Uitspraak 201507266/1/R1

Tegen: de raad van de gemeente Velsen

Proceduresoort: Tussenuitspraak/bestuurlijke lus

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Holland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:1147

201507266/1/R1.

Datum uitspraak: 26 april 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te IJmuiden, gemeente Velsen,

2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

3. de stichting Stichting Vrienden van de Forten van Spaarndam, gevestigd te Spaarndam, gemeente Haarlem,

en

de raad van de gemeente Velsen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Spaarnwoude" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de stichting beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], de stichting en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J. Veninga, advocaat te Haarlem, en mr. C.R. Duurland, drs. B.W. Raven en mr. H.J.M. van Gellekom, [appellant sub 2], de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter], en de raad, vertegenwoordigd door M.M.W. Pijpers, P.S. Blom, beiden werkzaam bij de gemeente, en B. van de Bovenkamp, werkzaam bij omgevingsdienst IJmond, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn door [appellant sub 2] ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Wettelijk kader

2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Het plan

3. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor het gedeelte van het recreatieschap Spaarnwoude dat ligt binnen de gemeente Velsen. Het plangebied bevat onder meer het water van Zijkanaal B en de ligplaatsen voor woonschepen in dat kanaal. Het Fort Benoorden Spaarndam en de directe omgeving daarvan zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

Het beroep van [appellant sub 2]

4. [appellant sub 2] is eigenaar van een woonschip. Dit woonschip ligt op een plek buiten het plangebied. [appellant sub 2] is het er niet mee eens dat hij in het plan geen ligplaats heeft gekregen voor zijn woonboot. Van 1998 tot 2006 lag [appellant sub 2] met dit woonschip in Zijkanaal B, binnen het plangebied. In 2006 is het woonschip in het kader van een handhavingsprocedure weggesleept. Zijn woonschip maakte volgens [appellant sub 2] echter deel uit van de woonschepenproblematiek in Zijkanaal B waarvoor de gemeente al jarenlang een oplossing zoekt. In dat kader is zijn woonschip ook geinventariseerd. Volgens [appellant sub 2] is zijn vroegere ligplaats de enige bewoonde ligplaats die in het kader van het project "Van A naar Zijkanaal Beter" niet is gelegaliseerd. [appellant sub 2] betoogt dat hij om die reden belanghebbende is bij dit bestemmingsplan.

4.1. Naar het oordeel van de Afdeling is [appellant sub 2] geen belanghebbende als bedoeld in de Awb bij het bestemmingsplan. Ter zitting heeft [appellant sub 2] desgevraagd toegelicht dat hij geen rechthebbende is bij een ligplaats of bij gronden in Zijkanaal B op enige publiekrechtelijke of privaatrechtelijke grondslag. Het feit dat hij vroeger met zijn woonschip in Zijkanaal B lag en dat hij is geinventariseerd in het kader van een legaliseringsproject is geen actueel belang van [appellant sub 2]. Voorts onderscheidt hij zich niet van anderen die ook ligplaats met een woonschip zouden willen innemen in Zijkanaal B.

Gelet hierop kan [appellant sub 2] op grond van de Awb geen beroep instellen tegen het bestemmingsplan.

Conclusie en proceskosten

4.2. Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat wat betreft [appellant sub 2] geen aanleiding.

Het beroep van [appellant sub 1]

5. [appellant sub 1] is eigenaar van de woonboot op het perceel [locatie] in Zijkanaal B. Deze woonboot ligt daar sinds 2010. [appellant sub 1] is het er niet mee eens dat hij in het plan geen ligplaats heeft gekregen voor zijn woonboot.

5.1. [appellant sub 1] wijst in dit verband op de verkregen ontheffingen van Rijkswaterstaat van het invaar- en ligplaatsverbod. Ook voert [appellant sub 1] aan dat zowel door de rechtbank Noord-Holland als door de Afdeling reeds is geoordeeld dat zijn ligplaats past binnen het gemeentelijke ligplaatsenplan "Van A naar Zijkanaal Beter" van 2 februari 2006 (hierna: het ligplaatsenplan) en het bestemmingsplan. Voorts wijst hij op een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 september 2015. In deze uitspraak is zijn beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Velsen om geen omgevingsvergunning te verlenen voor het innemen van een ligplaats gegrond verklaard.

[appellant sub 1] betoogt verder dat het plan in zoverre in strijd is met het stuk "Van A naar Zijkanaal Beter, Afsluitingsdocument" uit 2009 (hierna: het afsluitingsdocument).

Ook betoogt [appellant sub 1] dat het plan in zoverre in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hij voert hiertoe aan dat de andere ligplaatsen wel als zodanig zijn bestemd en niet blijkt waarom zijn ligplaats anders wordt behandeld.

[appellant sub 1] betoogt tot slot dat het plan in zoverre in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Hij voert hiertoe aan dat hij er gezien de handelwijze van de gemeente van uit mocht gaan dat zijn ligplaats als zodanig bestemd zou worden. [appellant sub 1] wijst er op dat een huisnummer is toegekend voor [locatie], dat riolering en aansluitpunten voor gas en elektra zijn aangelegd en dat hij jaarlijks een WOZ-aanslag ontvangt. Verder heeft de gemeente volgens hem naar aanleiding van handhavingsverzoeken te kennen gegeven dat deze niet zouden worden toegewezen, omdat voor [locatie] een omgevingsvergunning zou zijn verleend en de situatie gezien de bestuurlijke afspraken te legaliseren was.

5.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) in de weg staat aan een positieve bestemming van de ligplaats. De ligplaats bevindt zich namelijk binnen de geluidzone van de rijksweg A9 en er kan niet aan de maximale ontheffingswaarde worden voldaan.

Volgens de raad is geen sprake van gelijke gevallen, omdat de ligplaatsen van andere woonschepen in Zijkanaal B al waren toegestaan op grond van de Havenverordening Velsen. Op die ligplaatsen is de Wgh niet van toepassing.

5.3. Aan de gronden van de ligplaats op het perceel [locatie] is in het bestemmingsplan de bestemming "Water" en niet de bestemming "Water-Woonschepenligplaats" toegekend. Een ligplaats voor een woonboot is binnen deze bestemming niet toegestaan.

5.4. Op 1 juli 2012 is de Invoeringswet geluidproductieplafonds in werking getreden. Deze wet wijzigde onder meer de Wgh en het Besluit geluidhinder (hierna: Bgh). De Invoeringswet geluidproductieplafonds bevat overgangsrecht. Als het bestemmingsplan onder dit overgangsrecht valt, zijn de wijzigingen in de Wgh en het Bgh in dit geschil niet van belang. Of het overgangsrecht van toepassing is, wordt op grond van de Invoeringswet geluidproductieplafonds bepaald aan de hand van de datum van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan is op 16 januari 2015 ter inzage gelegd. Uit de Invoeringswet geluidproductieplafonds volgt dan dat het overgangsrecht op dit bestemmingsplan niet van toepassing is. Daarom moet worden getoetst aan de Wgh en het Bgh zoals die op 1 juli 2012 zijn gewijzigd.

5.5. Volgens het Bgh is een ligplaats voor een woonschip een geluidgevoelig terrein. Aan de grens van een geluidgevoelig terrein moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan de grenswaarden van de Wgh worden voldaan. Dit is alleen anders als de ligplaats al was aangewezen in een gemeentelijke verordening en voor het eerst in een bestemmingsplan wordt opgenomen.

5.6. Op 1 juli 2012 gold de Havenverordening Velsen, vastgesteld door de raad op 18 december 2003. Op 14 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders plaatsen aangewezen waar het met vergunning is toegestaan met een woonboot ligplaats in te nemen. [locatie] is daarbij niet als zo'n plaats aangewezen. Deze ligplaats was ook in het voorheen geldende bestemmingsplan "Recreatiegebied Spaarnwoude 1e herziening", vastgesteld op 22 juni 2000 en goedgekeurd op 12 januari 2001, niet als zodanig bestemd.

5.7. Hieruit volgt dat een ligplaats voor een woonboot op het perceel [locatie] voor de toepassing van de Wgh een geluidgevoelig terrein zou zijn. [locatie] ligt in de geluidzone van de rijksweg A9. Dat betekent dat op grond van de Wgh en het Bgh op de grens van het terrein een grenswaarde van 48 dB zou gelden als geen hogere waarden zijn vastgesteld. Op grond van de Wgh en het Bgh zou een maximale hogere waarde van 53 dB kunnen worden vastgesteld. Volgens de raad geldt echter voor rijksweg A9 ter plaatse een geluidproductieplafond van 64,1 dB, zodat voor deze ligplaats geen voldoende hoge hogere waarde zou kunnen worden vastgesteld. De raad heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat de Wgh in de weg staat aan een positieve bestemming van de ligplaats op het perceel [locatie]. Gelet hierop is niet van belang of de ligplaats is opgenomen in het ligplaatsenplan of het afsluitingsdocument.

5.8. Over de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met ligplaatsen voor Linie 1, Linie 2, Stelling 1 en Dammersweg 13 heeft de raad gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat die ligplaatsen wel al op grond van de Havenverordening Velsen waren aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situaties niet overeenkomen met zijn situatie.

Het betoog faalt.

5.9. Aan de toewijzing van een huisnummer, de aanleg van elektra en riolering en een WOZ-beschikking kan [appellant sub 1] niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat een positieve bestemming zou worden opgenomen. Dit heeft de Afdeling onder andere eerder overwogen in de uitspraak van 7 maart 2014 in zaak nr. 201307684/1/R6 (Zaandam).

Ook uit de motivering om handhavingsverzoeken af te wijzen omdat de situatie te legaliseren zou zijn, heeft [appellant sub 1] niet kunnen afleiden dat zijn ligplaats als zodanig bestemd zou worden. Handhavingsverzoeken worden bovendien door het college van burgemeester en wethouders behandeld en het bestemmingsplan wordt door de raad vastgesteld. De raad wordt door een beslissing van het college van burgemeester en wethouders niet gebonden. Hetzelfde geldt voor ontheffingen die door Rijkswaterstaat zijn verleend.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

5.10. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat wat betreft [appellant sub 1] geen aanleiding.

Het beroep van de stichting

Ontvankelijkheid

6. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van de stichting.

Hij betoogt hiertoe in de eerste plaats dat niet duidelijk is in hoeverre de stichting feitelijke werkzaamheden uitvoert ten behoeve van haar doelstellingen.

In de tweede plaats betoogt de raad dat het beroep van de stichting, voor zover zij daarin aanvoert dat het plan in strijd is met artikel 20 en 21 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: PRV), niet steunt op een daartoe bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

6.1. De liniewal, de voor-stelling en het schootsveld van het Fort Benoorden Spaarndam liggen binnen het plangebied. Ter zitting heeft de stichting toegelicht en met stukken onderbouwd dat zij een veelheid aan feitelijke werkzaamheden verricht. Gelet op de statutaire doelstelling en deze feitelijke werkzaamheden is de Afdeling van oordeel dat de stichting door het bestreden besluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. De stichting kan derhalve als belanghebbende in de zin van de Awb worden aangemerkt.

6.2. Voor zover de raad betoogt dat het beroep wat betreft de PRV niet steunt op een daartoe bij de raad naar voren gebrachte zienswijze, overweegt de Afdeling dat het beroep van de stichting betrekking heeft op de plandelen ten zuiden van de rijksweg A9. De zienswijze die zij bij de raad naar voren heeft gebracht, had ook daarop betrekking. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluit naar voren zijn gebracht.

Het betoog van de raad faalt.

Relativiteit

6.3. De raad stelt dat het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan, voor zover dit besluit door de stichting wordt bestreden. Hij voert hiertoe aan dat de in de PRV opgenomen normen ter bescherming van de Stelling van Amsterdam niet strekken ten behoeve van de bescherming van de belangen van de stichting.

6.4. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

6.5. Zoals uit de statuten volgt, is een van de doelstellingen van de stichting het (doen) beschermen van de cultuurhistorische, landschappelijke en biologische waarden van de "Positie bij Spaarndam" als onderdeel van de Stelling van Amsterdam. Gelet op deze doelstelling ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de normen uit de PRV, die eveneens zien op de bescherming van de Stelling van Amsterdam, niet strekken ten behoeve van de bescherming van de belangen van de stichting. Anders dan de raad naar voren heeft gebracht, staat artikel 8:69a van de Awb in geval van een gegrond beroep dan ook niet aan een mogelijke vernietiging van het besluit in zoverre in de weg.

Het betoog van de raad faalt.

Beroepsgronden

6.6. Het beroep van de stichting richt zich tegen de plandelen ten zuiden van de rijksweg A9. Volgens de stichting biedt het bestemmingsplan daar onvoldoende bescherming aan de waarden die in de PRV zijn toegekend aan de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS), de Stelling van Amsterdam en de bufferzone. In het bijzonder wijst zij er op dat intensieve recreatie en evenementen zijn toegestaan. Volgens de stichting is daarom niet voldaan aan de PRV.

Beroepsgronden met betrekking tot de EHS

6.7. Volgens de stichting is het bestemmingsplan in strijd met artikel 19 van de PRV. Zij voert hiertoe aan dat gronden die binnen de EHS liggen in het plan ten onrechte niet als zodanig zijn aangewezen. Ook zijn in de plantoelichting de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gronden, zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan, niet opgenomen, noch is aangegeven hoe deze worden beschermd en hoe negatieve effecten daarop worden voorkomen. In dit verband wijst de stichting er op dat binnen de bestemmingen "Water" en "Natuur" intensief recreatief medegebruik is toegestaan en binnen de bestemming "Recreatie" intensieve dagrecreatie. In het voorheen geldende bestemmingsplan was eveneens een natuurbestemming toegekend, maar recreatief medegebruik was toen uitgesloten. Tevens wijst de stichting er op dat de bestemming "Water", die aan de gronden van de Westbroekplas is toegekend, de mogelijkheid biedt om een kabelskibaan te realiseren. Ook wijst zij er op dat het bestemmingsplan een nieuwe bouwmogelijkheid voor een roeivereniging in dit gebied mogelijk maakt, terwijl zich daar nu geen roeivereniging bevindt. Volgens haar wordt het rust- en foerageergebied voor vogels in de Westbroekplas en het zogenoemde Landje van Gruijters door deze ontwikkelingen aangetast.

Beroepsgronden met betrekking tot de Stelling van Amsterdam

6.8. Volgens de stichting is het bestemmingsplan ook in strijd met de artikelen 21 en 22 van de PRV. Zo zijn de gronden die deel uitmaken van de Stelling van Amsterdam, die door de UNESCO op de lijst van werelderfgoederen is geplaatst, ten onrechte niet in het plan als werelderfgoed aangeduid. Het betreft het schootsveld, de voor-stelling en de liniedijk. Ook zijn geen regels opgenomen ten behoeve van het behoud en de versterking van de kernwaarden van het werelderfgoed. Ook in dit verband wijst de stichting op de nieuwe bouwmogelijkheid voor een roeivereniging in het gebied.

De stichting wijst er op dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Recreatiegebied Spaarnwoude 1e herziening" zowel aan het Fort zelf als aan de gronden ten zuiden en ten oosten hiervan de dubbelbestemming "Cultuurhistorisch waardevol gebied" was toegekend.

Beroepsgronden met betrekking tot de bufferzone

6.9. Volgens de stichting is het bestemmingsplan ook in strijd met artikel 24 van de PRV. Zij voert hiertoe aan dat de gronden van het plangebied in de PRV zijn aangewezen als bufferzone, maar in het plangebied ten onrechte niet als zodanig zijn aangeduid. In het bestemmingsplan krijgt de bufferzone voorts niet de bescherming die het op grond van de PRV toekomt. Ook in dit verband wijst de stichting op de nieuwe bouwmogelijkheid voor een roeivereniging in het gebied.

Standpunt van de raad

6.10. De raad stelt zich op het standpunt dat de EHS, de Stelling van Amsterdam en de bufferzone in het plan voldoende zijn beschermd. De gronden binnen de EHS waar de natuurfunctie is gerealiseerd zijn als `natuur' beschermd en op de andere gronden wordt de verwezenlijking van de EHS niet onomkeerbaar belemmerd, aldus de raad. De Stelling van Amsterdam wordt volgens de raad impliciet beschermd en de toegelaten dagrecreatieve functies en de kabelskibaan versterken juist de bufferzone. Ook heeft de raad een brief van het college van gedeputeerde staten overgelegd waarin staat dat het bestemmingsplan voldoet aan de PRV.

De planregeling en de PRV

6.11. Vast staat dat gedeelten van het plangebied dan wel het gehele plangebied op de kaarten behorend bij de PRV zijn aangewezen als EHS, Stelling van Amsterdam, onderscheidenlijk bufferzone.

Aan de bestreden plandelen zijn, voor zover van belang, de bestemmingen "Water", "Recreatie" en "Natuur" toegekend. Binnen de bestemming "Recreatie" is dagrecreatie toegestaan. Binnen de bestemmingen "Water" en "Natuur" is recreatief medegebruik toegestaan. Binnen de bestemming "Water" is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van een kabelskibaan. Ten behoeve van een roeivereniging is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor gebouwde voorzieningen met een oppervlakte van maximaal van 800 m2.

6.12. Wat betreft de EHS bevat de PRV in artikel 19 de verplichting in de plantoelichting te beschrijven wat de wezenlijke kenmerken en waarden, zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan, van de delen van de EHS in het plangebied zijn, hoe deze kenmerken en waarden worden beschermd en hoe negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden voorkomen. Ook verplicht de PRV om reeds gerealiseerde natuur in de EHS als `natuur' te bestemmen en om artikel 15 van de PRV in acht te nemen.

6.13. Wat betreft de Stelling van Amsterdam bevat de PRV in artikel 21 de verplichting in het bestemmingsplan regels op te nemen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van de uitzonderlijke universele waarde, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Ook mag een bestemmingsplan op grond van artikel 22, kort gezegd, geen nieuwe ontwikkelingen toestaan die de Stelling van Amsterdam aantasten. Ook hier moet artikel 15 van de PRV in acht worden genomen.

6.14. Wat betreft de bufferzones bevat de PRV in artikel 24 de verplichting in het bestemmingsplan en de plantoelichting aan te geven hoe de open en groene ruimte en de ruimtelijke kwaliteit wordt beschermd, hoe de dagrecreatieve functie wordt versterkt, en hoe rekening wordt gehouden met de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende voormalige Nationale Landschappen. In het bijzonder verbiedt de PRV in de bufferzone nieuwe bebouwing voor onder meer bezoekersintensieve openlucht dagrecreatie. Ook hier moet artikel 15 in acht worden genomen.

Bespreking van de beroepsgronden

6.15. Vast staat dat de plandelen die in de PRV zijn aangewezen als EHS, Stelling van Amsterdam onderscheidenlijk bufferzone op de verbeelding niet als zodanig zijn aangeduid. Anders dan de stichting lijkt te veronderstellen, vereist de PRV dat ook niet.

Het betoog faalt.

EHS

6.16. In de plantoelichting is een beschrijving als bedoeld in overweging 6.12 niet opgenomen.

6.17. Hierdoor is niet duidelijk waar de natuurfunctie reeds is gerealiseerd. Om die reden kan niet worden nagegaan of de toegekende bestemmingen en functies in overeenstemming zijn met de PRV. In dit verband is van belang dat de stichting de stelling van de raad heeft weersproken, dat alle plandelen binnen de EHS waar de natuurfunctie is gerealiseerd daadwerkelijk als `natuur' zijn bestemd. Zij heeft daarbij onder meer gewezen op de Westbroekplas. De raad heeft erkend dat de Westbroekplas een natuurfunctie heeft, maar hij stelt dat deze functie is opgenomen binnen de bestemming "Water". De stichting stelt echter terecht dat de bestemming "Water" niet hetzelfde beschermingsniveau biedt als de bestemming "Natuur". De bestemming "Natuur" voorziet immers, anders dan de bestemming "Water", expliciet in het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden. Binnen de bestemming "Water" voorziet het plan bovendien eveneens - na afwijking - in een kabelskibaan.

6.18. Ook is hierdoor niet duidelijk wat de wezenlijke kenmerken en waarden in het gebied zijn, hoe deze kenmerken en waarden worden beschermd en hoe negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden voorkomen. In dat verband is van belang dat de stichting er op heeft gewezen dat op sommige plandelen dagrecreatie of recreatief medegebruik bij recht is toegestaan en op de gronden van de Westbroekplas met een omgevingsvergunning een kabelskibaan kan worden gerealiseerd. Aan de intensiteit van het dagrecreatieve en recreatieve (mede)gebruik stelt het bestemmingsplan echter geen grenzen. Bovendien is door de stichting gesteld dat de Westbroekplas en het Landje van Gruijters in gebruik zijn als rust- en foerageergebied. Zonder nadere toelichting of onderzoek is daarom niet duidelijk dat dit gebruik de omzetting naar een natuurfunctie niet belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarde van de EHS en de Ecologische Verbindingszone niet significant aantasten.

De raad betoogt dat in de procedure voor de omgevingsvergunning voor het afwijken van het plan zal worden getoetst of de natuurwaarden niet zullen worden aangetast door een kabelskibaan. Dit betoog leidt echter niet tot een ander oordeel. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van deze ontwikkeling staat daarmee immers niet op voorhand vast. Indien de raad in een plan ontwikkelingen mogelijk wil maken met toepassing van afwijkingsbevoegdheden, zal hij de aanvaardbaarheid daarvan bij de vaststelling van het plan moeten beoordelen.

Ook wijst de stichting er terecht op dat nieuwe gebouwde voorzieningen voor een roeivereniging zijn toegestaan. Niet is gebleken dat de gevolgen daarvan voor de EHS in beeld zijn gebracht.

Het betoog slaagt.

Stelling van Amsterdam

6.19. In de plantoelichting staat dat het Fort Benoorden Spaarndam niet is opgenomen in het bestemmingsplan. De omgeving van het Fort is niet aangewezen als UNESCO werelderfgoed. De schootsvelden zijn opgenomen in de PRV. Het bestemmingsplan heeft hierin een signaleringsfunctie. Er zal hiervoor een gebiedsaanduiding worden opgenomen, aldus de plantoelichting.

6.20. Op kaart 5a bij de PRV is een deel van het plangebied aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Hierop zijn artikel 21 en 22 van de PRV, anders dan de plantoelichting suggereert, onverkort van toepassing. De raad heeft erkend dat in het plan geen regels zijn opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam. Niet is gebleken dat de raad heeft bezien, aan de hand van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, welke kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam in het gebied moeten worden behouden en welke regels daarvoor zouden moeten worden opgenomen. Gelet hierop is het plan in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 21 van de PRV. Voorts is niet inzichtelijk gemaakt dat is voldaan aan artikel 22, eerste lid, van de PRV. In dat verband is van belang dat in ieder geval wat betreft de kabelskibaan en de voorzieningen voor de roeivereniging sprake is van nieuwe functies.

Het betoog slaagt.

Bufferzone

6.21. In het bestemmingsplan en de plantoelichting is niet aangegeven hoe de open en groene ruimte en de ruimtelijke kwaliteit worden beschermd, noch hoe rekening wordt gehouden met de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende voormalige Nationale Landschappen. Gelet hierop is het plan in zoverre in strijd met artikel 24, vierde lid, van de PRV.

De raad betoogt dat met het opnemen van een mogelijkheid voor een kabelskibaan juist wordt voldaan aan het bepaalde in dit artikellid, omdat daarmee de dagrecreatieve functie wordt versterkt. Dit betoog leidt niet tot een ander oordeel. Hiertoe overweegt de Afdeling dat niet is gebleken op welke wijze rekening wordt gehouden met de andere aspecten genoemd in artikel 24, vierde lid. Bovendien is niet inzichtelijk gemaakt hoe bebouwing ten behoeve van de kabelskibaan zich verhoudt tot het verbod op nieuwe bebouwing voor bezoekersintensieve openlucht dagrecreatie. Zoals hiervoor in overweging 6.18 is overwogen, stelt het plan immers aan de intensiteit van het recreatieve gebruik geen grenzen. Ook in dit verband wijst de stichting er terecht op dat nieuwe gebouwde voorzieningen voor een roeivereniging zijn toegestaan. Niet is gebleken dat de gevolgen daarvan voor de bufferzone in beeld zijn gebracht.

Het betoog slaagt.

6.22. Ten slotte is niet gebleken dat de raad wat betreft de EHS, de Stelling van Amsterdam en de bufferzone heeft getoetst aan artikel 15 van de PRV.

Het betoog slaagt.

6.23. De stichting heeft ook gesteld dat ten onrechte evenementen zijn toegestaan in het gebied ten zuiden van de rijksweg A9. Ten zuiden van de rijksweg A9 bevinden zich echter op de verbeelding geen gronden met de aanduidingen "overige zone - evenementenzone 1" of "overige zone - evenementenzone 2". Op gronden met de bestemming "Recreatie" zijn ingevolge artikel 9, lid 9.3, van de planregels ten zuiden van de rijksweg A9 daarom uitdrukkelijk evenementen niet toegestaan. Ook de andere bestemmingen bieden daarvoor geen grondslag.

Het betoog mist feitelijke grondslag.

Conclusie

6.24. Uit overweging 6.15 tot en met 6.23 volgt dat het bestemmingsplan in strijd is met de artikelen 15, 19, 21, 22 en 24 van de PRV.

Bestuurlijke lus

7. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beeindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8.51d van de Awb op te dragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak de hierna te vermelde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De raad hoeft hierbij geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Dit betekent dat niet eerst een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage hoeft te worden gelegd.

7.1. De raad dient daartoe wat betreft de gronden ten zuiden van de rijksweg A9 en die behoren tot de EHS, de Stelling van Amsterdam en/of de bufferzone, er voor zorg te dragen dat aan de in 6.24 genoemde bepalingen van de PRV wordt voldaan. Daarbij dient de raad in ieder geval in te gaan op de intensiteit van het toegestane recreatieve (mede)gebruik. Ook dient de raad in te gaan op de gevolgen voor en de aanvaardbaarheid van bebouwing en gebruik van de kabelskibaan en de voorzieningen voor een roeivereniging in het gebied. Voor al deze gronden dient de raad ook aan te geven hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot artikel 15 van de PRV.

7.2. De Afdeling ziet aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.

Proceskosten en griffierecht

8. In de einduitspraak zal wat betreft de stichting worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

III. draagt de raad van de gemeente Velsen in het beroep van de stichting Stichting Vrienden van de Forten van Spaarndam op om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak:

- met inachtneming van overwegingen 7 en 7.1 de daar omschreven gebreken in het besluit van 25 juni 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Spaarnwoude" te herstellen, en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

IV. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Velsen voor zover het betreft de plandelen ten zuiden van het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor de rijksweg A9.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Bosnjakovic voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016

410.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

BIJLAGE

Bij het beroep van [appellant sub 2]

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

(...)

Artikel 8:1

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Bij het beroep van [appellant sub 1]

Invoeringswet geluidproductieplafonds

Artikel XI

1. De Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving zoals deze gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op de onderstaande besluiten of handelingen, totdat deze onherroepelijk zijn geworden:

a. het vaststellen en goedkeuren van een bestemmingsplan met toepassing van de Wet geluidhinder waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.

(...)

2. De Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving zoals deze gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet kan tevens worden toegepast op de in het eerste lid genoemde besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn geworden, indien de in de onderdelen a tot en met g genoemde handelingen met betrekking tot deze besluiten hebben plaatsgevonden voor de eerste dag van:

a. de twaalfde maand volgend op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet indien het onderdeel a betreft, daaronder tevens begrepen de onder c opgenomen hogere waarden besluiten die daar mee samenhangen

(...)

Wet geluidhinder

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder geluidsgevoelig terrein: bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, waarbij wat betreft de bestemming wordt uitgegaan van het gebruik dat is toegestaan op grond van het bestemmingsplan (...).

Artikel 76

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan [...] dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

2. In afwijking van het eerste lid worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan [...] hogere waarden in acht genomen, voor zover:

a. met toepassing van artikel 83, 85 of 100a voor de vaststelling van het bestemmingsplan of het wijzigings- of uitwerkingsplan zodanige waarden zijn vastgesteld (...)

Artikel 82

(...)

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, van de gevel van andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen een zone.

Artikel 85

1. Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, tweede lid, kunnen hogere dan de krachtens dat lid bepaalde waarden worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarden bij algemene maatregel van bestuur te stellen grenzen niet te boven mogen gaan.

(...)

Besluit geluidhinder

Artikel 1.2

(...)

3.

(...)

b. Als geluidsgevoelig terrein als bedoeld in artikel 1 van de wet worden aangewezen een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.

(...)

4. In afwijking van het derde lid wordt, indien het bij koninklijke boodschap van 7 december 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) tot wet wordt verheven en in werking treedt, een ligplaats in het water, die op de datum van inwerkingtreding van dat wetsvoorstel in een gemeentelijke verordening is aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen, voor de eerste toepassing na die datum van de artikelen 59, 76, 76a en 77 van de wet en van artikel 4.1 niet aangemerkt als geluidsgevoelig terrein.

Artikel 3.1

1. In geval van aanleg van een weg is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege die weg, van de gevel van andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van die weg, 48 dB.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op nog niet aanwezige andere geluidgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, indien deze worden geprojecteerd binnen de zone van een weg.

Artikel 3.2

1. Een krachtens artikel 85 van de wet vast te stellen hogere waarde dan de in artikel 3.1 genoemde waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, mag niet hoger worden vastgesteld dan:

(...)

c. 53 dB voor geluidsgevoelige terreinen.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op nog niet aanwezige (...) geluidsgevoelige terreinen indien deze worden geprojecteerd binnen de zone van een weg (...)

Havenverordening Velsen

Artikel 2.2

1. Het is verboden met een woonboot ligplaats in te nemen of te hebben op door burgemeester en wethouders aangegeven gedeelten openbaar water.

2. Het is verboden, in niet op grond van lid 1 aangewezen gedeelten, zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een woonboot ligplaats in te nemen. (...)

Bij het beroep van de stichting

Statuten van de stichting

Artikel 2

1. De stichting heeft ten doel:

a. Het in stand (doen) houden van de "Positie bij Spaarndam" als onderdeel van de Stelling van Amsterdam als samenhangend geheel. Het betreft hier Fort Benoorden Spaarndam, Fort Bezuiden Spaarndam, de liniewal met nevenbatterijen, de voor-stelling, het schootsveld en het achterterrein. Daarmee is het werkgebied van de stichting de gemeenten Haarlem en Velsen;

b. Het (doen) beschermen van de cultuurhistorische, landschappelijke en biologische waarden van dit gebied;

c. Het (doen) bevorderen van de leefbaarheid en het voorkomen van verdere aantasting van de verkeersbelasting op het dorp Spaarndam;

d. Het (doen) bevorderen van kleinschalig lokaal gebruik van de Positie bij Spaarndam, zodanig dat dit past bij vorenstaande;

e. Het nemen van juridische maatregelen, al dan niet via procedures, zoals onder meer het verzet (doen) aantekenen tegen ontwikkelingen die met de doelstelling van de stichting strijdig zijn, en waar nodig of gewenst de algemene en collectieve belangen waarnemende van de inwoners van Spaarndam en uit haar directe omgeving (zoals de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude en de gemeente Velsen) in het algemeen, en de Vrienden als hierna in artikel 3 bedoeld in het bijzonder;

f. Gevraagd en ongevraagd adviseren van de Dorpsraad Spaarndam en van overheden ter zake.

2. Zij tracht dit doel te bereiken door:

a. het (doen) verrichten van onderhoudswerkzaamheden;

b. het steunen van activiteiten en gebruikersgroepen;

c. het voeren van propaganda;

d. het verwerven van geldmiddelen voor restauratie en beheer;

e. eventueel gedeeltelijk of geheel in eigen beheer exploiteren;

f. alle wettige middelen welkte tot het gestelde doel zullen leiden.

(...)

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2

(...)

3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Provinciale Ruimtelijke Verordening

Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied

1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:

a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;

b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;

c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;

d. de historische structuurlijnen;

e. cultuurhistorische objecten.

2. De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:

a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;

b. de ordeningsprincipes van het landschap;

c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;

d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);

e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

(...)

Artikel 19 Ecologische Hoofdstructuur en provinciale Ecologische Verbindingszones

1. Voor de gronden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan, als Ecologische Hoofdstructuur en als Ecologische Verbindingszone, geldt dat:

a dat een bestemmingsplan de gronden als `natuur' bestemt, indien de natuurfunctie reeds is gerealiseerd;

(...)

c. een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur en de Ecologische Verbindingszone significant aantasten; d een bestemmingsplan het bepaalde in artikel 15 in acht neemt.

2. In aanvulling op het eerste lid beschrijft de toelichting van het bestemmingsplan:

a. de wezenlijke kenmerken en waarden van het desbetreffende deel van de Ecologische Hoofdstructuur of de Ecologische Verbindingszone, zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan;

b. hoe de wezenlijke kenmerken en waarden worden beschermd en;

c. hoe negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden voorkomen.

(...)

Artikel 20 UNESCO-erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden

Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarden wordt aangewezen:

a. Stelling van Amsterdam.

(...)

Artikel 21 Kernkwaliteiten uitzonderlijke Universele Waarden UNESCO-erfgoederen

Voor de gronden gelegen binnen de in artikel 20 genoemde erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden dienen in het bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van de uitzonderlijke universele waarde, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Artikel 22 Ontwikkelingen binnen UNESCO-erfgoederen

1. Een bestemmingsplan mag uitsluitend voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden als bedoeld in artikel 20 voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde behouden of versterken, als bedoeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zoals genoemd in artikel 15 en in bijlage 1 bij deze verordening.

(...)

3. Artikel 15 [is] van overeenkomstige toepassing op dit artikel.

(...)

Artikel 24 Bufferzones

1. Voor de gebieden die vallen binnen de begrenzing bufferzones op kaart 5b en op de digitale verbeelding ervan, maakt een bestemmingsplan verdere verstedelijking niet mogelijk in de vorm van nieuwe bebouwing buiten BBG voor:

(...)

f. bezoekersintensieve openlucht dagrecreatie.

(...)

4. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt in het bestemmingsplan en de toelichting daarop aangegeven op welke wijze:

a. de open en groene ruimte wordt beschermd;

b. de ruimtelijke kwaliteit wordt beschermd;

c. de dagrecreatieve functie wordt versterkt,

en;

d. rekening wordt gehouden met de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende voormalige Nationale Landschappen; waarbij de ontwikkelingen zijn afgestemd op het aangrenzend stedelijk gebied en de ruimtelijke kwaliteitseisen zoals bedoeld in artikel 15 in acht zijn genomen.

(...)

Planregels van het bestemmingsplan "Spaarnwoude"

Artikel 1 Begrippen

(...)

1.37 dagrecreatie

recreatieve activiteiten, zoals bijvoorbeeld wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen, skien, karten, golfen, paintballen en natuurobservatie, waarbij geen overnachting plaats vindt;

1.38 dagrecreatieve voorzieningen

recreatie-elementen, zoals wandelparken, lig- en speelweiden, dierenweiden, dagkampeerterreinen (facultatief), trimbanen, recreatie te water, uitzichtheuvels, speelvijvers, picknickplaatsen;

(...)

Artikel 8

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden;

b. waterhuishoudkundige doeleinden;

c. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met het daarbij behorende:

d. recreatief medegebruik en educatief medegebruik;

en de daarbij behorende:

e. wegen en paden;

f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

(...)

Artikel 9

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. dagrecreatie;

(...)

9.3 Evenementen

Het houden van evenementen is uitsluitend toegestaan op gronden met de aanduiding 'overige zone - evenementenzone 1' en 'overige zone - evenementenzone 2'.

Artikel 14

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. waterberging;

b. waterhuishouding;

c. waterlopen;

d. het Noordzeekanaal als hoofdtransportas voor zeevaart;

e. natuurlijke en ecologische waarden;

f. recreatief medegebruik;

ter plaatse van de aanduiding:

g. 'brug', is een brug toegestaan;

h. 'jachthaven', is een jachthaven toegestaan;

met de daarbij behorende:

i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen, aanlegsteigers en waterhuishoudkundige voorzieningen.

(...)

14.3 Afwijken

14.3.1 Kabelskibaan

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van het realiseren van een kabelskibaan op de Westbroekplas, met dien verstande dat:

a. hooguit 20% van de Westbroekplas hiervoor wordt gebruikt;

b. er een fysieke afscheiding is tussen de kabelskibaan en de rest van de plas;

c. aangetoond is dat de natuurlijke waarden niet worden aangetast;

Artikel 26

26.1 Afwijkingsregels

Afwijking ten behoeve van de realisatie van voorzieningen voor een roeivereniging

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied' gelden de volgende bepalingen:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning, op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover de gronden zijn gelegen binnen de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied', een bouwblok toe te voegen ten behoeve van voorzieningen (botenloods, clubhuis en kantine) voor een roeivereniging waarbij de onderstaande voorwaarden gelden:

a. het bouwblok mag maximaal 800m^2 bedragen;

b. de bouwhoogte is maximaal 8 meter.

(...)