Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:174

ECLI:NL:TGZCTG:2016:174

Datum uitspraak: 21-04-2016

Datum publicatie: 21-04-2016

Zaaknummer(s): c2015.345

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klaagster is na een zwangerschap van 36 weken in het ziekenhuis door middel van een keizersnede bevallen van een tweeling. Klaagster verwijt de aangeklaagde gynaecoloog dat :1. klaagster al eerder in het ziekenhuis had moeten worden opgenomen en klaagster is in de dagen voorafgaand aan haar bevalling door teveel verschillende artsen is gezien, waardoor er onvoldoende leiding is genomen in het te voeren beleid en klaagster zich tijdens de opname onvoldoende `veilig' heeft gevoeld; 2. zij te laat de diagnose pre-eclampsie heeft gesteld en eerder had moeten besluiten tot een keizersnede en had moeten voorkomen dat aan klaagster nog een maaltijd werd uitgeserveerd. Het RTG wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.345 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., gynaecoloog, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 6 augustus 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te

's-Gravenhage tegen C.- hierna de gynaecoloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 augustus 2015, onder nummer 2014-205a heeft dat College de klacht in al haar onderdelen afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De gynaecoloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaak A. tegen D. (C2015.346) ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

29 maart 2016, waar zijn verschenen klaagster vergezeld van haar echtgenoot, de heer E. alsmede de gynaecoloog bijgestaan door haar gemachtigde, mr. O.L. Nunes.

De zaak is over en weer bepleit.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

"2. De feiten

2.1 Klaagster, geboren in 1975, is na een zwangerschap van 36 weken op 15 september 2012 in het F., locatie G. (hierna: F.), door middel van een keizersnede bevallen van een tweeling. Verweerster was aldaar werkzaam als gynaecoloog.

2.2 In de dagen voorafgaand aan de bevalling is klaagster met klachten passend bij een langzaam stijgende bloeddruk meerdere keren door collega's van verweerster op de verloskamers in het F. gezien, waarna zij weer naar huis werd gestuurd.

2.3 Op 13 september 2012 is klaagster vanwege toenemende klachten ter observatie opgenomen in het F..

2.4 Op 14 september 2012 is eiwit in de urine vastgesteld. Met klaagster is besproken dat per dag zou worden bekeken of er reden was om de vaginale bevalling in te leiden alsmede dat er een reele kans was dat het een keizersnede zou worden.

Er is gestart met toediening van medicatie per infuus (Magnesiumsulfaat en Cardene) tegen de hoge bloeddruk en klaagster heeft een Celestone-injectie gehad ter bevordering van de rijping van de longen van de baby's.

2.5 Verweerster heeft klaagster voor het eerst gezien op zaterdag 15 september 2012 rond 11.24 uur. Zij heeft toen besloten tot het inleiden van de bevalling en daartoe een zogenaamde `ballon' in de baarmoedermond laten plaatsen.

2.6 Om 16.50 uur heeft een arts-assistent klaagster gezien en onderzocht. Klaagster oogde ziek en in overleg met verweerster is bloed afgenomen bij klaagster. Daarna is aan klaagster een maaltijd uitgeserveerd, waarvan zij heeft gegeten.

2.7 Rond 18.30 uur heeft verweerster besloten tot een keizersnede wegens redenen die samenhingen met de medische toestand van klaagster (keizersnede op maternale gronden).

2.8 Die keizersnede is rond 20.13 uur begonnen. Bij het geven van de ruggenprik door de anesthesist is de spinale anesthesie te hoog opgestegen, waardoor klaagster ademhalingsproblemen kreeg. De anesthesist is daarop overgegaan op algehele anesthesie met intubatie van klaagster. Tijdens de intubatie heeft klaagster geaspireerd, waarbij maaginhoud in de longen terecht kwam. Dit is weggezogen. Iets voor 20.30 uur zijn twee zonen geboren, die zijn opgevangen door een kinderarts. Klaagster is geextubeerd en na afloop van de operatie naar een bewaakte plaats op de Intensive Care (hierna: IC) vervoerd.

2.9 Op de IC bleek zelfstandig ademen te vermoeiend, waarop de anesthesioloog klaagster na overleg met de dienstdoende intensivist opnieuw heeft geintubeerd en gesedeerd. Op 21 september 2012 is klaagster teruggekeerd naar de verpleegafdeling en op 2 oktober 2012 is zij uit het ziekenhuis ontslagen.

2.10 Verweerster heeft diverse nagesprekken gevoerd met klaagster.

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

"3. De klacht

Klaagster verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - dat verweerster niet de zorg heeft verleend die zij klaagster had behoren te verlenen. Meer specifiek luidt het verwijt als volgt:

(i) Klaagster had al eerder dan op 13 september 2012 in het F. moeten worden opgenomen en klaagster is in de dagen voorafgaand aan haar bevalling door teveel verschillende artsen is gezien, waardoor er onvoldoende leiding is genomen in het te voeren beleid en klaagster zich tijdens de opname onvoldoende `veilig' heeft gevoeld.

(ii) Verweerster heeft op 15 september 2012 te laat de diagnose pre-eclampsie gesteld en had eerder moeten besluiten tot een keizersnede en had moeten voorkomen dat aan klaagster nog een maaltijd werd uitgeserveerd.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. "

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"5. De beoordeling

5.1 Het eerste klachtonderdeel kan niet slagen.Bij het antwoord op de vraag of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van art. 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) staat het persoonlijk handelen van verweerster centraal. Verweerster had vanaf de ochtend van 15 september 2012 dienst en heeft klaagster pas toen voor het eerst gezien. Dit brengt met zich dat verweerster niet een verwijt kan worden gemaakt voor de aan klaagster voor 15 september 2012 verleende zorg. Dat klaagster zich niet voldoende veilig heeft gevoeld tijdens haar opname, valt verweerster daarom niet tuchtrechtelijk te verwijten. De roosterindeling en daarmee de bezetting van de afdeling geven evenmin aanleiding om tuchtrechtelijke verwijtbaarheid aan te nemen, al is duidelijk dat het onprettig is als een patient door zoveel verschillende artsen wordt gezien. .

5.2 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel overweegt het College als volgt. Het door verweerster op 15 september 2012 gevoerde gynaecologische beleid, waarbij eerst is getracht een vaginale bevalling in te leiden en pas later op de dag op maternale gronden is besloten tot een keizersnede, ontmoet bij het College geen bedenkingen.

Allereerst merkt het College op dat verweerster bij de niet voldragen zwangerschap van klaagster (klaagster was bij opname op 13 september 2012 nog maar 35.5 weken zwanger van een tweeling) verschillende belangen tegen elkaar diende af te wegen. Enerzijds speelden de gradueel toenemende klachten van klaagster verband houdend met een dreigende pre-eclampsie een rol, anderzijds de belangen van de ongeboren baby's,die juist gebaat waren bij het laten voortduren van de zwangerschap, onder andere ter rijping van de longen en ter voorkoming van ademhalingsproblemen. Een vaginale bevalling verdient in beginsel altijd de voorkeur vanwege de lagere risico's voor zowel moeder als kind.

5.3 Op 15 september 2012 was er rond 11.30 uur bij klaagster weliswaar sprake van toenemende klachten (hoofdpijn, misselijkheid, braken, bovenbuikpijn en uitputting wegens slaapgebrek), maar zij oogde niet acuut-ziek. Bovendien werd de dreigende pre-eclampsie van klaagster sinds de nacht ervoor behandeld met via het infuus gegeven medicatie (Magnesiumsulfaat en Cardene), met als resultaat dat de bloeddruk van klaagster redelijk onder controle was. Deze was gedaald naar RR140/80, terwijl die de dag ervoor nog RR160/90 bedroeg. Verweerster heeft met klaagster besproken dat er toen weinig winst meer te verwachten was bij het nog langer laten voortduren van de zwangerschap. Ook heeft verweerster de behandelopties besproken, zo blijkt uit het medisch dossier. Er is toen besloten tot het zoveel mogelijk bestrijden van de klachten met anti-emetica en tot het inleiden van de vaginale bevalling door middel van plaatsing van een `ballon' in de baarmoedermond. Klaagster heeft zich, blijkens het medisch dossier, daarmee akkoord verklaard. Bij klaagster is tussen 12.00 en 13.00 uur een `ballon' is geplaatst, waarna enige uren de tijd moet worden genomen om te bezien of dit resultaat heeft. Klaagster heeft vervolgens slaapmedicatie (normison+) gekregen opdat zij enkele uren zou kunnen slapen hetgeen zij ook heeft gedaan, aldus het verpleegkundig dossier. Dat de ballon er vrijwel direct uit zou zijn gevallen, zoals door klaagster ter zitting is gesteld, vindt geen steun in het medisch dossier.

Tot op dat moment (de eerste helft van de dag op 15 september 2012) waren de omstandigheden niet dusdanig dat er een indicatie bestond om over te gaan tot een keizersnede.

5.4 Later op die dag (rond 16.50 uur) is klaagster gezien door een arts-assistent die constateerde dat klaagster ziek oogde en dat het oedeem was toegenomen. In overleg met verweerster zijn toen opnieuw de bloedwaarden bepaald. Om 18.30 uur heeft verweerster de binnengekomen uitslagen van de bloedwaarden beoordeeld en op basis daarvan in combinatie met de snelle klinische verslechtering van klaagster geconcludeerd dat klaagster leed aan ernstige pre-eclampsie. Toen heeft zij besloten tot een keizersnede op maternale gronden. Klaagster heeft daarmee ingestemd. Dat kort daarvoor nog een maaltijd aan klaagster was uitgeserveerd is weliswaar niet ideaal, maar van ondergeschikt belang omdat een zwangere vanwege haar hormonale toestand nimmer als `nuchter' kan worden beschouwd: ook als een zwangere vrouw niet recent heeft gegeten, bestaat een kans op aspireren bij de intubatie.

5.5 Het College is van oordeel dat verweerster op juiste gronden en op het juiste moment tot haar diagnoses en tot haar behandelbeleid is gekomen. Er kan niet geconcludeerd worden dat verweerster de diagnose pre-eclampsie eerder had moeten stellen en het besluit tot keizersnede eerder had moeten nemen. Dat betekent dat ook dit tweede klachtonderdeel faalt.

Tot slot merkt het College op dat verweerster uitvoerige nazorg heeft gegeven aan verzoekster teneinde het gevoerde gynaecologische beleid, alsmede de gang van zaken na de keizersnede aan klaagster uit te leggen.

5.6 De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook in al haar onderdelen als ongegrond worden afgewezen. "

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert (impliciet) tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot gegrond verklaring van haar klacht.

4.2 De gynaecoloog heeft hiertegen verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep te verwerpen en de beslissing waarvan beroep, zo nodig met aanvulling en verbetering van gronden, te bevestigen.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.

Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan om aan het door het Regionaal Tuchtcollege overwogene nog het navolgende toe te voegen.

Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de gynaecoloog uitstekende nazorg aan klaagster heeft gegeven door in begrijpelijke taal tekst en uitleg te geven over het gevoerde gynaecologisch beleid en over de gang van zaken rond de keizersnede. Op dit punt heeft de gynaecoloog meer gedaan dan van haar mocht worden verwacht. Het Centraal Tuchtcollege acht de door de gynaecoloog geleverde nazorg dan ook - anders dan klaagster meent - meer dan voldoende.

4.4 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

Prof. dr. A. Franx en prof. dr. F.J.P.M. Huygen, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.