spinale anesthesie.

(ii) Verweerster heeft fouten gemaakt bij het geven van de anesthesie; zij had direct moeten kiezen voor algehele anesthesie en niet eerst voor ruggenprik; de anesthesie is te hoog opgestegen waardoor klaagster ademhalingsproblemen kreeg en intubatie nodig was; verzoekster heeft daarop geaspireerd, en tot slot heeft verweerster klaagster na afloop van de keizersnede op de IC zelf opnieuw geintubeerd en dit niet overgelaten aan de intensivist.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. "

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"5. De beoordeling

5.1 (i) informatievoorziening risico's anesthesie

Het College is van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken en het ter zitting besprokene aannemelijk is geworden dat de informatievoorziening aan klaagster, zoals geformuleerd in artikel 7:448 BW, in het onderhavige geval in voldoende mate heeft plaatsgevonden.

Zowel uit het preoperatieve operatieverslag als uit het verslag van het gesprek dat verweerster met klaagster op 5 november 2012 heeft gevoerd, blijkt dat klaagster is geinformeerd over de te geven spinaal anesthesie en dat klaagster daarmee heeft ingestemd. Daarbij wordt opgemerkt dat van verweerster alleen verlangd kan worden dat zij die informatie verstrekt die in de gegeven situatie redelijkerwijze verlangd kan worden, aldus ook artikel 7:448 lid 2 BW. Aangezien sprake is van een situatie vlak voorafgaande aan een uit te voeren keizersnede op maternale gronden bij een tweelingzwangerschap, en onder anesthesiologen geen discussie bestaat over het feit dat een ruggenprik bij een uit te voeren keizersnede de anesthesietechniek van de eerste voorkeur is, kon van verweerster niet worden verlangd dat zij ook de optie van algehele anesthesie met klaagster zou bespreken, noch dat zij in die omstandigheden verzoekster zou informeren over het risico van een `te hoog blok' of het risico van aspireren. Voor zover de klacht ook ziet op de wijze waarop verweerster zich heeft voorbereid op de operatie, wordt opgemerkt dat uit het preoperatieve operatieverslag niet valt af te leiden dat verweerster ter zake een tuchtrechtelijk verwijt is te maken. Zij heeft kennis genomen van klaagsters medische voorgeschiedenis.

Dit klachtonderdeel is slaagt dan ook niet.

(ii) fouten bij uitvoering

5.2 Ook het tweede klachtonderdeel faalt. Een ruggenprik (spinale anesthesie) is bij uitstek de vorm van anesthesie bij een zwangere vrouw die een keizersnede moet ondergaan en is zowel op psychische als fysieke gronden te prefereren boven algehele anesthesie. Bij een spinale anesthesie maakt de zwangere normaliter de geboorte bewust mee en houdt de patient controle over de luchtweg. Dit is juist bij een zwangere vrouw van belang omdat door de hormonale veranderingen intubatie (die nodig is bij algehele anesthesie) lastiger kan zijn en gepaard kan gaan met complicaties zoals aspiratie. Dit verhoogde risico op aspiratie bestaat bij zwangere vrouwen altijd, ongeacht of zij recent gegeten hebben, aangezien hun maagontlediging langzamer verloopt terwijl ook maagzuur geaspireerd kan, worden omdat de overgang maag-slokdarm minder goed afgesloten is dan bij niet-zwangeren. Het College heeft dan ook geen bedenkingen bij de keuze van verweerster voor een spinale anesthesie.

5.3 Dat bij het toedienen van de ruggenprik de spinale anesthesie bij klaagster omhoog is gestegen, waardoor de narcose op een hogere dan de beoogde plek zijn werking deed, met ademhalingsproblemen voor klaagster tot gevolg, is uiteraard te betreuren, maar dient niet te worden beschouwd als een fout van verweerster, maar als een complicatie. Het is bekend dat een `te hoog spinaal blok' zich bij zwangere vrouwen vaker voordoet dan bij niet-zwangeren. Dit geldt evenzo voor het aspireren, ondanks het feit dat verweerster een zogenaamde rapid sequence intubatie techniek heeft toegepast. Verweerster heeft klaagster zowel voor wat betreft de anesthesie als waar het de zorg omtrent de ademhaling en intubatie betreft adequaat en lege artis behandeld en is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Dat verweerster op de IC zelf klaagster opnieuw heeft geintubeerd toen zelfstandig ademen voor klaagster te zwaar bleek, is in de ogen van het College juist extra zorgzaam geweest. Bovendien is intubatie een handeling waarvoor verweerster, als anesthesioloog, bij uitstek gekwalificeerd is. Ook het nagesprek dat op 5 november 2012 met klaagster is gevoerd en waarvan een gespreksverslag is gemaakt, getuigt van zorgzaamheid van verweerster ten opzichte van klaagster. Het tweede klachtonderdeel slaagt dan ook evenmin.

5.4 De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook in al haar onderdelen als ongegrond worden afgewezen."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert (impliciet) tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot gegrond verklaring van haar klacht.

4.2 De anesthesioloog heeft hiertegen verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep te verwerpen en de beslissing waarvan beroep, zo nodig met aanvulling en verbetering van gronden, te bevestigen.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.

Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan om aan het door het Regionaal Tuchtcollege overwogene nog het navolgende toe te voegen.

Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het van zorgzaamheid jegens klaagster getuigt dat de anesthesioloog op 5 november 2012 nog een nagesprek met klaagster heeft gevoerd. Het Centraal Tuchtcollege acht alles afwegende de door de anesthesioloog geleverde nazorg - anders dan klaagster meent - meer dan voldoende.

4.4 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. drs.R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

Prof. dr. A. Franx en prof. dr. F.J.P.M. Huygen, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.