Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:47

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:47

Datum uitspraak: 03-05-2016

Datum publicatie: 03-05-2016

Zaaknummer(s): 2015-168b

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen kinderarts, dat zij niet heeft ingegrepen bij aanwijzingen voor darmaandoening (NEC) bij vroeg geboren baby met laag geboortegewicht, die enkele weken na zijn geboorte is overleden. Ongegrond. Arts heeft bij de aanwijzingen voor NEC conform protocol de voeding gestopt en antibiotica toegediend en terecht eerst de ductus Botalli operatief laten sluiten. Klacht afgewezen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Datum uitspraak: 3 mei 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, kinderarts,

werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: H, werkzaam te D.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 16 juli 2015

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de dupliek.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 8 maart 2016. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd vergezeld door haar echtgenoot; verweerster werd bijgestaan door H, die pleitnotities heeft overgelegd.

1.4 De klacht is behandeld tezamen met andere, met de klacht samenhangende, klachten zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg tegen twee andere artsen, welke bekend zijn onder de dossiernummers 2015-168a respectievelijk 2015-168c.

2. De feiten

2.1 Klaagster en haar echtgenoot zijn de ouders van E (hierna: E), geboren in februari 2014 en overleden in maart 2014. Verweerster is als kinderarts-neonatoloog werkzaam in het F te D. Zij was van 21 februari 2014 tot en met 14 maart 2014 een van de behandelend artsen van E en was voor de ouders van E aangewezen als de "vaste arts". Verweerster heeft voor E gezorgd van 24 februari 2014 tot en met 14 maart 2014. Daarna ging zij met vakantie tot 24 maart 2014.

2.2 Klaagster was door het G te D naar het F verwezen bij een zwangerschapsduur van 23 weken en 5 dagen in verband met een groeivertraging van de baby en afwijkende dopplers op de echo. E werd geboren door middel van een spoedsectio wegens foetale nood bij een zwangerschapsduur van 26 weken en 3 dagen. Zijn geboortegewicht was 560 gram. In verband met hoge zuurstofbehoefte en aanhoudend dalen van de hartslag werd hij met mechanische beademing naar de afdeling Intensive Care Neonatologie gebracht. E is steeds beademd gebleven. Hij kreeg in verband met zijn zeer vroege geboorte en ernstige ondergewicht minimale enterale voeding, die slechts langzaam uitgebreid kon worden vanwege voedingsretenties en weinig tot geen meconiumlozing. Er was voorts sprake van een openblijvende ductus Botalli, de verbinding tussen de longslagader en de lichaamsslagader. Als behandeling werd hiervoor een ibuprofen kuur gestart, die echter werd afgebroken omdat E klinisch achteruitging in verband met een sepsis (bloedvergiftiging). Vanaf 6 maart 2014 werd de ductus behandeld met paracetamol, echter zonder het gewenste resultaat, het sluiten van de ductus.

2.3 Ingaande 28 februari 2014 is gestopt met de voeding en heeft E antibiotica gekregen, omdat er op basis van klinisch onderzoek en een buikoverzichtsfoto verdenking ontstond van een necrotiserende enterocolitis, afgekort NEC (een ernstige darmontsteking met verminderde doorbloeding van de darm) stadium II. Dit ging samen met het bestaan van een paralytische ileus (een verlamming van de darm) en een enterobacter sepsis (bloedvergiftiging door de enterobacter), waarvoor Meronem als antibioticum werd gegeven. Op 5 maart 2014 is weer gestart met de minimale enterale voeding. Op 10 maart 2014 is de voeding echter weer gestopt, wegens een bollere buik. De buikfoto van die dag liet uitgezette darmlissen zien, maar geen lucht in de darmwand en geen vrij lucht. In het verslag van het oudergesprek van 13 maart 2014 staat onder meer:

"Eerst dus het probleem van de ductus atackeren en daarna gaan we ons richten op de buik en het niet goed doorlopen van de voeding: OORZAAK? 1. Extreme pre-dysmatuur dus mogelijk onderontwikkelt colon. 2, status na infectie met mogelijk een vernauwing of stenose. 3. Stealfenomeen van de ductus met daarbij een slechtere doorbloeding van de darmen en voedingsproblemen? IP komende week kijken hoe het gaat met de voeding en als het niet doorloopt als eerste sdtap (IOM chirurg) colon inloop.".

2.4 De ductus is op 14 maart 2014 chirurgisch gesloten door de thoraxchirurg.

2.5 In de periode daarna bleef E een bolle buik houden en kon de voeding niet opgehoogd worden. De klinische toestand van E gaf voor de artsen die hem toen behandelden nog geen redenen om een coloninloopfoto te laten maken noch om het behandelprotocol van NEC in te zetten.

2.6 Na haar terugkomst van vakantie op de ochtend van [..] maart 2014 heeft verweerster gehoord dat E in de voorafgaande nacht was overleden. Zij heeft de obductie bijgewoond en de voorlopige bevindingen daarvan met klager en haar echtgenoot besproken. Verweerster heeft de huisarts van de ouders telefonisch geinformeerd. De brief aan de huisarts met alle informatie is hem op 21 juli 2014 gestuurd.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij als hoofdarts heeft nagelaten in te grijpen op het moment dat het noodzakelijk was. Tijdens de vakantie van verweerster werd op haar terugkomst gewacht met het doen van onderzoek en het nemen van beslissingen. Daarnaast is de brief aan de huisarts met informatie pas vier maanden na het overlijden van E gestuurd.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Uit de stukken en de toelichting ter zitting blijkt dat de klacht over het niet-ingrijpen door verweerster betrekking heeft op de behandeling van de darmaandoening NEC. Uit het medisch dossier volgt dat de behandelende artsen, onder wie verweerster, vanwege de zeer vroege geboorte en het erg lage geboortegewicht, steeds bedacht zijn geweest op het ontstaan van een NEC. Verweerster heeft dit ook met de ouders besproken. Eind februari 2014 waren er bij E aanwijzingen voor een NEC in combinatie met een sepsis. Conform het daarvoor bestaande protocol is toen gestopt met het geven van voeding en heeft E antibiotica gekregen.

5.2 Een persisterende ductus Botalli zorgt voor een toegenomen doorbloeding van de longen, met aanhoudende beademingsbehoefte, maar ook voor een verminderde doorbloeding van de darmen, met aanhoudende voedingsretenties en buikproblemen. Het stuit dan ook niet op bezwaar van het College dat verweerster er in de gegeven omstandigheden voor heeft gekozen eerst de ductus operatief te laten sluiten, nadat de pogingen daartoe met ibuprofen en paracetamol niet succesvol waren gebleken. Het College acht het zorgvuldig dat vervolgens eerst zou worden bekeken hoe het na het sluiten van de ductus met de doorloop van de voeding zou gaan en dat, als die niet goed zou zijn, als eerste stap een coloninloopfoto zou worden gemaakt om te beoordelen of er sprake was van een vernauwing, een en ander zoals ook is vastgelegd in het verslag van het oudergesprek op 13 maart 2014.

5.3 Klaagster stelt te hebben begrepen, dat de collega's van verweerster met het nemen van beslissingen over de behandeling van E na 14 maart 2014 - toen verweerster met vakantie ging - moesten wachten tot haar terugkomst op 24 maart 2014. Zij heeft dat afgeleid uit de aanwijzing van verweerster als "vaste arts" en uit opmerkingen van verpleegkundigen. Verweerster heeft dit gemotiveerd weersproken onder verwijzing naar de manier waarop de afdeling intensieve zorg neonatologie is georganiseerd, waarbij zij heeft toegelicht dat er zeven dagen per week 24 uur per dag artsen dienst hebben en deze artsen de beslissingen nemen over de behandeling van de babies; en voorts dat het begrip "vaste arts" slechts bedoeld is om ouders een vast aanspreekpunt te geven. Het College acht het niet aannemelijk dat verweerster de instructie zou hebben gegeven - of dat anderszins op de desbetreffende afdeling de werkwijze was - dat met het nemen van beslissingen over de behandeling van E op de terugkomst van verweerster moest worden gewacht. Dus voorzover de klacht op die periode betrekking heeft - zoals de klacht dat er na 16 maart 2014 een juiste behandeling is uitgebleven - is deze niet gegrond.

5.4 Verweerster heeft erkend dat het niet goed was dat de huisarts van klaagster pas vier maanden na het overlijden van E een schriftelijk verslag heeft gekregen. Nu verweerster de huisarts wel direct telefonisch had geinformeerd en niet is gebleken dat deze onvoldoende informatie had om klaagster en haar echtgenoot te begeleiden, acht het College dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.5 De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. H.M. Wattendorff, lid-jurist, dr. A.L.M. Mulder, prof.dr. J.F. Hamming en dr. A.M.J.S. Vervest, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.