Uitspraak 201507043/1/R2

Tegen: de raad van de gemeente Katwijk

Proceduresoort: Tussenuitspraak/bestuurlijke lus

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Zuid-Holland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:1329

201507043/1/R2.

Datum uitspraak: 18 mei 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, deels tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Valkenburg, gemeente Katwijk,

2. [appellant sub 2], wonend te Valkenburg, gemeente Katwijk,

3. [appellant sub 3], wonend te Valkenburg, gemeente Katwijk,

4. [appellant sub 4], wonend te Valkenburg, gemeente Katwijk,

5. [appellant sub 5], wonend te Valkenburg, gemeente Katwijk,

6. [appellant sub 6], wonend te Valkenburg, gemeente Katwijk,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Katwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2015, kenmerk 455629, heeft de raad het bestemmingsplan "'t Duyfrak 2015" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2016, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. Mr. A.M.L. Josten, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door S. Levelt, advocaat in Amsterdam, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. E. van Kampen, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. E. van Kampen, [appellant sub 5], [appellant sub 6], vertegenwoordigd door mr. R.J. van Rijn, en de raad, vertegenwoordigd door J.C. Niemeijer, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding

2. Het plan is een actualiserend plan en voorziet onder meer in een langzaamverkeerroute tussen de Waterlelie en de Dorpsweide in Valkenburg. Daartoe is de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" toegekend. Omdat de langzaamverkeerroute deels over het water is voorzien, zullen twee (fiets)bruggen worden gerealiseerd. Dit water verbindt de rivier de Oude Rijn met woonschepenligplaatsen aan het Botenpad. Appellanten wonen allen aan het Botenpad en vrezen onder meer voor een belemmering van de doorvaart en een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Voorts komen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op tegen de wijze waarop hun percelen zijn bestemd.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Bestemming "Recreatie"

[locatie 1]

4. [appellant sub 1], die woont aan het [locatie 1], betoogt dat ten onrechte de bestemming "Recreatie" is toegekend aan zijn tuin.

4.1. Aan het perceel [locatie 1] is deels de bestemming "Tuin - Woonschepenligplaats" en deels de bestemming "Recreatie" toegekend. De raad erkent in het verweerschrift dat aan een deel van de gronden van [appellant sub 1] abusievelijk de bestemming "Recreatie" is toegekend. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor de gronden aan het [locatie 1] niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.

[locatie 2]

5. [appellant sub 2] woont aan het [locatie 2] in een gebouw op het vaste land. Bij dit perceel ligt geen woonschip.

6. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte de bestemming "Recreatie" is toegekend aan haar perceel aan het [locatie 2]. Daarnaast is volgens haar in het plan ten onrechte geen ligplaats bij haar perceel toegestaan.

Het Botenpad is volgens [appellant sub 2] een woongebied en nooit een recreatiegebied geweest. De bestemming "Recreatie" doet volgens [appellant sub 2] geen recht aan het huidige gebruik van het perceel ten behoeve van wonen. Volgens haar valt het gebruik van het bestaande gebouw als volwaardige woning onder het overgangsrecht. Zij heeft daartoe een taxatie van dit gebouw van 6 september 1994 overgelegd en erop gewezen dat het gebouw is weergegeven op de kadastrale ondergrond van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1994". Volgens [appellant sub 2] is voor de vraag of het gebruik als volwaardige woning is toegestaan niet het gebruik-, maar het bouwovergangsrecht bepalend. Zij wijst op de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF4693. De gekozen wijze van bestemmen is volgens [appellant sub 2] in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu haar woning de enige aan het Botenpad is die niet als volwaardige woning is bestemd. Verder bestaat er geen onderscheid aan de te stellen eisen voor de ontsluiting van een gewone woning of een woonschip. Ter zitting heeft [appellant sub 2] gesteld dat de in de woning aanwezige voorzieningen en de toegekende WOZ-waarde erop wijzen dat sprake is van een volwaardige woning.

[appellant sub 2] stelt dat onder het vorige plan een ligplaats voor woonschepen was toegestaan bij haar perceel. Deze mogelijkheid is bij de vaststelling van het hier voorliggende plan komen te vervallen zonder dat hier een motivering aan ten grondslag ligt. [appellant sub 2] stelt voorts dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de provinciale ontheffing die haar is verleend voor het aanmeren van een historisch bedrijfsvaartuig.

6.1. De raad stelt dat het gebouw op het [locatie 2] door [appellant sub 2] voor het eerst als volwaardige woning wordt gebruikt. Zodra het gemeentebestuur van dit gebruik op de hoogte was, is hiertegen een handhavingsprocedure gestart. De raad vindt een woonbestemming niet passend aan het Botenpad. Daarbij heeft hij betrokken dat het perceel niet naar de openbare weg kan worden ontsloten. Weliswaar geldt dit ook voor de aanwezige woonschepen, maar die situatie acht de raad evenmin wenselijk en in strijd met de veiligheidsvoorschriften in het Bouwbesluit 2012. Een toename van het aantal woonschepen ter plaatse is in het plan dan ook niet toegestaan.

Verder is een ligplaats voor een vaartuig dat bedrijfsmatig wordt gebruikt volgens de raad niet passend bij de recreatieve bestemming.

6.2. Aan het perceel aan het [locatie 2] zijn de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - tuin" toegekend. Aan de bebouwing op het perceel is de aanduiding "recreatiewoning" toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor:

(...);

f. ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning" tevens een recreatiewoning;

g. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - tuin" tuinen en erven ten behoeve van een recreatiewoning.

Ingevolge artikel 13, lid 13.1, aanhef en onder g, van de planregels zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor ligplaatsen voor recreatievaartuigen.

Ingevolge artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder a, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

Ingevolge het bepaalde onder d is het bepaalde onder a niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

6.3. In het vorige plan "'t Duyfrak en Meer 2005" was aan het perceel [locatie 2] de bestemming "Woonschepenhaven -WS-" toegekend.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als "Woonschepen -WS-" aangewezen gronden bestemd voor ligplaatsen voor woonschepen, met dien verstande dat het totale aantal ligplaatsen ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan niet mag worden vermeerderd. Het gebruik van de gronden voor wonen wordt in artikel 7 niet genoemd.

Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, zijn de als "Water -WA-" aangewezen gronden bestemd voor een vaarweg ten behoeve van verkeer, vervoer en recreatie. Het gebruik als ligplaats wordt in deze bepaling niet genoemd.

Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder c, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval gerekend het gebruik als ligplaats voor woonschepen.

Ingevolge artikel 27, derde lid, mag het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing alsmede het gebruik van zich op die gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met het bepaalde in artikel 26, eerste en tweede lid, en dat reeds plaatsvond voor de datum, waarop het plan onherroepelijk is geworden, worden voortgezet.

Ingevolge het vierde lid is het bepaalde in het derde lid niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen, tot die datum geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden.

6.4. In het vorige plan was zowel het gebouw op het perceel [locatie 2] als het gebruik daarvan als volwaardige woning niet toegestaan. De Afdeling stelt vast dat in het thans voorliggende plan het gebouw als zodanig is bestemd, maar dat het gebruik als volwaardige woning ingevolge het plan niet is toegestaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 27 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA8121) moet degene die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan aannemelijk maken dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en nadien ononderbroken is voortgezet. Daarom is het in dit geval aan [appellant sub 2] om aannemelijk te maken dat het gebouw op het perceel [locatie 2] voor het van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan "'t Duyfrak en Meer 2005" voor zelfstandige bewoning werd gebruikt en dat dit gebruik nadien is voortgezet. Dit heeft zij naar het oordeel van de Afdeling niet gedaan. Desgevraagd heeft [appellant sub 2] te kennen gegeven niet te beschikken over een bouwvergunning voor de woning. Voorts kan de door haar overgelegde taxatie van het gebouw op haar perceel van 6 september 1994 niet die betekenis worden toegekend die zij daar kennelijk aan toegekend wenst te zien, reeds omdat daarin staat dat deze taxatie is gebaseerd op bestendiging van het huidige gebruik als recreatieobject. Aan de omstandigheid dat de woning is opgenomen op de kadastrale ondergrond van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1994" komt evenmin betekenis toe, omdat de kadastrale ondergrond geen bindend onderdeel is van de plankaart en hier dan ook geen rechten aan kunnen worden ontleend in het kader van het bestemmingsplan. Voorts stelt de Afdeling vast dat het gebouw als zodanig is bestemd. Op het gebouw is dan ook geen bouwovergangsrecht van toepassing, nog daargelaten de vraag of het bouwovergangsrecht bepalend is voor de vraag of het gebruik als volwaardige woning is toegestaan. De verwijzing van [appellant sub 2] naar de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2003 kan haar dan ook reeds daarom niet baten.

Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van een woonbestemming aan het perceel aan het [locatie 2]. Over de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de overige gronden aan het Botenpad wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat de overige gronden aan het Botenpad zijn bestemd als tuin bij een woonschip en dit een andere ruimtelijke uitstraling heeft dan een woning op het vaste land. Voorts mocht de raad bij zijn keuze voor het toekennen van de bestemming "Recreatie" betrekken dat het perceel [locatie 2] niet naar de openbare weg kan worden ontsloten. Weliswaar geldt dit ook voor de aanwezige woonschepen, maar de raad heeft toegelicht dat die ter plaatse legaal aanwezig zijn. Voorts acht de raad dit evenmin wenselijk en is daarom een toename van het aantal woonschepen niet toegestaan. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situaties zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie dat sprake is van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel. Voorts is de waardevaststelling in het kader van de Wet WOZ niet relevant bij het vaststellen van een bestemming in het kader van een bestemmingsplan in het belang van een goede ruimtelijke ordening. Dat in het gebouw voorzieningen zijn aangebracht die het gebruik als volwaardige woning mogelijk maken, maakt evenmin dat de raad gehouden was een woonbestemming toe te kennen aan het perceel.

6.5. Over de door [appellant sub 2] gewenste mogelijkheid tot het aanmeren van het bedrijfsvaartuig overweegt de Afdeling als volgt. [appellant sub 2] heeft ter zitting toegelicht dat zij haar historisch bedrijfsvaartuig wenst aan te meren aan haar perceel om dit te kunnen schoonmaken en laden. Indien het vaartuig niet wordt gebruikt, wenst zij het ongeveer de helft van het jaar ter plaatse te laten liggen. Dit gebruik is ingevolge het plan niet toegestaan. In het vorige plan was de aanleg van vaartuigen ter plaatse van de bestemming "Water -WA-" in het geheel niet toegestaan. Ter zitting heeft [appellant sub 2] erop gewezen dat in artikel 13, vierde lid, van de planvoorschriften onder strijdig gebruik het gebruik als ligplaats voor woonschepen wordt genoemd. Anders dan zij betoogt, betekent dit echter niet dat het gebruik als ligplaats voor bedrijfsvoertuigen wel was toegestaan, reeds omdat genoemde bepaling in de planvoorschriften niet uitputtend is geformuleerd.

Over de ontheffing overweegt de Afdeling als volgt. Bij besluit van 16 september 2013 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellant sub 2] een ontheffing verleend van de Vaarwegenverordening Zuid-Holland in verband met het innemen van een ligplaats met een beroepsvaartuig aan het perceel [locatie 2]. Deze ontheffing ziet echter niet op het planologisch toegestane gebruik van gronden. Het verlenen van een dergelijke ontheffing verplicht de raad niet tot het vaststellen van een bestemmingsplan dat dit gebruik toestaat. Overigens staat in de begeleidende brief aan [appellant sub 2] bij de ontheffing dat naast de ontheffing onder meer een vergunning of toestemming is vereist van andere bestuursorganen, waaronder het gemeentebestuur van Katwijk.

Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een ligplaats voor een bedrijfsvaartuig niet passend is bij een perceel dat is bestemd voor recreatief gebruik.

Voor zover [appellant sub 2] zich op het standpunt heeft gesteld dat de raad met het plan had moeten voorzien in een ligplaats voor een woonschip overweegt de Afdeling als volgt. Niet is gesteld of gebleken dat ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van het vorige plan aan het [locatie 2] een woonschip lag. Gelet op artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften van het vorige plan was een nieuw woonschip derhalve niet toegestaan. Voorts is niet gebleken van concrete plannen van [appellant sub 2] voor het aanmeren van een woonschip aan haar perceel. Reeds hierom hoefde de raad geen aanleiding te zien om te voorzien in een ligplaats voor een woonschip aan het perceel [locatie 2].

6.6. Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot de gekozen wijze van bestemmen van het perceel [locatie 2] en het aangrenzende water heeft kunnen komen. Het betoog faalt.

Aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer"

Betekenis aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer"

7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de langzaamverkeerroute niet overal is toegestaan waar de raad dit heeft beoogd met de vaststelling van het plan. [appellant sub 1] voert hiertoe aan dat aan de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" geen betekenis toekomt voor zover deze is toegekend aan gronden met de bestemming "Tuin", zoals zijn perceel, en "Recreatie". [appellant sub 2] voert eveneens aan dat aan de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" geen betekenis toekomt voor zover deze is toegekend aan gronden met de bestemming "Recreatie". [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat in de planregels voor deze bestemmingen geen bepalingen zijn opgenomen voor genoemde aanduiding. Volgens [appellant sub 2] is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.

7.1. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, groen, speel-, parkeer- en nutsvoorzieningen en water.

Ingevolge artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder c, zijn de voor "Tuin - Woonschepenligplaats" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" tevens bestemd voor een langzaamverkeer fiets- en wandelroute.

7.2. De Afdeling stelt vast dat aan het perceel van [appellant sub 1] niet de bestemming "Tuin", maar de bestemming "Tuin - Woonschepenligplaats" is toegekend. De aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" is in artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder c, van de planregels verklaard en daaraan komt juridische betekenis toe.

Voorts stelt de Afdeling vast dat de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" niet is verklaard in de planregels die zien op de bestemming "Recreatie", maar dat een langzaamverkeerroute ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder h, van de planregels binnen de gronden met deze bestemming wel is toegestaan. Anders dan [appellant sub 1] gelet op zijn toelichting ter zitting kennelijk veronderstelt, is voor de vraag of een langzaamverkeerroute valt onder bij de bestemming "Recreatie" behorende voorzieningen, het feitelijk gebruik ter plaatse niet relevant. Gelet hierop komt aan genoemde aanduiding weliswaar geen betekenis toe, maar omdat de langzaamverkeerroute ter plaatse wel is toegestaan op grond van de bestemming "Recreatie" is dit naar het oordeel van de Afdeling niet in strijd met de rechtszekerheid. Er bestaat immers geen twijfel over de mogelijkheid binnen de gronden met de bestemming "Recreatie" een langzaamverkeerroute aan te leggen.

Gelet op het voorgaande falen de betogen.

Noodzaak en alternatieven

8. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de noodzaak van een langzaamverkeerroute onvoldoende is onderbouwd. Voor zover deze is beoogd als ontsluitingsroute wijst [appellant sub 1] erop dat er een andere fietsroute ligt tussen de woningen aan de Waterlelie en het gebied de Dorpsweide. In de ontsluiting van zes woningen aan de Waterlelie is volgens hem dan ook onvoldoende noodzaak gelegen tot de aanleg van de langzaamverkeerroute. Verder wijst hij erop dat aan de overzijde van de Oude Rijn al een fietspad ligt. [appellant sub 2] stelt dat het gestelde belang van de beleving van Rijnoever met de langzaamverkeerroute niet wordt gediend, omdat de fietsroute hier maar voor een beperkt deel langs loopt.

[appellant sub 2] voert verder aan dat er alternatieve routes voor de langzaamverkeerroute zijn die minder bezwaarlijk zijn. Zo kan de langzaamverkeerroute via de Dorpsweide in zuidwaartse richting worden aangesloten op de Hoofdstraat. Verder is het volgens [appellant sub 2] mogelijk de langzaamverkeerroute te realiseren over de bestaande Broekweg, Marinus Poststraat en 10 Meilaan en deze met nog te realiseren fietspaden aan te laten sluiten op de Duyfraklaan. Deze route brengt volgens haar aanzienlijk minder kosten mee en is binnen afzienbare tijd te realiseren. Volgens de Wit is het plan in zoverre voorts vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu de route tussen haar woning en het water mogelijk wordt gemaakt, terwijl bij twee woningen aan de Dorpsweide ervoor is gekozen de route niet tussen deze woningen en de Oude Rijn te voorzien. [appellant sub 2] kan zich vanwege de gewenste mogelijkheid om aan te meren aan haar perceel niet verenigen met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" voor zover deze is toegekend aan het water direct ten noorden van haar perceel. Zij vreest dat hiervoor land wordt aangeplempt aan haar perceel waardoor de vaarroute ter plaatse wordt versmald en het aanmeren wordt bemoeilijkt. [appellant sub 1] voert aan dat de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" ten onrechte alleen aan een deel van het Botenpad is toegekend, omdat is beoogd om een langzaamverkeerroute te realiseren langs een groter deel van de Oude Rijn. Volgens [appellant sub 2] is de langzaamverkeerroute niet mogelijk langs het hele deel van de Oude Rijn dat in het plangebied ligt, omdat deze binnen de bestemming "Groen" niet is toegestaan.

8.1. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

8.2. Aan een strook grond en water die loopt van de Waterlelie, over de noordzijde van het Botenpad en die eindigt aan de langs de Oude Rijn gelegen Dorpsweide, is de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" toegekend. Deze strook is tussen de 20 m en 30 m breed. Naast genoemde aanduiding zijn aan deze strook de bestemmingen "Recreatie", "Tuin - Woonschepenligplaats" en "Water" toegekend. Gelet op hetgeen hiervoor, onder 7.2 is overwogen, en het bepaalde in artikel 13, lid 13.1, aanhef en onder l, van de planregels, is ter plaatse een langzaamverkeerroute toegestaan.

8.3. Het vorige bestemmingsplan "'t Duyfrak en Meer" maakte de langzaamverkeerroute waarin het thans bestreden bestemmingsplan voorziet eveneens mogelijk. In het vorige bestemmingsplan waren daarnaast alternatieve routes mogelijk. Met de langzaamverkeerroute beoogt de raad de oevers aan de Oude Rijn te ontsluiten en Valkenburg, en dan met name de wijk `t Duyfrak, recreatief te verbinden met Oegstgeest en Leiden. Hiermee wordt voorts beoogd een kortere en snelle route naar en door 't Duyfrak te realiseren. De door [appellant sub 1] genoemde route aan de overzijde van de Oude Rijn kan hier niet in voorzien. Het zoveel mogelijk openbaar maken van de oevers van de Oude Rijn ten behoeve van goede lokale recreatieve voorzieningen is onderdeel van het gemeentelijk beleid zoals neergelegd in de Brede Structuurvisie Katwijk. Voorts, zo heeft de raad ter zitting toegelicht, is de langzaamverkeerroute opgenomen in de Visie Masterplan Katwijk langs de Oude Rijn.

Over de voorgestelde alternatieven overweegt de Afdeling als volgt. De route over de Hoofdstraat leidt volgens de raad tot een omweg van 750 m en een kortere route langs de Oude Rijn. De route langs de 10 Meilaan en de Marinus Poststraat sluit in het geheel niet aan langs de Oude Rijn en de Dorpsweide. Ter zitting heeft de raad voorts toegelicht dat de fietsroute weliswaar niet in zijn geheel langs de Oude Rijn kan worden gerealiseerd, maar dat de langzaamverkeerroute ook een voetpad omvat en dat dit pad wel verder kan doorlopen langs de Oude Rijn.

Over de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met twee woningen aan de Dorpsweide wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat deze volwaardige woningen reeds als zodanig zijn bestemd in een uitwerkingsplan. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situatie niet gelijk is te stellen met de thans aan de orde zijnde situatie. Over de vrees van [appellant sub 2] dat het aanmeren aan haar perceel wordt bemoeilijkt, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals hiervoor, onder 6.4, is overwogen, hoefde de raad geen aanleiding te zien om te voorzien in een ligplaats voor een bedrijfsvaartuig of woonschip aan het perceel [locatie 2]. De raad hoefde bij het voorzien in de langzaamverkeerroute dan ook geen rekening te houden bij het onbelemmerd aanmeren bij dit perceel.

Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht waar de langzaamverkeerroute is beoogd. Deze is onder meer beoogd ter plaatse van gronden waaraan de bestemmingen "Recreatie" en "Groen" zijn toegekend. Het plan staat, anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kennelijk veronderstellen, niet aan deze uitvoering in de weg. Niet is noodzakelijk dat voor de gehele route de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" is toegekend. Zoals hiervoor, onder 7.2, is overwogen, is een langzaamverkeerroute ook binnen de bestemming "Recreatie" toegestaan. Voorts is deze ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels, anders dan [appellant sub 2] ter zitting heeft betoogd, ook toegestaan binnen de bestemming "Groen".

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich mede gelet op de gemaakte afweging over de voor- en nadelen van alternatieve routes in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het licht van het gemeentelijke beleid er een noodzaak bestaat tot het realiseren van een langzaamverkeerroute zoals voorzien in het plan. De betogen falen.

Vertrouwensbeginsel

9. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat het gemeentebestuur in 2008 heeft besloten de langzaamverkeerroute niet aan te leggen. Het plan is volgens [appellant sub 2] dan ook vastgesteld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Ook [appellant sub 6], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] voeren aan dat het plan is vastgesteld in strijd met het vertrouwensbeginsel. [appellant sub 1] en [appellant sub 6] hebben daartoe een raadsvoorstel van 15 april 2008 overgelegd. Daarnaast heeft [appellant sub 6] een bericht overgelegd dat op 10 april 2008 is gepubliceerd op de website van de CDA-fractie Katwijk naar aanleiding van een commissievergadering over de Brede Structuurvisie Katwijk.

9.1. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 6] niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan niet zou voorzien in een langzaamverkeerroute aan de kop van het Botenpad. De gemaakte opmerkingen in het raadsvoorstel van 15 april 2008 en in genoemde commissievergadering zagen volgens de raad op een andere route van de langzaamverkeerroute, namelijk de route halverwege het Botenpad. Een bevestiging hiervan ziet de Afdeling in de opmerking in het raadsvoorstel dat vanwege het vervallen van de daar besproken doorsteek van het Botenpad het niet meer nodig is om tot onteigening over te gaan van het perceel dat op de Grondplantekening en in de Perceelslijst met grondplannummer 26 was aangegeven. Op de Perceelslijst staan bij grondplannummer 26 de percelen Botenpad 1 t/m 13 genoemd. Deze percelen liggen niet aan de kop van het Botenpad. Overigens staat in genoemd bericht van 10 april 2008 op de website van het CDA Katwijk, daargelaten of aan dit bericht in dit verband betekenis kan worden toegekend, dat volgens een woordvoerder geen bezwaar zou kunnen bestaan tegen een langzaamverkeerroute over de kop van het Botenpad. Met de in het plan voorziene route over de kop van het Botenpad is volgens de raad van een onaanvaardbare doorsnijding van het Botenpad en een onaanvaardbare aantasting van de beslotenheid van het Botenpad, anders dan bij een langzaamverkeerroute over het midden van het Botenpad, geen sprake. Dit standpunt is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Gelet hierop falen de betogen.

Woon- leefklimaat en verblijfsklimaat

10. [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] stellen dat het plan leidt tot een ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat, in de vorm van een aantasting van hun uitzicht en privacy. [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] voeren aan dat de raad niet een deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt. Zij vrezen voor een waardedaling van hun woning. [appellant sub 1] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de raad ten onrechte meer gewicht heeft toegekend aan de belangen van de eigenaren van genoemde woningen aan de Dorpsweide waarbij de route niet tussen de woningen en de Oude Rijn is voorzien, dan aan zijn belangen.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" ten onrechte is toegekend aan de gronden waarop hun percelen liggen. [appellant sub 1] vreest dat zijn woonschip niet meer als zodanig zal kunnen worden gebruikt. [appellant sub 2] stelt dat de functie van fietspad en de functie van woning en tuin niet binnen dezelfde gronden naast elkaar kunnen bestaan en het plan in zoverre strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Een fietspad op te korte afstand van een woning leidt volgens haar tot onveilige situaties.

10.1. De woonschepen van [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] liggen op afstanden tussen de 8 m en 65 m van het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer". Niet valt uit te sluiten dat het plan in zoverre leidt tot enige aantasting van het bestaande woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woonschepen. Gelet op genoemde afstanden en het recreatieve gebruik waarvoor de langzaamverkeerroute zal worden aangewend, zal deze aantasting echter niet zodanig zijn dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. De raad heeft in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang bij het realiseren van de langzaamverkeerroute dat in verschillende gemeentelijke beleidsstukken is opgenomen, dan aan het belang van [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] bij het behoud van hun huidige woon- en leefklimaat.

Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de percelen van [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

De betogen van [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] falen.

10.2. Over de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] overweegt de Afdeling als volgt. Aan zowel het perceel aan het [locatie 1] als aan het perceel aan het [locatie 2] is de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" toegekend.

Zoals hiervoor, onder 8.2, staat, is de strook grond waaraan de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" is toegekend tussen de 20 m en 30 m breed. Voorts zijn in de planregels geen voorschriften opgenomen ten aanzien van bijvoorbeeld de in acht te nemen afstand tot de (recreatie)woningen ter plaatse van genoemde aanduiding. De raad heeft ter zitting weliswaar gesteld rekening te willen houden met de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], maar in de verbeelding en de planregels zijn geen waarborgen opgenomen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van het woonschip van [appellant sub 1] en het verblijfsklimaat ter plaatse van de recreatiewoning van [appellant sub 2]. Gelet hierop zijn verschillende varianten van de langzaamverkeerroute mogelijk met verschillende gevolgen voor dit woon- en leefklimaat en verblijfsklimaat. Nu het plan niet uitsluit dat de langzaamverkeerroute op een zodanige manier wordt gerealiseerd dat op de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon- leefklimaat en verblijfsklimaat is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] slagen.

Doorvaart

11. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat in het plan ten onrechte geen onbelemmerde doorvaart is gewaarborgd, ook omdat de raad deze blijkens het vaststellingsbesluit wel heeft beoogd te waarborgen. Zij voeren aan dat in artikel 13, lid 13.2.1, aanhef en onder c, van de planregels ten onrechte een minimum lengte van 5 m is voorgeschreven voor de uitneembare of verplaatsbare brugdelen. Gelet op de breedte van de huidige woonschepen met hun overkappingen en uitstekende delen dient de doorgang volgens [appellant sub 5] en [appellant sub 6] minimaal 7 m te bedragen. Verder is volgens [appellant sub 5] en [appellant sub 6] in het plan ten onrechte niet gewaarborgd dat de toekomstige overbruggingen ook in de hoogte de vrije doorgang niet belemmeren.

[appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] wijzen op een kettingbeding waarin het verlenen van medewerking aan een onbelemmerde doorvaart naar de Oude Rijn ten behoeve van onderhoud of vervanging van de woonschepen is bedongen. Hierbij is het gemeentebestuur als eigenaar van gronden langs het Botenpad volgens hen eveneens betrokken. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] stellen dat het verkopen van hun woonschepen wordt bemoeilijkt indien de onbelemmerde doorvaart niet is gewaarborgd in het plan. [appellant sub 2] betoogt dat het in strijd is met een goede ruimtelijke ordening om de woonschepenhaven aan het Botenpad af te sluiten van de Oude Rijn.

11.1. Ingevolge artikel 13, lid 13.1, aanhef en onder l, van de planregels zijn de voor "Water" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" bestemd voor een langzaamverkeer fiets- en wandelroute.

Ingevolge het bepaalde onder m zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor overige kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.

Ingevolge artikel 13, lid 13.2.1, mag op de voor "Water" aangewezen gronden worden gebouwd en gelden de volgende regels:

(...)

c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer" (sv-lzv), mag een langzaamverkeerroute worden gebouwd met dien verstande dat de huidige woonschepen gelegen aan het Botenpad onderhouden moeten kunnen blijven. Dit betekent dat brugdelen over ten minste 5 m lengte uitneembaar of verplaatsbaar moeten zijn;

(...)

e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Ingevolge artikel 13, lid 13.2.2, aanhef en onder b, mag de hoogte van een woonschip niet meer dan 6 m boven de waterlijn bedragen, tenzij op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van het plan een woonschip met een grotere hoogte aanwezig was, dan mag de hoogte niet meer bedragen dan bedoelde grotere hoogte.

11.2. De raad heeft beoogd het voor alle bestaande woonschepen aan het Botenpad mogelijk te maken de Oude Rijn op te varen. De raad stelt dat hij voor de vaststelling van artikel 13, lid 13.2.1, aanhef en onder c, van de planregels is uitgegaan van de breedte van de huidige aan het Botenpad gelegen woonschepen. Deze kunnen volgens de raad bij een breedte van 5 m de Oude Rijn op varen. Verder kan ingevolge de planregels een brug van maximaal 3 m hoog worden gerealiseerd, wat volgens de raad voldoende hoog is.

11.3. Ter zitting is, onder meer naar aanleiding van het door [appellant sub 5] overgelegde overzicht van de breedtes van de bestaande woonschepen aan het Botenpad, aannemelijk gemaakt dat enkele van deze woonschepen 5 m breed of breder zijn. Voorts is aannemelijk gemaakt dat ook woonschepen die smaller zijn, mede gelet op de benodigde bescherming bij het verplaatsen van de woonschepen voor het onderhoud daarvan, bij een breedte van 5 m onvoldoende manoeuvreerruimte hebben om vanaf het Botenpad de Oude Rijn op te varen.

Over de maximale hoogte van de brugdelen van de langzaamverkeerroute overweegt de Afdeling dat aannemelijk is dat deze onvoldoende is om een vrije doorvaart voor alle bestaande woonschepen aan het Botenpad te behouden. Daarbij is van belang dat ingevolge artikel 13, lid 13.2.2, aanhef en onder a, woonschepen van 6 m hoog zijn toegestaan. Voorts heeft de raad het aangewezen geacht om in de planregels op te nemen dat een hogere bouwhoogte van woonschepen dan die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan aanwezig waren, is toegestaan.

Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft onderzocht wat de bestaande breedten en hoogten van de woonschepen aan het Botenpad zijn en wat de benodigde breedte en hoogte van de bruggen van de langzaamverkeerroute zijn om vanaf het Botenpad de Oude Rijn op te varen. De betogen slagen.

Aantasting rivierlandschap

12. [appellant sub 2] betoogt dat de aanleg van de langzaamverkeerroute leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de kenmerken van het rivierlandschap van de Oude Rijn, die bestaan uit een slagenstructuur met lange sloten en watergangen en openheid. Zij wijst erop dat het gemeentebestuur in januari 2014 een intentieverklaring heeft ondertekend waarin staat dat hij zich zal inspannen voor een nominatie van de Oude Rijn als werelderfgoed van de Romeinse Limes in 2018.

12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de kenmerken van het rivierlandschap van de Oude Rijn door de langzaamverkeerroute worden versterkt en beter worden ervaren. De bij het Botenpad aanwezige slagen waren door de aanwezige woonschepen aan het zicht onttrokken. Door verbreding van het water zijn deze beter in zicht gebracht en deze kunnen door een oeververbinding beter worden ervaren. Het zichtbaar maken van de Romeinse Limes, de grens van het voormalige Romeinse Rijk, is een uitgangspunt van het gemeentelijk beleid. Uit onderzoek is volgens de raad gebleken dat zich in het plangebied geen Romeinse resten bevinden. Gelet op het voorgaande en de ruimtelijke uitstraling van een langzaamverkeerroute acht de Afdeling het standpunt van de raad dat de kenmerken van het rivierlandschap door de langzaamverkeerroute niet worden aangetast niet onredelijk. Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

13. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat het plan voor zover daarin is voorzien in een fietspad economisch niet uitvoerbaar is. Het daarvoor gereserveerde bedrag van EUR 400.000,00 is volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onvoldoende voor het realiseren van de langzaamverkeerroute en twee ophaalbare fietsbruggen, het verwerven van de benodigde gronden en de te verwachten planschade. Ook [appellant sub 3] en [appellant sub 4] wijzen erop dat de aanleg van de langzaamverkeerroute aanzienlijke kosten meebrengt. [appellant sub 2] voert aan dat bij de kostenraming geen rekening is gehouden met de eisen die in het plan zijn gesteld aan de lengte van de uitneembare brugdelen, de hellinglengtes aan beide zijden van de bruggen en de exploitatiekosten voor het uitnemen van de brugdelen. Om te voldoen aan een minimale doorvaarthoogte van ten minste 1 m moet de brug volgens [appellant sub 2] hoger worden gerealiseerd dan waarmee rekening is gehouden, hetgeen leidt tot een verhoging van de kosten.

13.1. In paragraaf 7.3 van de plantoelichting staat dat het provinciebestuur van Zuid-Holland in 2005, op basis van een raming voor de gehele fietsverbinding tussen Oegstgeest en Valkenburg, een bedrag van EUR 3.400.000,00 heeft opgenomen in het Meerjaren Programma Infrastructuur voor de aanleg van een fietsbrug over de Oude Rijn. Bij afronding van de verkenning- en planstudiefase is vastgesteld dat in dit kader een aanvullende bijdrage noodzakelijk is van EUR 3.725.000,00. Dit bedrag is toegezegd door de provincie, aldus de toelichting. Over de eigendom, beheer en onderhoud zijn aan het einde van de verkenning- en planstudiefase principeafspraken gemaakt tussen de provincie Zuid-Holland en de gemeenten Katwijk en Oegstgeest. Door middel van bovenstaande afspraken en daarbij horende verdeling van de kosten is de financiele uitvoerbaarheid van het plan geborgd. Voor de realisatie van de langzaamverkeerroute tussen de Dorpsweide en de Waterlelie is recent een nieuwe raming gemaakt, op basis waarvan in de nieuwe gemeentebegroting voor 2016 een bedrag van EUR 400.000,00 is gereserveerd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat bij de kostenraming rekening is gehouden met de kosten van de aanleg van de langzaamverkeerroute en de bruggen en de kosten van de te verwerven gronden. Voorts is bij de kostenraming, zo heeft de raad ter zitting toegelicht, uitgegaan van een brug met uitneembare delen. Andere opties voor de uitvoering van de brug zullen volgens de raad goedkoper zijn. Grote hellingen zijn bij de beoogde opties niet nodig volgens de raad. Over de exploitatiekosten heeft de raad toegelicht dat deze alleen worden gemaakt bij een brug met uitneembare delen. Deze kosten kan het gemeentebestuur volgens de raad dragen. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben niet met concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op een kostenraming van EUR 400.000,00 heeft kunnen baseren. Voorts heeft de raad in het verweerschrift en ter zitting gesteld dat indien het geraamde bedrag onvoldoende is, bij de gemeente voldoende middelen beschikbaar zijn om de langzaamverkeerroute te realiseren. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben dit niet bestreden. Voor zover [appellant sub 5] ter zitting in verband met uit te nemen brugdelen haar zorgen heeft geuit over de omstandigheid dat in verband met de wind en de waterstand vaak pas kort van tevoren een afspraak kan worden gemaakt met de transporteur om woonschepen op te laten halen voor onderhoud, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft hier ter zitting op gereageerd en te kennen gegeven dat indien voor een uitvoering met uit te nemen brugdelen wordt gekozen, deze brugdelen zo nodig voor langere tijd uitgenomen kunnen worden en dat het gemeentebestuur indien nodig de langzaamverkeerroute voor enige tijd kan afsluiten. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet uitvoerbaar is. De betogen falen.

Herhaling en inlassen zienswijze

14. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

De beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4]

15. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] ongegrond.

Bestuurlijke lus

16. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beeindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen in de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

De raad dient daarvoor met inachtneming van overweging 4.1 aan het volledige perceel aan het [locatie 1] de bestemming "Tuin - Woonschepenligplaats" toe te kennen.

De raad dient voorts met inachtneming van overweging 10.2 in het plan te waarborgen dat de langzaamverkeerroute niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de percelen aan het [locatie 1] en 33.

Verder dient de raad met inachtneming van overweging 11.3 te onderzoeken wat de maximale hoogten en breedten zijn van de bestaande woonschepen aan het Botenpad en in de planregels te waarborgen dat de langzaamverkeerroute zodanig wordt gerealiseerd dat deze woonschepen de Oude Rijn op kunnen varen.

De raad dient de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst van de uitvoering van de voormelde opdracht mede te delen.

Bij de voorbereiding van het te nemen besluit hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het besluit tot wijziging van het plan dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en te worden medegedeeld.

Proceskosten

17. Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. draagt de raad van de gemeente Katwijk in de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] op om;

- binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van overwegingen 4.1, 10.3, 11.3 en 14 het besluit van 2 juli 2015, kenmerk 455629, te herstellen;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen;

- een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.

w.g. Uylenburg w.g. Vletter

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016

653.