Tuchtrecht | Overige klachten | ECLI:NL:TGZCTG:2016:178

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:178

Datum uitspraak: 17-05-2016

Datum publicatie: 18-05-2016

Zaaknummer(s): c2015.344

Onderwerp: Overige klachten

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Op 22 november 2007 heeft tussen de arts en patiente, de moeder van klager, een gesprek plaatsgevonden voor de zorg over en de verblijfplaats van patiente in de toekomst. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt, waarin staat dat patiente in Het Zonnehuis wenst te blijven wonen. Patiente heeft dit verslag voor akkoord ondertekend. Klager verwijt de arts dat zij in strijd met haar vertrouwensfunctie en ter diening van het economisch belang van haar werkgever en/of derden (samen met een verpleegster) patiente haar handtekening onder het verslag heeft laten zetten. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager geenszins heeft voldaan aan de op hem rustende last om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, waaruit blijkt dat de arts op het moment dat zij op 22 november 2007 het gesprekverslag door patiente liet ondertekenen zich door andere belangen heeft laten leiden dan de zorg die zij jegens patiente had behoren te betrachten. Het beroep wordt verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.344 van:

A., wonende te B., C., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. C.H. Krijger, juridisch adviseur te

's-Hertogenbosch,

tegen

D., specialist ouderengeneeskunde, destijds werkzaam te E.,

verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 18 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 juli 2015, onder nummer 14/442 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 31 maart 2016, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door

mr. C.H. Krijger, juridisch adviseur te 's-Hertogenbosch en de arts, bijgestaan door

mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht. Mrs. Krijger en Nunes voornoemd hebben de standpunten van respectievelijk klager en de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd:

"(...)2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager is de zoon van mevrouw F. (verder: patiente) geboren op 23 februari 1909 en overleden in januari 2011.

2.2. Patiente is in oktober 2007 op basis van een revalidatie-indicatie van CIZ in G. te E. (behorend tot de Stichting H.) opgenomen om te revalideren van een supracondylaire humerusfractuur.

2.3. De per 8 oktober 2007 ingaande Zorgleveringsovereenkomst tussen mevrouw F. en H. (waarvan door klager alleen de laatste pagina is overgelegd) is ondertekend door klager als vertegenwoordiger van mevrouw F..

2.4. In een brief van Zonnehuisgroep Amstelland van 22 november 2007 staat:

"(...)

Betreft: Gesprek over het beleid voor de toekomst

Aanwezig: Mw. F., arts: D., verzorgende: I..

Geachte (naam patiente, RTC Amsterdam),

In het gesprek gaf u aan, dat u denkt dat naar huis gaan niet meer mogelijk is. U zei het hier prettig te vinden. U wilt graag blijven.

Wij (de arts en verzorgende) hebben aangegeven dat terugkeer naar huis inderdaad niet mogelijk is. U heeft nog veel zorg nodig. Lopen lukt alleen onder begeleiding en u kunt niet zelf, zonder hulp naar het toilet.

We hebben nog gesproken over eventueel een verzorgingshuis. Ook daar wordt zelfstandigheid van u verwacht. U moet in ieder geval zelf naar het toilet kunnen.

U geeft aan dat u het hier prettig vindt en u denkt ook niet dat het verzorgingshuis zal lukken.

Uiteindelijk hebben we afgesproken dat u in het G. blijft en dat u naar een andere afdeling gaat. Een verblijfs-afdeling.

Voor akkoord.

Handtekening

(handtekening van patiente, RTC Amsterdam)

Datum:

22/11/07 (met de hand ingevuld, RTC Amsterdam)"

2.5. Op verzoek van klager heeft op eind november 2007 een gesprek tussen hem en verweerster plaatsgevonden. Patiente was hierbij ook aanwezig. In de (door klager overgelegde) `decursus zorgdossier' van G. betreffende patiente staan (hierover) onder meer de volgende aantekeningen:

"(...)

28/11/07 Gesprek met eerste contactpersoon. Wilde informatie over wat tijdens gesprek met mw is besproken.

Mw (naam patiente, RTC Amsterdam) was bij gesprek aanwezig.

Zij gaf nogmaals aan dat ze hier wil blijven. Denkt niet naar huis of

naar verz.huis te kunnen.

Op vragen over wel of niet opzeggen van de huur antwoord pte dat de huur opgezegd kan worden en de spullen onder de kinderen verdeeld.

Het gehele gesprek benadrukt dat beslissingen bij pte zelf liggen.

29/11/07 Advies gesprek met mw (naam patiente, RTC Amsterdam) + 1 ste contact persoon over het regelen van een vertegenwoordiger als mw zelf niet meer kan beslissen.

In eerste instantie leek pte het idee van een vertegenwoordiger niet zo goed te snappen.

Uiteindelijk wel redelijk.

2.6. Patiente heeft via een brief van 17 december 2007 aan verweerster bericht dat zij zich na haar verblijf op de revalidatie-afdeling van G., wenste te vestigen in het verzorgingshuis J.. Zij schrijft:

"(...)

` Geachte mevrouw D.,

Ik betreur het ten zeerste een document, gedateerd 22 november 2007, zonder referentie, ondertekend te hebben met betrekking tot een gesprek dat u en I. (verzorgende) met mij hebben gehad waarin een afspraak werd gemaakt dat in de nabije toekomst alleen een opname in een verblijfsafdeling in het G. op mij van toepassing zou zijn.

Er zou geen andere optie zijn.

Na dit gesprek werd mij vervolgens bijna terstond verzocht een getyped document van mijn handtekening te voorzien en dientengevolge werd ik helaas niet in de gelegenheid gesteld het een en ander rustig te overwegen en/of advies in te winnen.

Hierbij verzoek ik u te noteren, zoals ik al eerdere en meerdere malen heb aangegeven, dat ik mij na mijn verblijf in de revalidatieafdeling van het G. wens te vestigen in het J.."

2.7. Door het CIZ is hiertoe een indicatie afgegeven. Op 21 december 2007 is patiente verhuisd naar de somatische afdeling van het G. ter overbrugging van de wachttijd voor overplaatsing naar de meerzorgafdeling van J.

2.8. De broer van klager heeft de huur van de woning van patiente opgezegd.

2.9. Bij beschikking van de rechtbank K., sector kanton, locatie K. van 22 januari 2008 is een verzoek van de broer van klager tot onderbewindstelling en instelling mentorschap ten aanzien van patiente afgewezen.

3. De klacht en het standpunt van klager

3.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd met haar vertrouwensfunctie als arts en volgens klager ter diening van het economisch belang van haar werkgever en/of derden, op 22 november 2007 (samen met een verpleegster) patiente een handtekening heeft laten zetten onder een door hen opgestelde brief waarin patiente verklaart dat zij definitief in het G. wil verblijven. Klager stelt dat verweerster hiermee onrechtmatig heeft gehandeld jegens patiente. Verweerster had de brief niet mogen opstellen en niet aan het medisch dossier van patiente mogen toevoegen, aldus klager.

3.2. Klager voert hiertoe onder meer aan dat G. er een economisch belang bij had dat patiente haar laatste levensjaren binnen de H. zou doorbrengen, omdat sprake was van een leegloop van patienten. Patiente heeft naar aanleiding van voornoemde verklaring juridische actie moeten ondernemen om (de hierop gevolgde) huuropzegging en ontruiming door de verhuurder ongedaan te maken.

4. Het standpunt van verweerster

4.1 Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij betwist dat zij handelingen heeft verricht met het doel het economisch belang van haar werkgever of derden te dienen.

4.2. Volgens verweerster kon zij het gesprek op 22 november 2007 met patiente alleen voeren, omdat patiente wils- en handelingsbekwaam was. Gezien de onderlinge conflicten tussen de kinderen van patiente achtte zij het ook wenselijk dit gesprek met patiente alleen te voeren. Zij wilde weten wat de wensen van patiente zelf waren. Patiente heeft tijdens het gesprek van

22 november 2007 volgens verweerster zelf aangegeven dat zij van mening was dat zij niet meer thuis kon wonen en dat zij het prettig vond in het G. en daar wilde blijven wonen. Omdat er verder geen contactpersonen van patiente bij het gesprek aanwezig waren, achtte zij het wenselijk dat er een getekend verslag van het gesprek kwam, ook om te controleren of de weergave van het gesprek zoals beleefd door patiente juist was. Klager hoefde dit niet te zien, omdat hij niet de wettelijke vertegenwoordiger van patiente was, maar (alleen) haar contactpersoon. Bovendien was er geen sprake van een overeenkomst, maar (louter) van een gespreksverslag. Verweerster betwist dat zij patiente zou hebben bewogen tot het zetten van een handtekening, door haar bijvoorbeeld slaapmiddelen toe te dienen. Evenmin had het G. hier een economisch belang bij. Aan patiente is hierna slechts in overweging gegeven haar huur op te zeggen, omdat terugkeer naar huis niet meer aan de orde zou zijn. De beslissing om hiertoe ook inderdaad over te gaan ligt bij de patient zelf, aldus steeds verweerster.

4.3. Voor zover nodig wordt hieronder nader ingegaan op de stellingen van partijen.

5. De overwegingen van het college

5.1. Het college stelt voorop dat - nu niet anders is gebleken - patiente in de periode waarop de klacht betrekking had wils- en handelingsbekwaam was. Er was geen sprake van een curatele of mentorschap. Dat klager verder de zorgovereenkomst tussen patiente en H. (zie hiervoor onder 2.3) heeft ondertekend als vertegenwoordiger van patiente, betekent niet dat klager door H. moest worden aangemerkt als (algemeen) vertegenwoordiger van patiente.

5.2. Het voorgaande brengt met zich dat het in betreffende periode aan patiente zelf was om haar voorkeur wat betreft haar (toekomstige) verblijfplaats aan te geven en was er voor verweerster geen verplichting om dit (tevens) met klager te bespreken.

5.3. Het college acht het verder - gezien het voorgaande - niet in strijd met de verplichting tot het verlenen van goede zorg en de eisen van zorgvuldigheid dat verweerster de uitkomst van de gesprekken met patiente schriftelijk aan haar heeft bevestigd en haar heeft gevraagd een handtekening onder de brief van 22 november 2007 te zetten. Klager heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om aan te nemen dat de weergave van het gesprek met patiente op dat moment niet juist was, dat patiente onder druk is gezet om te tekenen of dat zij onder invloed was. Evenmin is gebleken dat patiente - meer in zijn algemeenheid - door verweerster onder druk is gezet om in het G. te blijven wonen. Er is immers kort daarop, toen patiente kenbaar had gemaakt (toch) liever te verhuizen naarhet verzorgingshuis J., direct gehoor gegeven aan deze wens.

5.4. Naar het oordeel van het college kan de brief niet anders worden gelezen dan als een bevestiging van een gesprek dat met patiente is gevoerd en is er geen sprake van het vastleggen van (juridisch bindende) afspraken in een overeenkomst.

Dat de betreffende brief van 22 november 2007 (kennelijk) voor de broer van klager de aanleiding is geweest om de huur van de woning van patiente op te zeggen en (diverse) juridische gevolgen heeft gehad, staat los van de behandelrelatie tussen patiente en verweerster en terzake valt verweerster geen verwijt te maken.

5.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

(...)"

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2 "2. De feiten" zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.2 Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en overweegt daartoe het volgende.

4.3 Anders dan klager heeft gesteld, kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld dat patiente, de moeder van klager, tijdens het door de arts met haar op

22 november 2007 gevoerde gesprek wilsonbekwaam was. Dat klager op

8 oktober 2007 de zorgleveringsovereenkomst tussen H. en patiente als vertegenwoordiger van patiente heeft ondertekend en op het "OPNAME FORMULIER TRANSFERAFDELING L." als eerste contactpersoon is vermeld, is daartoe onvoldoende. Ook uit het feit dat in G. bekend was dat patiente een advocaat had, vloeit niet zonder meer voort dat patiente niet tot een redelijke waardering van haar belangen in staat kon worden geacht. Voorts is niet gebleken dat klager gemachtigd was om als (algemeen) vertegenwoordiger van patiente op te treden. De arts had daarom geen wettelijke verplichting klager op 22 november 2007 in het gesprek over de zorg voor en verblijfplaats van patiente te betrekken. Hoewel het doorgaans wenselijk is dat voor een gesprek tussen een arts en een hoogbejaarde patient over de toekomst van de patient ook naasten van de patient worden uitgenodigd, acht het Centraal Tuchtcollege het in het onderhavige geval niet van een onjuiste inschatting getuigen dat de arts, vanwege de aan de arts bekende moeizame relatie tussen de zoons van patiente, de wens van patiente het gesprek met haar alleen te voeren, heeft gevolgd. De arts kan daarvan dus geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.4 De arts heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat op 22 november 2007 het doel van het gesprek was enerzijds het standpunt van de behandelaars ten aanzien van de zorg voor en verblijfplaats van patiente aan patiente kenbaar te maken en anderzijds van patiente haar wensen daaromtrent te vernemen. Het van het gesprek opgemaakte verslag, waarin staat dat patiente in G. wenste te blijven wonen, is na afloop aan patiente ter tekening voorgelegd om de juistheid van de inhoud daarvan te bevestigen. Dit achtte de arts van belang omdat de relatie tussen de zoons van patiente gespannen was.

4.5 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het aan klager is, als partij die zich daarop beroept, feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, waaruit blijkt dat de arts toen zij op 22 november 2007 het gespreksverslag door patiente liet ondertekenen zich door andere belangen heeft laten leiden dan de zorg die zij jegens patiente behoorde te betrachten. Daarin is klager in het geheel niet geslaagd.

4.6 Niet gebleken is dat het verloop en het doel van het gesprek en de ondertekening anders is geweest dan de arts in de hiervoor onder 4.4 vermelde toelichting naar voren heeft gebracht. Klager heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om aan te kunnen nemen dat de weergave in het gespreksverslag onjuist is, dat patiente onder druk is gezet om het verslag te tekenen en/of dat patiente ten tijde van de ondertekening onder invloed van medicijnen was. Ook zijn stelling dat de verklaring uit financieel oogpunt is opgesteld en aan derden is verstrekt, heeft klager onvoldoende toegelicht. Niet kan worden vastgesteld dat patiente door het ondertekenen van het gespreksverslag nadeel heeft ondervonden. Patiente is, nadat was gebleken dat zij niet in het G., maar in J. wenste te verblijven, alsnog in het huis van haar voorkeur geplaatst.

4.7 De conclusie is dat het handelen van arts de tuchtrechtelijke toets ten volle kan doorstaan. Het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. G.P.M. van den Dungen en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en drs. P.J. Schimmel en drs. M. van Bergeijk, leden-beroepsgenoten en mr. A. Mul, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

17 mei 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.