Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:173

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:173

Datum uitspraak: 21-04-2016

Datum publicatie: 21-04-2016

Zaaknummer(s): c2015.297

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Klager verwijt de huisarts dat zij een waarnemer heeft gestuurd. Het regionaal tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het centraal tuchtcollege verwerpt het beroep.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.297 van:

A., wonende te B., appellant,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr.V.C.A.A.V. Daniels, werkzaam te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. -hierna: klager- heeft op 11 juni 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen mevrouw C. -hierna:

de huisarts- een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 juni 2015, onder nummer

2014-147, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 maart 2016, waar klager en de huisarts, bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag

gelegd.

2. De feiten

2.1 Klager is de echtgenoot van de overleden mevrouw D., geboren in 1947, hierna ook te noemen: patiente. Patiente is op 21 juni 2011 's avonds van de trap gevallen. Nadat klager verweerster had gebeld met het verzoek om pijnstilling voor zijn echtgenote, omdat paracetamol niet voldoende hielp, heeft verweerster patiente en klager op 23 juni 2011 thuis bezocht. Bij deze visite constateerde zij dat er sprake was van diffuse rugpijn en normale controles en dat patiente niet benauwd was. In het dossier staat bij 23 juni 2011 onder meer : "ligt in bed. niet benauwd, niet suf, pijnlijk. goed georienteerd in TPP. RR 130/80. Geen neurologische uitval. Hoofd: opp wond. Rug: Geen kloppijn wervelkolom, diffuus pijn." De conclusie van verweerster was: "Ongeval/letsel, val van trap". Zij heeft voorgesteld om naast paracetamol diclofenac te nemen.

2.2 Op 27 juni 2011 heeft verweerster patiente gebeld. In het dossier staat bij de mededelingen van patiente onder meer: "heeft geen pijn in bekken, benen. pijn vooral R hoog in rug. niet benauwd. kan wel lopen, maar bij staan neemt pijn toe. geen nekpijn". Bij "uitleg" staat in het dossier: "er is een kans op een inzakking, mw ziet het niet zitten om met auto/ambu naar ZH te gaan voor foto. Pijnstilling maximaliseren inc tramadol " (...) "en contr tel 1dg. indien niet beter dan toch

X- TWK". Verweerster heeft de paracetamol en diclofenac toen vervangen door indometacine en tramadol.

2.3 Op verzoek van verweerster heeft waarnemer E. op 28 juni 2011 patiente gebeld om de pijnstilling te evalueren. Patiente heeft toen gezegd dat zij de 27^e 's avonds benauwd was geweest, dat zij dat zelf toeschreef aan het gebruik van indometacine en dat zij daarom gestopt was met indometacine. In het dossier staat bij dat gesprek: "gisteren ging het opeens veel beter, echter savonds benauwd, denkt dat het door de indometacine komt. Heeft vanmorgen tramadol genomen en indometacine laten staan. Niet meer benauwd. Wel nu weer veel pijn. Gaat wel iets beter dan vorige week. Nogmaals gesproken over foto; ziet geen kans om in de auto te gaan. Pijnstilling; nu combi diclo en tramadol proberen, wil niet meteen aan de morfine. Morgen opnieuw tel. contact.". In overleg is toen besloten terug te vallen op diclofenac, in combinatie met tramadol.

2.4 In de nacht van 28 op 29 juni 2011 is patiente overleden, nadat zij hevig benauwd was geworden, toen zij, met de hulp van klager, van de woonkamer naar de slaapkamer is gelopen. Na een melding door klager bij 112 heeft hij tevergeefs geprobeerd zijn echtgenote te reanimeren. Er is een arts van de huisartsenpost gekomen en daarna zijn er andere hulpverleners gekomen, die de reanimatie zonder succes hebben voortgezet. Op 29 juni 2011 heeft verweerster klager thuis bezocht.

Er is geen obductie verricht.

3. De klacht

Klager stelt verweerster aansprakelijk voor het sturen van haar waarnemer

E. Dit had voorkomen kunnen worden als verweerster de voormalig huisarts van klagers echtgenote, de heer F., niet had ontslagen.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Op het verweer wordt hierna bij de beoordeling ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 De klacht komt er kort gezegd op neer, dat klager verweerster verantwoordelijk houdt voor het sturen van waarneemster E. naar zijn echtgenote op 28 juni 2011. Daarmee lijkt klager te impliceren dat mevrouw E. iets te verwijten valt.

Nu de klacht van klager over het handelen van mevrouw E. op 28 juni 2011 zowel door het Regionaal Tuchtcollege (zaaknummer 2012-198) als ook door het Centraal Tuchtcollege (zaaknummer C2013.210) als ongegrond is beoordeeld, kan verweerster reeds hierom niet worden verweten dat zij mevrouw E. op

28 juni 2011 de zorg voor klagers echtgenote heeft toevertrouwd.

5.2 Het verwijt van klager, dat de komst van mevrouw E. voorkomen had kunnen worden als verweerster de voormalig huisarts van klagers echtgenote,

de heer F., niet had ontslagen, kan niet worden aanvaard. Dit verwijt is in het licht van hetgeen onder 5.1 aan de orde is geweest op geen enkele wijze steekhoudend.

Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring daarvan.

Daarbij heeft hij geen andere stellingen naar voren gebracht dan in eerste aanleg.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat op grond van al hetgeen door klager - ook ter terechtzitting bij gelegenheid van de behandeling van het beroep - naar voren is gebracht het onmiskenbaar is dat het plotselinge overlijden van zijn echtgenote in de nacht van 28 op 29 juni 2011 ook thans een groot verdriet bij hem teweegbrengt. Hoe moeilijk dit voor klager ook zal zijn te aanvaarden, de vraag naar de gegrondheid van het door klager aan de huisarts gemaakte verwijt wordt in deze tuchtrechtelijke procedure niet bepaald door het overlijden van zijn echtgenote. De vraag die ter beantwoording voorligt is of de huisarts bij haar beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat de klacht van klager tegen de waarneemster bij beslissing van 7 mei 2013 door het Regionaal Tuchtcollege is afgewezen en dat het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager tegen deze beslissing heeft verworpen bij beslissing van 4 maart 2014. Daarnaast heeft de huisarts ter terechtzitting nog toegelicht dat de waarneemster bevoegd was als huisarts op te treden en dat haar bovendien is gebleken dat zij bekwaam had gehandeld tijdens eerdere waarneemperiodes. Er is voor het Centraal Tuchtcollege dan ook geen aanleiding om de klacht, alles in ogenschouw nemend, anders te beoordelen dat het Regionaal Tuchtcollege heeft gedaan, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en

drs. M.G.M. Smid-Oostendorp en dr. B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en

mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.