Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZREIN:2016:42

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:42

Datum uitspraak: 18-05-2016

Datum publicatie: 18-05-2016

Zaaknummer(s): 15175

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Klacht over onvoldoende deskundig, professioneel en adequaat handelen van huisarts, onder meer door na te laten patient op een gesloten afdeling te laten opnemen, ongegrond. Door huisarts gemaakte afwegingen waren verdedigbaar.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak: 18 mei 2016

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 november 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [B]

verweerder

gemachtigde mr. E.P. Haverkate te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de brief van klager van 24 maart 2016 met bijlagen.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

De klacht is ter openbare zitting van 6 april 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

De vader van klager (hierna: de patient), geboren in 1919, woonde sinds 2008 in een verzorgingshuis, tot haar overlijden in 2009 samen met zijn echtgenote. De patient was bekend met regelmatig terugkerende deliers. Verweerder was de huisarts van de patient. Begin december 2013 was sprake van een beginnend delier, waarop lichamelijk onderzoek is verricht, alsmede lab en urine onderzoek. Behandeling heeft plaatsgevonden met Ciproxin en Haldol, hetgeen een verbetering van de situatie opleverde. De klachten kwamen begin januari 2014 terug, waarna opnieuw naar een lichamelijke oorzaak is gezocht en Haldol is voorgeschreven. Dit maal trad geen verbetering op. Op 21 januari 2014 heeft verweerder de specialist ouderengeneeskunde (SOG) ingeschakeld, die de patient op 4 februari 2014 heeft gezien. De SOG heeft op 6 februari 2014 verweerder op diens prive e-mailadres als volgt bericht:

"Het lijkt inderdaad toch een delirent beeld, waarbij oorzaak moeilijk is te achterhalen. Goed dat urine wordt nagekeken, wellicht nog eens lab co.

Behandeling met risperdal belangrijk, wellicht nog iets hoger gaan zitten als delier aanhoudt, bijv. ochtend 0,5 en avond 1mg.

Zoon is betrokken, maar lijkt ook wat machteloos, verzorging geeft alleen maar aan bij fam dat het zo niet gaat.

Mocht je morgen een tijdelijke opname binnen [W] overwegen, laat me het dan weten, dan regelen we dat. Soms is kortdurende opname nodig om rust te bieden in de situatie, alleen is overplaatsing niet goed voor het delier uiteraard. Maar goed, soms moet je wat."

Wegens een korte afwezigheid nam verweerder met vertraging kennis van deze mail.

Op zaterdag 8 februari 2014 is de huisartsenpost ingeschakeld. De dienstdoende huisarts heeft de patient bezocht en Risperdal voorgeschreven in plaats van Haldol. Op 13 februari 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en de familie over het vervolg. In het weekend van 15 februari 2014 heeft de familie opnieuw contact gehad met de huisartsenpost. Op maandag 17 februari 2014 om 7.30 uur is de patient uit het raam van zijn woonkamer op de eerste etage gevallen, waarbij hij onder meer een gebroken hielbeen en een gekneusde rechterpink heeft opgelopen. Na behandeling in het ziekenhuis is de patient op een gesloten afdeling in een verpleeghuis opgenomen. Vanaf dat moment was hij rolstoelafhankelijk.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht komt er - kort en zakelijk weergegeven - op neer dat verweerder onvoldoende professioneel en deskundig heeft gehandeld, waarbij niet tijdig en niet adequaat is opgetreden, in het bijzonder door na te laten de patient te doen opnemen op een gesloten afdeling. Daardoor heeft de patient onnodig letsel en schade opgelopen.

Ter toelichting heeft klager onder meer aangevoerd dat er vanaf april 2013 signalen van de familie en het verzorgend personeel zijn geweest, waarmee verweerder niets heeft gedaan. Kennelijk heeft verweerder ook het zorgdossier van het verzorgingshuis niet doorgenomen. Verweerder is steeds hetzelfde medicijn blijven voorschrijven zonder merkbaar resultaat. Hij heeft verzoeken om een CT-scan te laten uitvoeren en om de patient op een veilige gesloten afdeling te plaatsen naast zich neergelegd en heeft vertraagd doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar. Verweerder is als regisseur in de samenwerking met het verzorgingshuis en de SOG te kort geschoten en had blijkbaar geen protocol voor de behandeling en begeleiding van een patient met een delier in de thuissituatie. Verweerder heeft een verkeerde diagnose gesteld, waaruit een onjuiste behandeling is gevolgd, waarbij verweerder zich onvoldoende heeft gerealiseerd dat de patient een direct gevaar was voor zichzelf en zijn omgeving. Kennelijk heeft verweerder onvoldoende scholing gezocht op het gebied van dementerende ouderen in een thuis- of verzorgingshuissituatie.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is van mening dat hij de patient zorgvuldig heeft behandeld en dat hem tuchtrechtelijk geen verwijt gemaakt kan worden. Verweerder heeft daartoe onder meer het navolgende aangevoerd.

Zowel in december 2013 als in januari 2014 heeft verweerder gezocht naar een lichamelijke oorzaak voor het delier. Er is Haldol voorgeschreven, omdat verweerder de patient al lange tijd kende en Haldol in het verleden goede resultaten had gegeven. Met signalen van voor december 2013 dat het met de patient niet goed zou gaan was verweerder niet bekend, omdat hem in die periode geen hulpverzoeken hebben bereikt. Als er geen hulpvraag is, voelt verweerder zich niet geroepen het zorgdossier van het verpleeghuis te lezen. Bij onderzoek kwam geen duidelijke oorzaak voor delier naar voren. Omdat in januari 2014 geen verbetering optrad heeft verweerder de SOG ingeschakeld. De bevindingen van de SOG zijn verweerder met vertraging onder ogen gekomen, omdat hij enkele dagen afwezig was.

Nadat door de arts van de huisartsenpost de medicatie was veranderd, is besloten een paar dagen af te wachten of dit tot verbetering zou leiden. Daarom heeft verweerder met de familie van de patient afgesproken op donderdag 13 februari 2014. Tijdens het gesprek met de familie en de verzorging zijn uitdrukkelijk de voor- en nadelen van opname aan de orde geweest, waarbij ook de adviezen van de SOG zijn betrokken. Er is toen besloten eerst te proberen de betablokker af te bouwen om te zien of dat een positieve invloed had.

Er is steeds sprake geweest van een tweesporenbeleid. Op de korte termijn heeft verweerder gezocht naar de oorzaken van delier en het aanpassen van de medicatie. Ook is aandacht besteed aan het vervolgbeleid, waarvoor verweerder verwijst naar de brief van de SOG.

Verweerder betwist dat hij geen acht sloeg op signalen en verzoeken. Verweerder verkeerde in de veronderstelling dat op 13 februari 2014 met de familie goede afspraken waren gemaakt, maar kennelijk is sprake geweest van miscommunicatie. Verweerder zag geen toegevoegde waarde in een CT-scan.

Verweerder hanteert de NHG standaarden als leidraad.

5. De overwegingen van het college

Het college oordeelt als volgt.

Uit het medisch dossier blijkt dat in 2012 de mogelijkheid van dementie als oorzaak voor delier bij de patient al eens is onderzocht. Ook toen is, net als in december 2013 en januari 2014, geen oorzaak gevonden voor het delier. Waar kennelijk de familie zich vanaf april 2013 in toenemende mate zorgen is gaan maken over de gezondheidstoestand van de patient, kan verweerder niet verweten worden dat hij daarmee niets heeft gedaan, aangezien hem tot december 2013 daaromtrent geen hulpvraag heeft bereikt. Van verweerder kon niet worden verlangd om zelfstandig, zonder hulpvraag, het zorgdossier van het verpleeghuis te lezen en te (blijven) volgen.

Verweerder is op 5 december 2013 in consult geroepen. Het college is van oordeel dat verweerder adequaat heeft gehandeld met de uitgevoerde onderzoeken en door Haldol als medicatie te geven. Deze medicatie had in het verleden gewerkt en zorgde in eerste instantie ook in december 2013 voor een verbetering. Nadat de situatie in januari 2014 verslechterde en de Haldol dit keer geen effect leek te hebben, heeft verweerder terecht de SOG ingeschakeld. Het is ongelukkig geweest dat de SOG zijn bevindingen naar de prive e-mail van verweerder heeft gezonden en ook nog eens juist op een moment waarop verweerder enkele dagen afwezig was, maar daarvan valt verweerder geen verwijt te maken.

Het gevolg van deze berichtgeving is geweest dat de door de SOG voorgestelde medicatiewijziging heeft plaatsgevonden na consultering van de arts van de huisartsenpost in het weekend van 8 en 9 februari 2014. Het lag daarna voor de hand om eerst enige dagen af te wachten of de medicatiewijziging enig effect had alvorens eventueel andere stappen te overwegen, zoals ook gebeurd is. Vast staat dat tussen verweerder en de familie op donderdag 13 februari 2014 een gesprek is gevoerd over het vervolgbeleid. In de beleving van de familie is tevergeefs bij verweerder aangedrongen op opname van de patient op een gesloten afdeling en op het laten maken van een CT-scan. In de beleving van verweerder zijn met de familie goede afspraken gemaakt over het eerst nog trachten af te bouwen van de betablokker, voordat eventueel overgegaan zou worden tot opname. Nu de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken bij de bespreking van 13 februari 2014 uiteenlopen, kan het college niet vaststellen welke van beide lezingen de juiste is. Wel overweegt het college dat de aarzeling van verweerder om de patient over te plaatsen naar een gesloten afdeling gerechtvaardigd was, omdat er nog een alternatief was, bestaande uit een poging de betablokker af te bouwen en omdat zo'n overplaatsing in het algemeen geen goed doet aan het delier, zoals ook de SOG in zijn e-mailbericht heeft gemeld. Daarbij komt nog dat de SOG niet had aangegeven dat acute opname van de patient geindiceerd was. De beslissing van verweerder om niet in te gaan op het verzoek een CT-scan te laten maken was evenzeer gerechtvaardigd, nu naast de vraag of zo'n scan een toegevoegde waarde zou kunnen hebben, in ieder geval kan worden gesteld dat een scan voor de patient bijzonder belastend zou zijn geweest.

Concluderend is het college van oordeel dat de zorg door verweerder voldoende adequaat is geweest en dat de afwegingen die verweerder heeft gemaakt verdedigbaar zijn geweest op het moment dat die afwegingen gemaakt zijn. Weliswaar heeft zich naderhand een tragisch incident voorgedaan, maar dat doet niet af aan het feit dat ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, in het licht van wat hem op dat moment bekend was en bekend kon zijn.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. L. Ritzema als lid-jurist, J.D.M. Schelfhout, C.L.S.M. Stuurman en J.L.M. van Helmond als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

18 mei 2016 in aanwezigheid van de secretaris.